ECLI:NL:RBAMS:2020:4008

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
14 augustus 2020
Zaaknummer
8389931 CV EXPL 20-4744
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheidsincident in vordering jegens curator met betrekking tot relatieve competentie en afgeleide woonplaats

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een onbevoegdheidsincident in een vordering tegen de curator van een onder curatele gestelde persoon. De eiser, [eiser], heeft een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap Zeker Financiële Zorgverlening B.V. (ZFZ), die als curator is aangesteld voor zijn ex-echtgenote, [betrokkene]. De eiser vordert betaling van een bedrag van € 5.460,84, dat voortvloeit uit de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap. ZFZ heeft verweer gevoerd en in reconventie een vordering ingesteld tegen de eiser voor onterecht ontvangen huurpenningen ter hoogte van € 6.580,00.

In het incident heeft ZFZ gevorderd dat de kantonrechter zich relatief onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de rechtbank Noord-Holland, omdat [betrokkene] woonachtig zou zijn in dat arrondissement. De eiser heeft hiertegen verweer gevoerd en aangevoerd dat de woonplaats van de curator bepalend is voor de relatieve bevoegdheid, zoals vastgelegd in artikel 1:12 BW. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de hoofdregel van afgeleide woonplaats van toepassing is, en dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, relatief bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.

De kantonrechter heeft de incidentele vordering van ZFZ afgewezen en de zaak ambtshalve verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere. De proceskosten in het incident zijn gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 31 juli 2020 door kantonrechter mr. P. Vrugt, bijgestaan door griffier mr. M. Sahin.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: 8389931 CV EXPL 20-4744
Vonnis van de kantonrechter in incident van 31 juli 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
verweerder in het incident,
gemachtigde: mr. P.A. Schippers,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Zeker Financiële Zorgverlening B.V. Q.Q.,
gevestigd te Almere,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
eiseres in het incident,
gemachtigde: mr. A.W. Hoogland.
Partijen zullen hierna [eiser] en ZFZ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 maart 2020, met producties,
- de conclusie van antwoord tevens inhoudende preliminair verweer tot onbevoegdheid en eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van antwoord in incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.

2.Feiten en omstandigheden, voor zover relevant in het incident

2.1.
[eiser] is op 10 oktober 2003 gehuwd met mevrouw [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ). Op 2 september 2010 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
2.2.
[betrokkene] is op 15 september 2017 onder bewind gesteld door de rechtbank Noord-Holland, waarbij ZFZ als bewindvoerder is benoemd.
2.3.
Op 13 maart 2019 is [betrokkene] door dezelfde rechtbank onder curatele gesteld, waarbij ZFZ als curator is benoemd.

3.In de hoofdzaak

3.1.
[eiser] vordert - kort samengevat - dat ZFZ wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.460,84 vermeerderd met rente en kosten, uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap die tussen [eiser] en [betrokkene] heeft bestaan.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [betrokkene] nimmer haar medewerking heeft verleend aan de uitvoering van de tussen partijen overeengekomen verdeling van de huwelijksgemeenschap. Nu [betrokkene] onder bewind en onder curatele is gesteld, vordert [eiser] betaling van diens bewindvoerder c.q. curator ZFZ.
3.3.
ZFZ voert verweer tegen de vordering. Daarnaast vordert ZFZ in reconventie dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.580,00, vermeerderd met rente en kosten, met betrekking tot - kort gezegd - ten onrechte door [eiser] ontvangen huurpenningen.

4.Het geschil in het incident

4.1.
ZFZ vordert dat de kantonrechter zich relatief onbevoegd verklaart om van het geschil kennis te nemen en de zaak verwijst naar de rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
ZFZ stelt dat [betrokkene] woonachtig is te [woonplaats] , gelegen in het arrondissement van de rechtbank Noord-Holland, zodat op grond van artikel 1:12 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de rechtbank Noord-Holland relatief bevoegd is.
4.3.
[eiser] voert verweer. [eiser] voert aan dat in geval van curatele of beschermingsbewind de hoofdregel van artikel 1:12 lid 1 en 2 BW blijft gelden en de uitzonderingsregel van artikel 1:12 lid 4 BW niet opgaat. Ingevolge artikel 1:12 lid 1 en lid 2 BW volgt de onder curatele gestelde of de onder beschermingsbewind gestelde de woonplaats van de curator respectievelijk de beschermingsbewindvoerder.
4.4.
[eiser] stelt daarnaast dat hij heeft opgemerkt dat ZFZ haar zetel heeft te Almere, zodat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, afdeling kanton, bevoegd is van het geschil kennis te nemen en niet de rechtbank Amsterdam, zodat er grond is voor een ambtshalve verwijzing naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, afdeling kanton.

5.De beoordeling

In het incident

5.1.
De kantonrechter stelt voorop dat artikel 266 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een regel bevat omtrent relatieve bevoegdheid in zaken betreffende curatele, beschermingsbewind of mentorschap. In procedures waarin tot ondercuratelestelling wordt verzocht is relatief bevoegd de rechter van de woonplaats van degene wiens curatele het betreft. Is een van de genoemde beschermingsfiguren eenmaal ingesteld, dan is voor alle zaken betreffende curatele, onderbewindstelling en mentorschap relatief bevoegd is de rechter van de woonplaats van de curator, bewindvoerder respectievelijk mentor (de zogenoemde afgeleide woonplaats ingevolge artikel 1:12 lid 1 tot en met 3 BW).
5.2.
Op de regel van afgeleide woonplaats is sinds 1 mei 2007 een uitzondering gemaakt door invoering van artikel 1:12 lid 4 BW. Dit artikellid bepaalt dat artikel 1:12 lid 1 tot en met 3 BW niet van toepassing is voor zover het betreft de relatieve bevoegdheid van de rechter gedurende een curatele, een beschermingsbewind en een mentorschap.
5.3.
In de Memorie van Toelichting bij de laatste wijziging van artikel 1:12 BW valt hierover te lezen: “
De redactie van het nieuwe vierde lid van artikel 12 houdt er rekening mee dat voor aangelegenheden die niet van doen hebben met het rechterlijk toezicht en rechterlijke beslissingen gedurende de beschermingsmaatregel, de afhankelijke woonplaats van de curator, bewindvoerder en de mentor overeenkomstig de hoofdregel van artikel 12 blijft gelden.”
5.4.
Het geschil in de hoofdzaak betreft de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen en gaat niet om het rechterlijk toezicht op het bewind/curatorschap of rechterlijke taken in dat toezicht. De uitzonderingsregel in artikel 1:12 lid 4 BW is dan niet van toepassing. De regel van de afgeleide woonplaats in artikel 1:12 lid 1 BW blijft gelden, zodat de woonplaats van de curator de relatieve bevoegdheid bepaalt. Aangezien ZFZ is gezeteld te Almere is relatief bevoegd de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere.
5.5.
Nu ZFZ heeft gevorderd dat de kantonrechter zich relatief onbevoegd verklaart om van het geschil kennis te nemen en de zaak dient door te verwijzen naar de rechtbank Noord-Holland, zal deze incidentele vordering worden afgewezen.
In de hoofdzaak
5.6.
Gelet op de conclusie in rechtsoverweging 5.4 dient de kantonrechter zich op grond van artikel 270 Rv ambtshalve onbevoegd te verklaren. Deze zaak zal, in de stand waarin deze zich bevindt, worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere.
Proceskosten in het incident
5.7.
Omdat het incident niet voor niets is ingesteld en gelet op het feit dat deze zaak voortvloeit uit de gewezen relatie tussen [eiser] en [betrokkene] , zal de kantonrechter de proceskosten in het incident compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
compenseert de kosten van dit incident, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
6.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vrugt, kantonrechter, bijgestaan door mr. M. Sahin, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2020.
De griffier De kantonrechter