Op 13 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Münster in Duitsland. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Israël in 1993, is verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 30 juli 2020, waarbij de opgeëiste persoon via videoverbinding werd gehoord vanuit de Penitentiaire Inrichting.
De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en onderzocht of de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoende zijn omschreven in het EAB. De rechtbank oordeelde dat de Duitse autoriteiten met de term 'ecstasy' in het EAB daadwerkelijk 'MDMA' bedoelden, en dat de feiten voldoende duidelijk waren voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit betekent dat de overlevering alleen kan plaatsvinden als er een garantie is dat hij zijn straf in Nederland zal ondergaan.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de garantie van de Hoofdofficier van Justitie te Münster voldoende is en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn genoemd. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. J.P.W. Helmonds en C.W.M. Giesen, rechters, in aanwezigheid van de griffier mr. S. Drent.