Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Bundesgerichtshof Karlsruhe(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
De opgeëiste persoon, aanwezig via een telehoorverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. V.S.J. Chorus, advocaat te Maastricht en door een tolk in de Duitse taal.
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
Bundesgerichtshof Karlsruhe,dossiernummer 1 BGs 224/20 (Duitsland).
Subsidiair heeft de raadsman aan de rechtbank verzocht om uitdrukkelijk in de uitspraak op te nemen dat overlevering alleen wordt toegestaan voor feiten gepleegd in augustus 2016 in Duitsland.
- mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van een strafrechtelijk onderzoek – voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering wordt verzocht. Uit het EAB blijkt dat de overlevering wordt verzocht voor het zich als lid aansluiten bij een groep die een Duitse webpagina exploiteert en daarmee rechts-extremistische overtuigingen verspreidt, zich beledigend uitlaat over de Joodse gemeenschap en aanzet tot haat jegens de Joodse gemeenschap. Verder zou de opgeëiste persoon als administrateur verantwoordelijk zijn voor de inhoudelijke keuze en controle van door de gebruikers van deze webpagina geschreven commentaren en bijdragen. In het EAB staat onder e) dat het tijdstip/de periode van het misdrijf augustus 2016 betreft en de pleegplaats Duitsland is. De rechtbank acht de in het EAB opgenomen feitsomschrijving genoegzaam. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
5.De garantie als bedoeld in artikel 6, vijfde juncto eerste lid, OLW
- een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger wordt gelijkgesteld met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;
- een duurzaam verblijfsrecht niet hoeft te worden aangetoond middels overlegging van een verblijfsdocument, dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat de afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten de voorkeur zou verdienen. Aangevoerd is dat vanuit de opgeëiste persoon en de politiek de wens bestaat dat deze strafzaak in Nederland wordt afgedaan. Daarnaast worden deze feiten in Duitsland zwaarder bestraft dan in Nederland, waardoor de opgeëiste persoon bij veroordeling in Duitsland een hogere straf opgelegd zal krijgen dan wanneer hij voor dezelfde feiten in Nederland zou worden veroordeeld.
In deze zaak worden meer personen in Duitsland verdacht van het plegen van onderhavige feiten, de Duitse autoriteiten zijn begonnen met het opsporingsonderzoek en de vervolging, de desbetreffende webpagina eindigt op ‘.de’ en is daarmee Duits en het bewijs in deze zaak bevindt zich in Duitsland. Tot slot moet men bij feiten met een internationaal karakter er rekening mee houden dat andere landen kunnen gaan vervolgen en dat daar de straffen hoger zijn.
7.Slotsom
8.Toepasselijke wetsartikelen
9.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan het
Bundesgerichtshof Karslruhe(Duitsland).