4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen.
Feit 3
Op 26 januari 2019 vindt [slachtoffer A] een dreigbrief voor de deur van haar huis. Op deze brief staat geschreven: ¨
Bitch kijk en pas goed op je woorden voor je levend verbrand vandaag of morgen krijg je spijt”. Ook staat het woord ¨
hoer”vermeld en op de achterkant staat ¨
Dood aan die jodin (...)¨.Op de voorkant van de envelop staat:
¨(...) de Bitch¨en
“Denk aan je zoon¨, en als afzender staat vermeld
“Adolf 2019¨.Ook staat er een hakenkruis op de brief en één op de envelop. [slachtoffer A] heeft hiervan aangifte gedaan.
Tijdens onderzoek naar de feiten 1 en 2 worden handgeschreven stukken aangetroffen in de woning van de vriendin van verdachte, waar verdachte veelvuldig verblijft. De tekst in deze stukken lijkt op het handschrift in de dreigbrief. Verdachte verklaart dat deze aangetroffen stukken door hem zijn geschreven. Naar aanleiding van de overeenkomsten in handschrift wordt een vergelijkend handschriftonderzoek ingesteld door de deskundige Fagel. Deze deskundige komt tot de conclusie dat de resultaten van het onderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer het betwiste handschrift is geproduceerd door verdachte, dan wanneer dit handschrift geproduceerd zou zijn door een willekeurige andere persoon. De verdediging heeft zich echter op het standpunt gesteld dat het contra-expertiserapport van deskundige Verhulst maakt dat het rapport van deskundige Fagel niet als bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank gaat hier niet in mee. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat deskundige Fagel een conclusie heeft getrokken aan de hand van onvoldoende materiaal. Van een deskundige mag worden verwacht dat hij een selectie maakt van het beschikbare materiaal, om tot een conclusie te kunnen komen. De mening van deskundige Verhulst dat de originele dreigbrief onderzocht had moeten worden en deskundige Fagel geen selectie van het referentiemateriaal had mogen maken, volgt de rechtbank niet. Daar komt bij dat deskundige Verhulst uiteindelijk niet tot een andere, maar alleen tot een minder sterke conclusie komt dan deskundige Fagel. Volgens hem zouden ook na eventueel aanvullend onderzoek de overeenkomsten tussen de handschriften overheersen ten opzichte van de verschillen. De rechtbank acht de conclusies uit het rapport van deskundige Fagel daarom voldoende betrouwbaar.
Dit handschriftvergelijkend onderzoek moet in samenhang worden bezien met het DNA-mengprofiel van verdachte dat op de vouwranden van de dreigbrief is aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat het 35 miljoen keer waarschijnlijker is wanneer het DNA bevat van verdachte en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer het DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen. Verdachte ontkent de dreigbrief geschreven te hebben en verklaart niet te weten hoe zijn DNA op de brief terecht is gekomen. Volgens hem zou het kunnen dat iemand anders in zijn huis papier uit de printer heeft gehaald dat verdachte eerst heeft aangeraakt. De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk.
Verdachte ontkent het feit te hebben gepleegd. Hij verklaart wel dat hij [slachtoffer A] kent, en hij weet waar zij woont, namelijk tegenover de woning waar hij veel verblijft. Hij heeft naar eigen zeggen echter nooit problemen met haar gehad. Verdachte verklaart daarnaast dat hij niets tegen joden heeft en de woorden in de dreigbrief niet bij hem passen. Dit wordt echter weersproken door een eerdere veroordeling in 2014. Verdachte is toen veroordeeld voor belediging waarbij hij onder andere heeft geroepen: ¨(...) vuile kankerjood. Ik ga jullie allemaal uitroeien¨. Ook praat verdachte blijkens een telefoontap in gesprek met zijn zus over een ¨chagrijnige jodin¨. Dat dit volgens verdachte met de verkeerde vertaling van het gesprek uit het Berbers te maken heeft, en hij eigenlijk sprak over een “joodse mevrouw” doet hier niet aan af. Het gaat erom dat uit het voorgaande blijkt dat verdachte wel degelijk uitlatingen doet met een antisemitisch karakter, wat de rechtbank sterkt in haar overtuiging dat verdachte degene is geweest die de dreigbrief aan [slachtoffer A] heeft doen toekomen.
De rechtbank is van oordeel dat deze brief bij de ontvanger ook de redelijke vrees heeft kunnen opwekken dat verdachte zijn woorden om zou zetten in daden. [slachtoffer A] verklaart dat zij bang is geweest en zich bedreigd heeft gevoeld. Door het sturen van deze brief heeft verdachte daarnaast tenminste de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze redelijke vrees ook bij [slachtoffer A] zou worden veroorzaakt.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen, omdat geen sprake is van ‘verzenden’ van de dreigbrief, nu deze voor de deur is neergelegd. De rechtbank oordeelt dat onder verzenden ook het doen toekomen kan worden verstaan. Dit te meer omdat het verzenden dan wel doen toekomen geen bestanddeel is van het delict, maar alleen is genoemd in de omschrijving van de feitelijkheden. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad en het verweer van de raadsvrouw wordt dus verworpen.
Feiten 1 en 2
Op 15 januari 2020 wordt in het portiek van [naam restaurant] restaurant in Amsterdam een doos gevonden die doet denken aan een zelfgemaakte bom. De doos, volgens de opdruk bevattende Heinekenglazen, is met tape dichtgeplakt en er steken elektriciteitsdraden uit de bovenkant. Deze draden zijn op de doos verbonden met een knoopcelbatterij, een printplaatje en een schakelaar. De medewerker van het restaurant die de doos vindt, belt de politie. De politie ter plaatse neemt contact op met de Explosievenopruimingsdienst Defensie (hierna: EODD), die naar aanleiding van de bevindingen van de verbalisant besluit om met spoed naar Amsterdam te komen. De omgeving wordt afgesloten, en de EODD start met onderzoek naar de doos met behulp van röntgenfoto’s en een speciale robot. Na twee uur onderzoek komt de EODD erachter dat er geen explosief in de doos zit. Er worden DNA-sporen en vingerafdrukken op de doos veiliggesteld en er worden camerabeelden van de omgeving opgevraagd.
De vingerafdrukken op het doorzichtige tape en de buitenzijde van de doos leiden na onderzoek naar verdachte. Het DNA, aangetroffen op het doorzichtige tape op de doos, de elektriciteitsdraden en het printplaatje worden onderzocht en vergeleken met DNA van verdachte. Uit dit onderzoek blijkt dat deze DNA-(meng)profielen meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker zijn als ze DNA bevatten van (onder andere) verdachte, dan dat ze alleen maar DNA bevatten van één of meer onbekende personen.
De opgevraagde camerabeelden van de omgeving van restaurant [adres restaurant] worden onderzocht en uit deze beelden blijkt dat de avond vóór het aantreffen van de doos een man aan komt fietsen die de doos neerlegt in de portiek van het restaurant. De verbalisant die onderzoek doet naar deze camerabeelden vindt de beelden niet van dusdanige kwaliteit dat een herkenning mogelijk is, maar ziet wel overeenkomsten tussen de man op de beelden die de doos neerlegt en een foto van verdachte, gevonden in openbare bronnen op internet.
Er wordt onderzoek gedaan naar de verblijfplaats van verdachte, omdat hij niet wordt aangetroffen op het adres waar hij staat ingeschreven. Uiteindelijk wordt verdachte aangehouden op het adres van zijn vriendin, waar hij verblijft. Dit adres ligt dicht in de buurt van restaurant [adres restaurant] . In deze woning worden op een bureau soortgelijke spullen gevonden als die zijn aangetroffen in de doos. Dit betreft onder andere knoopcelbatterijen, elektriciteitsdraden en plakband. Ook draagt verdachte na zijn aanhouding schoenen die gelijkenis vertonen met de schoenen van de persoon op de camerabeelden.
De telefoon van verdachte maakt kort voor het moment waarop de doos geplaatst wordt nog gebruik van een zendmast op de Poeldijkstraat in Amsterdam, dicht bij restaurant [adres restaurant] . Verdachte was dus in ieder geval kort voor het feit nog in Amsterdam.
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die de nepbom heeft geplaatst in de portiek. Verdachte ontkent dit en geeft een verklaring voor het feit dat zijn DNA en vingerafdrukken op de doos zijn aangetroffen. De doos heeft namelijk lange tijd in de woning van zijn vriendin gestaan en hij heeft de doos, gevuld met spullen, op een bepaald moment met tape dichtgemaakt en bij de vuilcontainer gezet. De doos kon niet in de container, omdat de klep op dat moment dicht was en niet open kon. De meeste spullen die in de doos zitten, herkent verdachte ook. Hij klust veel aan elektrische apparaten en stript draden om het koper te kunnen verkopen. De rechtbank vindt het alternatieve scenario van verdachte niet aannemelijk omdat dit niet wordt ondersteund door bewijsmiddelen in het dossier. Het scenario dat verdachte schetst, geeft daarnaast geen verklaring voor de overeenkomsten tussen het gezicht van verdachte en de persoon op de camerabeelden, alsmede de overeenkomsten wat betreft de schoenen op de beelden en de schoenen van verdachte.
Ook acht de rechtbank van belang dat verdachte telkens verklaart dat hij niets tegen joden heeft, maar toch meerdere malen in verband kan worden gebracht met antisemitische uitlatingen. Hierbij spelen vooral de eerder genoemde veroordeling voor belediging in 2014, de eerder genoemde uitspraak van verdachte in het tapgesprek met zijn zus en het feit dat verdachte, zoals hiervoor overwogen, wordt veroordeeld voor het sturen van een dreigbrief met antisemitische uitlatingen.
Voornoemde doos is aan te merken als een nepbom, omdat deze de uiterlijke kenmerken heeft van een nepbom. Daarnaast heeft de EODD de doos ook behandeld als een nepbom en zijn vergaande maatregelen getroffen om de doos veilig te kunnen onderzoeken. Verdachte heeft laat op de avond bewust een doos, lijkend op een bom, in de portiek van een restaurant neergezet. Verdachte verklaart ook te hebben geweten dat dit restaurant vaker te maken heeft gehad met onder andere vernielingen. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte het oogmerk heeft gehad om door het plaatsen van deze doos, mensen te laten geloven dat het om een bom ging.
Ook heeft het plaatsen van deze bom redelijke vrees kunnen aanjagen bij de eigenaren en medewerkers van het restaurant, alsmede bij omwonenden en omstanders. Door het idee te wekken dat er een bom af zou kunnen gaan in de portiek van het restaurant, heeft bij de voornoemde personen de redelijke vrees kunnen ontstaan voor een misdrijf tegen het leven gericht en enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen ontstaat. Dit wordt gesteund door de verklaring van aangever [naam 1] en het feit dat de buurt is afgezet en huizen in de omgeving moesten worden ontruimd. Door op deze manier dit pakket in het portiek te plaatsen, heeft verdachte ook tenminste de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij deze vrees zou veroorzaken.