Op 20 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat is uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, België, op 3 juni 2020. De opgeëiste persoon, geboren in China in 1996, is gedetineerd in een penitentiaire inrichting en heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn. Tijdens de openbare zitting op 6 augustus 2020 was de opgeëiste persoon aanwezig via een telehoorverbinding, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging betoogde dat de feitsomschrijving in het EAB niet genoegzaam was, omdat de rol van de opgeëiste persoon onvoldoende was beschreven. De officier van justitie daarentegen stelde dat de feitsomschrijving voldoende duidelijk was. De rechtbank oordeelde dat het EAB de nodige gegevens bevatte om te voldoen aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat de omschrijving van de feiten voldoende was om de overlevering toe te staan.
De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De opgeëiste persoon had verklaard niet schuldig te zijn aan het feit, maar dit werd niet direct aangetoond tijdens het verhoor. De rechtbank besloot daarom de overlevering toe te staan, en de uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, met de griffier aanwezig. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.