ECLI:NL:RBAMS:2020:4114

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
13/751494-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot georganiseerde of gewapende diefstal

Op 20 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat is uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, België, op 3 juni 2020. De opgeëiste persoon, geboren in China in 1996, is gedetineerd in een penitentiaire inrichting en heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn. Tijdens de openbare zitting op 6 augustus 2020 was de opgeëiste persoon aanwezig via een telehoorverbinding, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging betoogde dat de feitsomschrijving in het EAB niet genoegzaam was, omdat de rol van de opgeëiste persoon onvoldoende was beschreven. De officier van justitie daarentegen stelde dat de feitsomschrijving voldoende duidelijk was. De rechtbank oordeelde dat het EAB de nodige gegevens bevatte om te voldoen aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat de omschrijving van de feiten voldoende was om de overlevering toe te staan.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De opgeëiste persoon had verklaard niet schuldig te zijn aan het feit, maar dit werd niet direct aangetoond tijdens het verhoor. De rechtbank besloot daarom de overlevering toe te staan, en de uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, met de griffier aanwezig. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751494-20
RK nummer: 20/3007
Datum uitspraak: 20 augustus 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 juni 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 juni 2020 door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (China) op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 augustus 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon, aanwezig via een telehoorverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. A. Dogan, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Turkse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Chinese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek uitgevaardigd op
3 juni 2020 door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de feitsomschrijving niet genoegzaam is, omdat de rol van de opgeëiste persoon bij het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht onvoldoende in het EAB staat beschreven. Het aantreffen van mobiele data van gesprekken die mogelijk zijn gevoerd, is onvoldoende om als bewijs te dienen dat de opgeëiste persoon het feit zou hebben begaan. Tevens wordt in het EAB niet duidelijk omschreven wat de verdenking inhoudt, waardoor het voor de opgeëiste persoon onvoldoende duidelijk is waarvan hij in België wordt verdacht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsman moet worden verworpen. De feitsomschrijving is genoegzaam. Op basis van het EAB is het voldoende duidelijk voor welk strafbaar feit de overlevering wordt gezocht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van een strafrechtelijk onderzoek – voldoende duidelijk waarvoor de overlevering wordt verzocht. Uit het EAB blijkt namelijk dat de overlevering wordt verzocht voor het medeplegen van een inbraak in een woning in de nacht van 22 op 23 maart 2020 in [plaats], België, waarbij de bewoners met wapens zijn bedreigd en twee van de bewoners zijn mishandeld. De rechtbank acht de in het EAB opgenomen feitsomschrijving genoegzaam. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Hierbij merkt de rechtbank op dat – volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank – de uitvaardigende justitiële autoriteit alleen de vermeende betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit duidelijk moet maken. Vermelding van de gronden van de verdenking is niet vereist. Het is niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking. De vraag in hoeverre de opgeëiste persoon voorts bij het feit betrokken is geweest, is een bewijskwestie die in de Belgische strafprocedure aan de orde dient te worden gesteld.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat de feitsomschrijving er niet toe dient om de opgeëiste persoon tot het voeren van een onschuldverweer in staat te stellen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2010:BN7964).

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet direct aangetoond. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen (België).
Aldus gedaan door
mr. Ch.A van Dijk, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.F. Sneeboer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 augustus 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.