Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Het Uwv heeft met het primaire besluit aan [eiser] een maatregel opgelegd inhoudende dat zijn Ziektewetuitkering van 29 april 2019 tot en met 28 augustus 2019 met 100% is verlaagd, omdat [eiser] niet zou hebben voldaan aan zijn re-integratie verplichtingen.
2. [eiser] heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat [eiser] zijn bezwaarschrift niet had ondertekend. Volgens het Uwv is op 23 augustus 2019 een brief naar [eiser] gestuurd, waarin hij in de gelegenheid is gesteld om dit verzuim binnen vier weken te herstellen. [eiser] heeft niet op deze brief gereageerd.
Het standpunt van [eiser]
3. [eiser] stelt dat hij de brief van 23 augustus 2019 nooit heeft ontvangen.
Het oordeel van de rechtbank
Betalingsonmacht griffierecht
4. Na het indienen van het beroepschrift heeft [eiser] een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. [eiser] heeft aangegeven geen inkomen en geen vermogen te hebben. De rechtbank acht, mede gelet op de aan [eiser] opgelegde maatregel, aannemelijk dat het netto-inkomen waarover hij kan beschikken minder bedraagt dan 90% van de voor een alleenstaande geldende bijstandsnorm. De rechtbank wijst het beroep op betalingsonmacht daarom toe. [eiser] hoeft geen griffierecht te betalen.
De brief van 23 augustus 2019
5. Aangezien [eiser] de ontvangst van de brief van 23 augustus 2019 ontkent, ligt het op de weg van het Uwv om aannemelijk te maken dat deze brief is verzonden. De rechtbank stelt vast dat deze brief niet aangetekend is verzonden. Het Uwv heeft ook geen verzendadministratie overgelegd waaruit blijkt dat de brief is verzonden. Het Uwv heeft de verzending van de brief van 23 augustus 2019 dus niet aannemelijk gemaakt.
6. Dit betekent dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser] in de gelegenheid is gesteld om het verzuim te herstellen.Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd.
7. De rechtbank heeft echter ambtshalve geconstateerd dat [eiser] niet op tijd bezwaar heeft gemaakt. De bezwaartermijn eindigde op 14 augustus 2019. Uit het dossier volgt dat [eiser] pas op 18 augustus 2019 bezwaar heeft gemaakt. Het Uwv heeft zijn bezwaarschrift op 19 augustus 2019 ontvangen.
8. Naar aanleiding van een schriftelijke vraag van de rechtbank heeft [eiser] aangegeven dat hij het primaire besluit pas na afloop van de bezwaartermijn onder ogen heeft gekregen en toen op 19 augustus 2019 bezwaar heeft gemaakt.
9. In hetgeen [eiser] heeft gesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het primaire besluit niet op 3 juli 2019 door het Uwv op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. [eiser] heeft de ontvangst van het primaire besluit ook niet ontkend. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de bezwaartermijn op 3 juli 2019 is aangevangen.
10. De rechtbank moet in dit geval op grond van artikel 6:11 van de Awb beoordelen of het [eiser] kan worden verweten dat hij te laat bezwaar heeft gemaakt. [eiser] moet aannemelijk maken dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
11. De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De stelling van [eiser] dat hij het primaire besluit pas na afloop van de bezwaartermijn onder ogen heeft gekregen, is daartoe onvoldoende. Voor zover de persoonlijke situatie van [eiser] daartoe aanleiding geeft, ligt het op zijn weg om maatregelen te treffen zodat zijn belangen goed behartigd worden. Dit betekent dat [eiser] regelmatig moet controleren of hij post heeft ontvangen op het adres dat bekend is bij instanties en dat hij de hulp van een ander moet inschakelen om op tijd bezwaar te maken.
12. Het voorgaande betekent dat het Uwv het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
13. Zoals uit overweging 6. blijkt, bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Het Uwv heeft de niet-ontvankelijkverklaring namelijk ten onrechte gebaseerd op het feit dat het bezwaarschrift niet was ondertekend. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat, gelet op de verdere inhoud van deze uitspraak, aannemelijk is dat [eiser] hierdoor niet is benadeeld. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
14. Aangezien het Uwv een onjuiste motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, ziet de rechtbank wel aanleiding om het Uwv te veroordelen in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 787,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).