ECLI:NL:RBAMS:2020:4129

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
13/281545-19 (A), 13/105831-19 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling, maar veroordeling voor bedreiging van politieagente en voorhanden hebben harddrugs

Op 15 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van harddrugs en poging tot zware mishandeling van een politieagente. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. In zaak A werd de verdachte verweten op 25 november 2019 in Amsterdam verschillende soorten drugs voorhanden te hebben gehad, waaronder cocaïne, MDMA, amfetamine en 2C-B. In zaak B werd de verdachte beschuldigd van het met zijn auto inrijden op een politieagente op 18 april 2020. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van beide feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor de poging zware mishandeling, stellende dat er geen opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte in zaak A schuldig was aan het voorhanden hebben van harddrugs, maar sprak hem vrij van de poging zware mishandeling in zaak B. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, omdat er geen objectieve gegevens waren over de snelheid van de auto en de positie van de agente. Wel vond de rechtbank dat de verdachte de agente had bedreigd met zware mishandeling door dreigend gas te geven en te accelereren, waardoor de agente ternauwernood kon wegspringen.

De rechtbank legde een taakstraf op van 200 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor drie maanden. De rechtbank paste het adolescentenstrafrecht toe, gezien de leeftijd van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. De uitspraak benadrukt de ernst van het bezit van harddrugs en de bedreiging van een politieagente tijdens de uitoefening van haar functie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/281545-19 (A), 13/105831-20 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 15 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juli 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A van der Vlugt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W.K. Cheng naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan verdacht op 25 november 2019 verschillende soorten drugs voorhanden te hebben gehad (zaak A) en op 18 april 2020 met zijn auto te zijn ingereden op een agente, die nog net op tijd weg kon springen (zaak B).
Aan verdachte is – na wijziging op de terechtzitting – ten laste gelegd dat
Zaak A
hij op of omstreeks 25 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 34,95 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 19 pillen en 3,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- 3,82 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- 15 pillen 2C-B, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B,
zijnde cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine en/of 2C-B, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak B
hij op of omstreeks 18 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (personen)auto (kenteken [kenteken]) al snelheidsverhogend, in elk geval met een aanzienlijke snelheid, zonder te remmen is afgereden/ingereden op voornoemde [persoon] terwijl zij vóór voornoemde auto stond en/of vervolgens met verhoogde snelheid rakelings langs die [persoon] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, doordat verdachte, terwijl die [persoon] voor het voertuig van verdachte stond, opzettelijk dreigend gas heeft gegeven en/of heeft geaccelereerd (waarbij die motor veel toeren maakte) en/of is weggereden, waarbij die [persoon] ternauwernood kon wegspringen/wegstappen teneinde niet door dat voertuig te worden geraakt.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het drugsbezit zoals in zaak A is ten laste gelegd.
Ten aanzien van zaak B heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de poging zware mishandeling (het primair ten laste gelegde) kan worden bewezenverklaard. Volgens de officier van justitie was er sprake van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en heeft verdachte die aanmerkelijke kans aanvaard.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het in zaak A ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling, wegens het ontbreken van opzet. Verdachte heeft niet de opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Evenmin is sprake van voorwaardelijk opzet, nu niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
De raadsman heeft ook vrijspraak bepleit voor de subsidiair ten laste gelegde bedreiging. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het handelen van verdachte van dien aard is geweest en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Zaak A
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het in zaak A ten laste gelegde heeft begaan.
Zaak B, primair
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het in zaak B primair ten laste gelegde heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat verdachte bewust geprobeerd heeft om aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Vervolgens is aan de orde of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarvan is sprake indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank vindt dat dat in deze zaak niet kan worden vastgesteld omdat er te weinig gegevens in het dossier zitten waaruit dat zou blijken. De rechtbank overweegt in dit verband dat, naar algemene ervaringsregels, de te verwachten gevolgen van een aanrijding van een voetganger door een auto in aanzienlijke mate worden bepaald door de snelheid van de auto. Ten aanzien van de snelheid van de auto op het moment dat deze de aangeefster had kunnen raken, zijn in dit geval geen objectieve meetgegevens beschikbaar. Evenmin is voldoende duidelijk op grond van het dossier waar aangeefster exact stond ten opzichte van het voertuig en welke stuurbewegingen verdachte precies heeft gemaakt. Wel is duidelijk dat verdachte vanuit stilstand is gaan rijden richting aangeefster en dat aangeefster op dat moment niet ver van de auto vandaan heeft gestaan. Een echt grote snelheid kan niet gemaakt zijn. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat een aanmerkelijke kans bestond dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen indien zij niet was weggesprongen. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het in zaak B primair ten laste gelegde.
Zaak B, subsidiair
De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte met zijn rijgedrag aangeefster heeft bedreigd met zware mishandeling (dit is subsidiair ten laste gelegd). Op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte eerst door de politie was klemgereden en dat zijn voertuig daardoor tot stilstand kwam; dat het voertuig vervolgens hoorbaar meer toeren maakte, dat gas werd gegeven en verdachte in de richting van aangeefster wegreed. Aangeefster was bang dat zij zou worden aangereden en hierbij letsel zou oplopen, en is opzij gesprongen. De rechtbank is van oordeel dat bij aangeefster door het handelen van verdachte de redelijke vrees kon ontstaan dat haar zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
omstreeks 25 november 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 34,95 gram cocaïne en
- 19 pillen en 3,7 gram MDMA en
- 3,82 gram amfetamine en
- 15 pillen 2C-B;
ten aanzien van zaak B, subsidiair:
op 18 april 2020 te Amsterdam [persoon] heeft bedreigd met zware mishandeling, doordat verdachte, terwijl die [persoon] voor het voertuig van verdachte stond, opzettelijk heeft geaccelereerd (waarbij die motor veel toeren maakte) en is weggereden, waarbij die [persoon] ternauwernood kon wegspringen teneinde niet door dat voertuig te worden geraakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast en heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in zaak A en B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met daaraan de bijzondere voorwaarden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering, een taakstraf van 240 uur en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in zaak A een taakstraf conform de LOVS-oriëntatiepunten, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, aan verdachte op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten 20 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
De reclassering heeft in haar rapport van 6 juni 2020 geadviseerd het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verdachte heeft beperkte oplossingsvaardigheden en lijkt ondersteuning nodig te hebben bij het aanbrengen van structuur in zijn leven. Wel wordt daarbij geadviseerd om de begeleiding door de volwassenreclassering uit te laten voeren omdat de pedagogische aanpak niet meer aansluit bij verdachte. De rechtbank neemt dit advies over en zal toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Motivering van de straffen
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van in totaal bijna 60 gram harddrugs. Verdachte heeft hiermee bijgedragen aan de handel in verdovende middelen. Harddrugs zijn voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een politieagente. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij dit deed terwijl de betreffende politieagente bezig was met het uitoefenen van haar publieke taak, het handhaven van de orde en veiligheid. Ten nadele van de verdachte weegt de rechtbank verder mee dat dit, gevaarlijk rijgedrag niet op zichzelf stond, maar dat verdachte daarvoor ook al een stopteken heeft genegeerd en aan de politie probeerde te ontkomen. Verdachte heeft zijn eigen belang, om niet aangehouden te worden, telkens voorop gesteld.
Uit het strafblad van verdachte van 11 juli 2020 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor onder andere handelen in strijd met in de Opiumwet gegeven verboden. De eerdere straffen die aan verdachte zijn opgelegd en het feit dat hij in een proeftijd en schorsingstoezicht liep hebben hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op de adviezen en persoonlijke omstandigheden, zoals die zijn gebleken uit de verschillende reclasseringsrapportages over verdachte. Bij veroordeling wordt geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), dagbesteding en avondklok, en daarnaast de reclassering opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarden.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de in zaak B primair ten laste gelegde poging zware mishandeling bestaat aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles afwegend en met inachtneming van de LOVS-oriëntatiepunten acht de rechtbank een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 200 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van de twee jaar passend. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten moet van de taakstraf worden afgetrokken. Aan het voorwaardelijk deel van de taakstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.
Daarnaast ziet de rechtbank in het rijgedrag van verdachte aanleiding om een bijkomende straf in de vorm van een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden aan verdachte op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 77g, 77i, 77m, 77n, 77r, 77x, 77y, 77z en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het in zaak B primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van het in zaak B subsidiair ten laste gelegde:
bedreiging met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van
200 (tweehonderd) uur, met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 (honderd) dagen.
Beveelt dat een gedeelte, groot
60 (zestig) uur, van deze taakstraf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich bij de justitiële verslavingszorg van Inforsa. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

2. Ambulante behandeling, met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname

Veroordeelde werkt mee aan nadere diagnostiek en laat zich behandelen door Inforsa Jeugd ACT of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering (het betreft het continueren van de huidige behandeling). De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.

3. Dagbesteding

Veroordeelde volgt een traject ten behoeve van opleiding/ zinvolle dagbesteding. Hij krijgt hier vanuit het Forensisch Jeugd Team begeleiding bij en hij conformeert zich aan de afspraken.

4. Avondklok

Veroordeelde is gedurende zes maanden op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het
verblijfadres, zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt. Veroordeelde is tussen 22:00 en 07:00 uur aanwezig op het huidige verblijfadres [[adres]]. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Ontzegtverdachte ter zake van het in zaak B subsidiair bewezen verklaarde
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor
3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2020.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]