ECLI:NL:RBAMS:2020:412

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
13/237041-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake vernieling en drugsbezit met gevangenisstraf en tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf

Op 24 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vernielingen en drugsbezit. De rechtbank heeft de verdachte, geboren in 1992 en gedetineerd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 50 dagen. De verdachte had langer in voorarrest gezeten, en de rechtbank heeft bepaald dat deze tijd kan worden verrekend met de opgelegde straf. De zaak omvatte vier afzonderlijke tenlasteleggingen: het vernielen van een bushokje, het bezit en de verkoop van cocaïne en heroïne, en het vernielen van ruiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vernielingen bewezen zijn, aangezien de verdachte deze feiten heeft bekend. Voor het drugsbezit is enkel het aanwezig hebben van de harddrugs bewezen verklaard, terwijl de verdachte voor de overige tenlastegelegde feiten is vrijgesproken.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, een B.V., beoordeeld. De benadeelde partij vorderde schadevergoeding voor de vernieling, maar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen schriftelijke volmacht was overgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden bevolen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/237041-19 (zaak A); 13/151153-19 (zaak B); 13/234384-19 (zaak C); 13/236423-19 (zaak D) en 13/650059-18 (tul)
Datum uitspraak: 24 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres verdachte] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2020. Verdachte was hierbij niet aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht gevoegd. Deze zaken worden hierna zaak A, B, C en zaak D genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Refos, en van wat de gemachtigde raadsman, mr. A.A. Boersma, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
zaak A:
het vernielen van een ruit van een bushokje op 2 oktober 2019;
zaak B:
het bezit en de verkoop van 4,37 gram cocaïne en 0,64 gram heroïne op 22 mei 2019;
zaak C:
het vernielen van een ruit op 30 september 2019;
zaak D:
het vernielen van een raam op 2 oktober 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de tenlastegelegde vernielingen (zaken A, C en D) bewezen kunnen worden. Verdachte heeft het plegen van de vernielingen bekend. In zaak B kan het aanwezig hebben van 4,37 gram cocaïne en 0,64 gram heroïne bewezen worden. Voor het overige ontbreekt bewijs.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van de zaken A, C en D. In zaak B vindt ook de raadsman dat alleen het aanwezig hebben van 4,37 gram cocaïne en 0,64 gram heroïne kan worden bewezen. Voor het overige moet vrijspraak volgen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vernielingen in de zaken A, C en D bewezen kunnen worden. Verdachte heeft deze feiten bekend en er is steeds aangifte gedaan.
In zaak B kan alleen het aanwezig hebben van de harddrugs worden bewezen. Van de overige tenlastegelegde handelingen wordt verdachte vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
zaak A:
op 2 oktober 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een abri, die aan het Gemeente Vervoersbedrijf van de gemeente Amsterdam toebehoorde, heeft vernield;
zaak B:
op 22 mei 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 4,37 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 0,64 gram van een materiaal bevattende heroïne;
zaak C:
op 30 september 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] toebehoorde, heeft vernield;
zaak D:
op 2 oktober 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een raam, dat aan Mentrum, vestiging [adres Mentrum] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 50 dagen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de officier van justitie te volgen in zijn strafeis.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie vernielingen van ruiten. Dit soort feiten zijn niet alleen hinderlijk, maar veroorzaken ook schade voor de gedupeerden. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan het bezit van harddrugs.
Uit het reclasseringsadvies van 7 januari 2020 blijkt dat de reclassering zorgen heeft over verdachte. De reclassering stelt dat er bij verdachte meerdere problemen op diverse leefgebieden zijn, maar vooral op het gebied van stabiele huisvesting. Er zijn aanwijzingen voor psychiatrische problematiek, maar deze werd na de vernielingen door de crisisdienst niet geconstateerd. Tijdens zijn hechtenis is verdachte afwisselend in een PPC, op de isoleerafdeling en op een reguliere afdeling geplaatst. Zijn toestand is tijdens detentie verslechterd. Een stoornis kan niet worden vastgesteld maar ook niet worden uitgesloten, omdat verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan psychiatrisch onderzoek. Zorg is nodig, maar de reclassering heeft geadviseerd om geen bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat zij geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
Daarnaast volgt uit het strafblad van verdachte van 16 december 2019 dat hij al meerdere malen is veroordeeld voor drugsfeiten.
De rechtbank deelt de door de reclassering geuite zorgen, maar ziet gelet op het rapport en advies van de reclassering en de aard van de feiten geen mogelijkheid om een forensisch strafrechtelijk kader op te leggen. De rechtbank heeft ook gekeken naar wat er in vergelijkbare zaken voor straffen zijn opgelegd. Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van 50 dagen.
Verdachte heeft 100 dagen in voorarrest gezeten. De tijd die verdachte langer dan de opgelegde straf in voorarrest heeft gezeten, kan bij de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf (zie hierna onder 9.) worden verrekend.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [naam B.V.] vordert 493,25 euro aan vergoeding van materiële schade voor de vernieling in zaak A.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij moet gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van 82,71 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Bij niet betalen zou een maximale gijzeling van twee dagen moeten worden toegepast. De materiële kosten bestaan voor 32,71 euro uit kosten voor nieuw materiaal. De officier van justitie schat dat de gemaakte materiële kosten voor 50,- euro bestaan uit personeelskosten. De benadeelde partij moet voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen. In het dossier ontbreekt een volmacht, waarin staat dat [naam gemachtigde] door [naam B.V.] is gemachtigd om namens deze vennootschap de vordering in te dienen.
Als de rechtbank daar niet in meegaat, moet de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van 82,71 euro, zoals gevorderd door de officier van justitie. Omdat de benadeelde partij een bedrijf is, verzoekt de verdediging de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Het ontbreken van een schriftelijke volmacht waarin [naam gemachtigde] door [naam B.V.] is gemachtigd om namens deze vennootschap een vordering in te dienen, leidt in dit geval tot de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering. De ruimte op het voegingsformulier bestemd voor de invulling van een machtiging is leeg. Ook volgt uit het dossier niet op een andere manier dat [naam gemachtigde] werkzaam is bij bovengenoemde vennootschap en namens deze gemachtigd is om als benadeelde partij een vordering in te dienen.

9.Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken zit de op 16 september 2019 op de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tenuitvoerlegging van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam. De officier van justitie vordert daarin de eerder in de zaak met parketnummer 13/650059-18 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden alsnog ten uitvoer te leggen, omdat verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
9.1.
Standpunt van officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd. De tijd die verdachte langer in voorarrest heeft gezeten dan de straf die hij vandaag krijgt, kan met de nog uit te zitten straf worden verrekend.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat verdachte al veel te lang in voorarrest heeft gezeten. Als de rechtbank daar niet in meegaat, kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen, maar zou compensatie met het te lange voorarrest moeten plaatsvinden.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank zal daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf bevelen. Verdachte kan, zoals door de officier van justitie op de zitting aangeboden, bij de officier van justitie een verzoek doen om de tijd die verdachte in de hoofdzaken te lang in voorarrest heeft gezeten te compenseren wordt met de ten uitvoer te leggen straf onder parketnummer 13/650059-18.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaken A, C en D tenlastegelegde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Veroordeeltverdachte tot een
gevangenisstraf van 50 (vijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partij [naam B.V.] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 11 oktober 2018 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk
een gevangenisstraf van 2 (twee) maanden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel voorzitter,
mrs. N.J. Koene en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. C.A. Mud en K.P.M. Smeets, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2020.