Op 13 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 4 juni 2020. Het EAB was uitgevaardigd door de Regional Court in Warsaw op 8 januari 2019 en betrof de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of hij in persoon was verschenen tijdens de behandeling van de zaak in Polen.
Tijdens de openbare zitting op 30 juli 2020 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Guman, en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de behandeling die leidde tot het vonnis in Polen en dat hij niet was bijgestaan door een gemachtigd raadsman. De dagvaarding en het vonnis waren betekend aan het adres van zijn ouders in Polen, terwijl de opgeëiste persoon op dat moment al in Nederland verbleef. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen of de opgeëiste persoon tijdig op de hoogte was gesteld van de zitting en of hij in de gelegenheid was om een advocaat te machtigen.
Op basis van deze bevindingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet van toepassing is. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering te weigeren, aangezien er geen mogelijkheid was voor de opgeëiste persoon om verzet of hoger beroep aan te tekenen tegen het vonnis in Polen. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. J.P.W. Helmonds en C.W.M. Giesen, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. S. Drent.