ECLI:NL:RBAMS:2020:4023

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
13/751024-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel in verband met illegale handel in verdovende middelen

Op 13 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Münster in Duitsland. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Israël in 1993, is verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 30 juli 2020, waarbij de opgeëiste persoon via videoverbinding werd gehoord vanuit de Penitentiaire Inrichting.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en onderzocht of de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoende zijn omschreven in het EAB. De rechtbank oordeelde dat de Duitse autoriteiten met de term 'ecstasy' in het EAB daadwerkelijk 'MDMA' bedoelden, en dat de feiten voldoende duidelijk waren voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit betekent dat de overlevering alleen kan plaatsvinden als er een garantie is dat hij zijn straf in Nederland zal ondergaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de garantie van de Hoofdofficier van Justitie te Münster voldoende is en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn genoemd. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. J.P.W. Helmonds en C.W.M. Giesen, rechters, in aanwezigheid van de griffier mr. S. Drent.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751024-20
RK nummer: 20/499
Datum uitspraak: 13 augustus 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 oktober 2019 door het
Amtsgericht Münster(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Israël) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 juli 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam.
Gelet op de maatregelen die de rechtbank wegens de uitbraak van het coronavirus heeft genomen, is de opgeëiste persoon via een videoverbinding gehoord vanuit de Penitentiaire Inrichting.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Franse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 9 september 2019 uitgevaardigd door het Amtsgericht te
Münster(referentie: 23 Gs 4065/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunten ter zitting
De raadsvrouw heeft verzocht om kritisch te kijken naar de aanvullende informatie van de Duitse officier van justitie van 29 juli 2020. De Duitse autoriteiten hebben op grond van de aangetroffen bestellijsten een verdenking opgesteld ten aanzien verschillende soorten en hoeveelheden verdovende middelen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de feiten genoegzaam zijn omschreven. In het EAB is echter verwezen naar ‘ecstasy’, dat is een term die het Nederlandse strafrecht niet kent. Daarom is aan de Duitse autoriteiten gevraagd of zij daarmee ‘MDMA’ bedoelen. De aanvullende informatie ziet aldus op de dubbele strafbaarheid en niet op de genoegzaamheid van de feiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt dat de aanvullende informatie van 29 juli 2020 enkel ziet op de vraag of de Duitse autoriteiten met ‘ecstasy’ de daarin werkende stof ‘MDMA’ bedoelen, omdat ‘ecstasy’ niet strafbaar is gesteld in de Nederlandse Opiumwet. Uit deze informatie volgt dat met ‘ecstasy’ inderdaad ‘MDMA’ wordt bedoeld. De hoeveelheden doen zowel in het kader van de genoegzaamheid van de feiten, als in het kader van de dubbele strafbaarheid, niet ter zake.
Het EAB is gespecificeerd naar pleegdata, pleegplaats, de soorten verdovende middelen en de namen van medeverdachten. De rechtbank is van oordeel dat het voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, zodat het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd. De rechtbank ziet geen reden om de overlevering gedeeltelijk te weigeren of de behandeling van de vordering aan te houden.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Hoofdofficier van Justitie te Münster heeft op 3 februari 2020 de volgende garantie gegeven:
“Verzekerd wordt dat de vervolgde persoon, in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland, op basis van de geldige lezing van het kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel wordt opgelegd, met het oog op te tenuitvoerlegging daarvan in de Europese Unie (pbl. L 327 van 05-12-2008, pagina 27) voor de verdere tenuitvoerlegging naar Nederlands zal worden overgedragen.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
om een feit, als bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit; en
deelneming aan een organisatie die tot het oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde en vijfde lid en artikel 11 tweede, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Duitse autoriteiten plaats te vinden. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat het onderzoek in Duitsland is aangevangen en het bewijs zich daar bevindt. Bovendien worden de medeverdachten in Duitsland vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10, 10a, 11 en 11b Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Münster(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en C.W.M. Giesen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.