ECLI:NL:RBAMS:2020:4004

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
14 augustus 2020
Zaaknummer
8334181 CV EXPL 20-3250
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot een vertrekregeling voor een bankdirecteur

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: eiser) en Rabobank (hierna: gedaagde) over de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (VSO) met betrekking tot een vertrekregeling voor de directievoorzitter van een lokale Rabobank. Eiser vorderde nakoming van de VSO, die volgens hem rechtsgeldig tot stand was gekomen, en stelde dat de Raad van Commissarissen (RvC) van de lokale Rabobank bevoegd was om deze overeenkomst te sluiten. Gedaagde voerde echter aan dat de RvC niet bevoegd was om de VSO aan te gaan, omdat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voorbehouden was aan de Groepsdirectie van Rabobank.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering van eiser niet kon worden toegewezen. De rechter stelde vast dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen, omdat eiser een voorbehoud had gemaakt dat de Kringdirecteur de VSO zou naleven, en dat deze verklaring niet was gegeven. Bovendien was de RvC niet bevoegd om de VSO te sluiten, aangezien de bevoegdheid tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij de Groepsdirectie lag. De rechter concludeerde dat eiser onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd om aan te tonen dat de RvC of de betrokken commissaris bevoegd was om de VSO te sluiten.

De kantonrechter wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van duidelijke bevoegdheden en mandaten binnen organisaties, vooral bij het aangaan van belangrijke overeenkomsten zoals een vertrekregeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8334181 CV EXPL 20-3250
vonnis van: 10 juli 2020
fno.: 21925

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A.P.J.M. Verbeek
t e g e n

de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A.

gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: Rabobank
gemachtigde: mr. R. Schepers

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De kantonrechter heeft acht geslagen op de volgende processtukken en proceshandelingen:
  • de dagvaarding van 13 februari 2020 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties van 20 maart 2020;
  • de brief van de rolgemachtigde van [eiser] van 7 april 2020 met verzoek aanhouding instructievonnis in verband met het verzoek van [eiser] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor;
  • de brief van de gemachtigde van Rabobank van 8 april 2020 waarin bezwaar wordt gemaakt tegen aanhouding;
  • het instructievonnis van 17 april 2020 waarin is bepaald dat schriftelijk verder wordt geprocedeerd;
  • de conclusie van repliek van 15 mei 2020 met producties;
  • de conclusie van dupliek van 12 juni 2020 met producties;
  • de dagbepaling van het vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

De feiten

1.1
[eiser] is sinds 1 april 2003 werkzaam bij Rabobank, laatstelijk in de functie van directievoorzitter bij de lokale Rabobank [vestiging] (hierna: Rabo [vestiging] ) tegen een bruto maandsalaris van € 16.950,- c.a.
1.2
In het
“Werkgeversreglement”,update december 2017,(hierna: het Werkgeversreglement), is voor zover van belang het volgende bepaald:
“Uitgangspunten en kaders voor samenwerken
Artikel 2
(…)
2.2
Verlening bevoegdheid
De raad van bestuur verleent aan de lokale raad van commissarissen de bevoegdheid om (i) als werkgever zoals omschreven in dit reglement, op te treden jegens de directievoorzitter, en (ii) de titel directievoorzitter toe te kennen aan de persoon die hij benoemt als directievoorzitter.
2.3.
Overige reglementen
In het licht van bovenstaande zijn de reglementen aangaande de directievoorzitter en de
lokale raad van commissarissen (de regeling bevoegdheden lokale raad van
commissarissen, de regeling bevoegdheden directievoorzitter, het lokale bank statuut en de overige reglementen) onverkort van toepassing en maatgevend voor de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de directievoorzitter en de leden van de lokale raad van commissarissen in het algemeen.
Schorsen en ontslaan.
Artikel 6.
6.1.
Schorsen en ontslaan algemeen
a. De lokale raad van commissarissen is bevoegd tot schorsing en/of ontslag uit de
functie van directievoorzitter.
b. De raad van bestuur is bevoegd tot schorsing en/of ontslag uit de functie van
directie voorzitter.
c. De raad van bestuur is bevoegd tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van
de directievoorzitter.”
1.3
In de presentatie/document
“Uitstroom directievoorzitterprocesstappengedateerd juli 2019 staat voor zover van belang het volgende:
“1. In deze sheets worden de processtappen en rollen in het ontslagproces beschreven. Deze maken onderdeel uit van het Werkgeversreglement Lokale Banken (....)
Het ontslag van een directievoorzitter kan voortkomen uit de volgende situaties:
(…)
3. Uitstroom o.b.v. wederzijds goedvinden. De stappen voor dit proces zijn schematisch
uitgewerkt in sheet 9 en in de processtappen in sheet 10. Het proces richt zich met
name op het verbeterplan, het opstellen van de VSO en het administratieve proces.
(…)
Indien de lokale RVC wil overgaan tot functioneel ontslag:
• De RVC consulteert de KO (toevoeging kantonrechter: Kringdirecteur) over voorgenomen functioneel ontslag.
• De RVC informeert de DV (toevoeging kantonrechter: Directievoorzitter) over het
voorgenomen ontslag (met wederzijds goedvinden).
• Optioneel: De Onderdeelcommissie wordt advies gevraagd over het voorgenomen
ontslag als de directievoorzitter er niet mee akkoord gaat.
• De RVC besluit over te gaan tot functioneel ontslag. In overleg met KD en HR stelt Legal een Vaststellingovereenkomst (VSO) op, waarin alle afspraken worden vastgelegd. De Raad van Commissarissen geeft input voor de VSO.
• De VSO wordt ondertekend door de KD namens de GD.
• De DV ondertekent de VSO.
• De administratieve verwerking vindt plaats.”
1.4
In het “
Groepsbreed beloningsbeleid 2019”(hierna: het Beloningsbeleid 2019), is voor zover van belang het volgende bepaald:

“2.8.3 Governance rondom ontslagvergoedingen

(...)
Bij ontslagvergoedingen volgend uit een collectieve regeling, vindt geen individuele toetsing plaats door de groepsdirectie en raad van commissarissen Rabobank. Ontslagvergoedingen die via een procedure zijn vastgesteld door de rechter vereisen geen verdere goedkeuring. In de overige gevallen is een procedure van toepassing waarbij van tevoren een mandaat wordt aangevraagd. Afhankelijk van de verwachte hoogte van de ontslagvergoeding is deze procedure als volgt:
Ontslagvergoedingen tot en met € 500.000
Het onderdeel is bevoegd om een mandaat voor een ontslagvergoeding tot
en met € 500.000 vast te stellen.
Ontslagvergoedingen hoger dan € 500.000 tot en met € 1 mln.
Een mandaat voor een ontslagvergoeding hoger dan € 500.000 tot en met € 1 mln. vereist in aanvulling op bovenstaande bepaling de goedkeuring van de groepsdirectie.
Ontslagvergoedingen hoger dan € 1 mln.
Een mandaat voor een ontslagvergoeding hoger dan € 1 mln. moet ter goedkeuring worden voorgelegd aan de groepsdirectie en de raad van commissarissen Rabobank.
Ontslagvergoedingen directeuren lokale banken
Naast bovenstaande beschreven procedure geldt ook de governance voor het toekennen van een ontslagvergoeding aan een directeur van een lokale bank zoals omschreven in de Algemene Regel Beloningsbeleid. De Algemene Regel heeft sinds 1 januari 2016 de status van beleid gekregen.”
1.5
In het
“Algemene Regel Beloningsbeleid”staat voor zover van belang het volgende:
4.Bepalingen met betrekking tot ontslagvergoedingen
(…)
4.2 (…)
ten aanzien van het toekennen van een ontslagvergoeding het volgende:
Ontslagvergoedingen tot € 500.000,-
Aangesloten banken zijn bevoegd om een mandaat voor een ontslagvergoeding tot
€ 500.000,- vast te stellen.
(…)
4.4
In aanvulling op het bepaalde in lid 2 geldt in het geval een aangesloten bank voornemens is een afscheidsregeling met een Directeur te treffen het volgende. De raad van commissarissen van de betreffende aangesloten bank meldt het voornemen een afscheidsregeling met een Directeur te treffen zo spoedig mogelijk bij de Regiodirecteur. De betreffende Regiodirecteur brengt samen met een medewerker van het Directoraat Juridische en Fiscale Zaken een advies uit aan de aangesloten bank over de inhoud van de afscheidsregeling. Bij dit advies zal rekening worden gehouden met de aanleiding en specifieke omstandigheden van de betreffende situatie en geldt het bepaalde in 4.1 als uitgangspunt. Van het advies van de Regiodirecteur en het Directorraat Juridische en Fiscale Zaken kan slechts worden afgeweken indien daarvoor goedkeuring van de raad van commissarissen RN (Rabobank Nederland, red.) is verkregen.”
1.6
De heer [betrokkene 1] is gedurende de daarvoor geldende termijn van 12 jaar
tot 1 januari 2020 commissaris geweest in de raad van commissarissen (hierna: de RvC) van Rabo [vestiging] .
1.7
In de periode tussen 14 november 2019 en 24 november 2019 hebben [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2] , Kringdirecteur bij Rabobank, telefonisch en per e-mail contact gehad over een vertrekregeling van [eiser] .
1.8
In de e-mail van [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] van 18 november 2019 staat voor zover van belang het volgende:
“Wij stemden met elkaar af dat U mij zo spoedig mogelijk de contouren van een op bovengenoemde carrière aspecten gebaseerde, en door uw management goedgekeurde, regeling zou bevestigen. Zodat ik met [eiser] dan op korte termijn een gesprek kan aangaan over de gecreëerde mogelijkheden van een carrière buiten de bank en in dat gesprek uiteraard de aan de orde komende de hoofdlijnen van een vertrekregeling. (…)
Ik meen er goed aan te doen het telefoongesprek schriftelijk te bevestigen, en nogmaals benadrukken en vastleggen dat voor het aangaan van een gesprek met [eiser] de contouren van een regeling zodanig moeten zijn dat zij recht doen aan zijn 17 jarig dienstverband en zijn altijd voortreffelijke functioneren en daar uit voortvloeiende beoordelingen.”
1.9
In de e-mail van [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] van 24 november 2019 (met cc o.a. [eiser] ) staat voor zover van belang het volgende:
“Naar aanleiding van het telefonisch onderhoud van 14 november, mijn emailbevestiging hiervan op 18 november j.l. en het telefoongesprek van 22 november het volgende:
“De Rabobank wenst op een nette en gepaste wijze de dienstbetrekking met [eiser] te beëindigen. U verzocht mij dit in een gesprek met hem te verkennen o.a. op basis van de door U verstrekte voorlopige contouren van een vertrekregeling. (…) Indien de bank hem een vertrekregeling biedt die recht doet aan zijn carrière, zijn prestaties en jaarlijkse uitmuntende beoordelingen dan staat hij niet negatief tegenover een vertrek. Gelet op (…) moet de geboden regeling toch echt véél beter worden dan nu als eerste aanbod is gedaan.
Tijdens het vervolgoverleg (…) kwam hij met het volgende tegenvoorstel: (…)
Vanwege uw vraag om dit ontslag nog voor de Kerst dit jaar te willen afhandelen zie ik Uw spoedige berichten met data (op korte termijn) voor verdere onderhandelingsgesprekken met belangstelling tegemoet.”
1.1
Op 27 november 2019 heeft [betrokkene 2] aan [eiser] een aanbod gedaan voor een vertrekregeling.
1.11
Bij e-mail van 29 november 2019 heeft [eiser] [betrokkene 2] verzocht om een herzien voorstel met verwijzing naar de input van de RvC Rabo [vestiging] in de e-mail van 24 november 2019.
1.12
Bij e-mail van 30 november 2019 heeft [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] bericht dat de RvC Rabo [vestiging] het eens is met [eiser] dat van boventalligheid geen sprake is. [betrokkene 1] heeft de rol van de RvC Rabo [vestiging] benadrukt bij de totstandkoming van een vertrekregeling en de VSO, en zij zien graag een voor beide partijen redelijk voorstel, deze specifieke omstandigheden meewegend, tegemoet.
1.13
Bij e-mail van 5 december 2019 heeft [betrokkene 2] aan [eiser] bericht dat zij niet bereid is het eerdere aanbod bij te stellen.
1.14
Bij e-mail van 5 december 2019 heeft [eiser] aan [betrokkene 2] bericht dat het Rabobank is geweest die hem heeft verteld dat zij hem niet ziet in de veranderende rol van directievoorzitter op lange termijn, en niet andersom, en dat het aanbod in de verste verte niet overeenkomt met de input voor een regeling van zijn RvC.
1.15
Bij e-mail van 6 december 2019 heeft [betrokkene 1] , na advies te hebben ingewonnen bij zijn collega commissarissen, [betrokkene 2] dringend verzocht om in het vertrekvoorstel een aantal aanpassingen ten gunste van [eiser] te honoreren.
1.16
Bij e-mail van 11 december 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [betrokkene 2] bericht dat hij vaststelt dat Rabobank al dan niet op termijn afscheid van [eiser] wil nemen en dat er een voorstel van [eiser] conform het binnen Rabobank heersende beleid ligt, dat na input van de RvC Rabo [vestiging] tot stand is gekomen. Verzocht wordt om een reactie.
1.17
Bij e-mail van 13 december 2019 heeft [betrokkene 1] namens de RvC Rabo [vestiging] [betrokkene 2] verzocht “in het belang van de gehele Rabobank maar bovenal in het belang van Dirsken” om de kwestie zo spoedig mogelijk af te wikkelen. Verder heeft [betrokkene 1] [betrokkene 2] medegedeeld dat de RvC Rabo [vestiging] hem heeft gemachtigd om de kwestie met [betrokkene 2] af te wikkelen tot een door partijen goedgekeurde VSO.
1.18
In reactie hierop heeft [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] bericht dat een advocaat (gemachtigde [eiser] ) zich heeft gemeld en dat een inhoudelijke reactie zal komen.
1.19
Bij e-mail van 16 december 2019 heeft [betrokkene 2] aan de gemachtigde van [eiser] bericht dat zij met [eiser] in alle openheid van gedachten heeft gewisseld over het feit dat [eiser] te kennen heeft gegeven dat de functie van directievoorzitter in de nieuwe context van Bankieren 3.0 hem minder voldoening geeft, en dat dit mogelijk tot gevolg heeft dat hij in de toekomst niet meer in staat zal zijn, zijn functie uit te oefenen. Namens Rabobank heeft [betrokkene 2] een ruimer aanbod gedaan aan [eiser] dan normaliter in het kader van een vertrek van een directeur wordt aangeboden om de waardering voor [eiser] tot uiting te brengen (1.6 x wettelijke transitievergoeding en niet lager dan 75% Rabobank Beëindigingsvergoeding Sociaal Plan), neerkomende op een ontslagvergoeding van € 235.156,- bruto. [betrokkene 2] heeft aan [betrokkene 1] verder medegedeeld dat sinds de gewijzigde governance van Rabobank de lokale Raden van Commissarissen geen bevoegdheid meer hebben de arbeidsovereenkomst met een directeur van de lokale bank te beëindigen of afspraken daarover met de directeur te maken. Deze bevoegdheid is formeel voorbehouden aan de Groepsdirectie, die deze bevoegdheid heeft gedelegeerd aan de Kringdirecteur. [eiser] behoort hiervan op de hoogte te zijn.
1.2
Bij e-mail van 17 december 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [betrokkene 2] bericht dat na gewijzigde governance in juni-juli 2019 de lokale RvC wel degelijk een rol heeft in dit proces, met verwijzing naar de betrokken documenten. [eiser] is daarvan op de hoogte, en de twijfel aan de goede trouw van [eiser] is onterecht. [eiser] heeft ervoor gekozen om een redelijke en aanvaardbare schikking te bereiken, en de gemachtigde van [eiser] heeft [betrokkene 2] verzocht om een redelijk voorstel te doen.
Bij e-mail van 17 december 2019 heeft [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] bericht dat in het bericht van [betrokkene 2] verwijten staan die [eiser] niet heeft verdiend. De RvC heeft hierin een rol en [betrokkene 1] vindt dat Rabobank zich op een onhoudbaar standpunt stelt. [betrokkene 1] heeft [betrokkene 2] herinnerd aan het gesprek van 14 november 2019 waarin [betrokkene 2] met voorzichtige maar niet mis te verstane bewoordingen heeft aangegeven dat Rabobank wil dat [eiser] vertrekt. Het is onbehoorlijk dit nu om te draaien. Met verwijzing naar het Groep brede beloningsbeleid stelt [betrokkene 1] dat het onderdeel Rabo [vestiging] bevoegd is om een mandaat voor een ontslagvergoeding tot en met
€ 500.000,- vast te stellen. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] kunnen dit dus samen afwikkelen. Maar omdat [betrokkene 2] het initiatief heeft genomen laat [betrokkene 1] het aan [betrokkene 2] , zo heeft [betrokkene 1] bericht.
1.21
Bij e-mail van 19 december 2019 heeft [betrokkene 2] aan de gemachtigde bericht dat die een onjuiste invulling aan de rol van de RvC geeft. Input betekent in deze dat het de Kringdirecteur is die contact opneemt met de RvC om te horen hoe zij tegen een afscheid aankijken. [betrokkene 2] heeft in de e-mail verder een aangepast aanbod gedaan met betrekking tot de voorwaarden van het betaalbaar stellen van de beëindigingsvergoeding. In het meewegen van de IPB (individuele pensioenbijdrage) kan [betrokkene 2] [eiser] niet tegemoet komen. [betrokkene 2] zegt contact te hebben gehad met de voorzitter van de RvC en dat zijn input is meegenomen in het aanbod.
1.22
Bij e-mail van 19 december 2019 heeft [betrokkene 1] bezwaar gemaakt dat [betrokkene 2] doet voorkomen dat de RvC het eens is met het aangepaste aanbod. De RvC is het niet eens met dit voorstel, omdat [eiser] volgens [betrokkene 1] door het aanbod financieel tekort wordt gedaan.
1.23
Bij e-mail van 20 december 2019 (13.49 uur) heeft de gemachtigde van [eiser] aan [betrokkene 2] een door [betrokkene 1] en [eiser] voor akkoord ondertekende vaststellingsovereenkomst, getiteld
“(input op) VASTSTELLINGSOVEREENKOMST conform Algemene Regel Beloningsbeleid Rabobank”(hierna: de VSO) gestuurd. In de begeleidende e-mail bij de VSO heeft de gemachtigde van [eiser] voor zover van belang aan [betrokkene 2] (met cc [eiser] en [betrokkene 1] ) het volgende bericht:
“Het overleg met de RvC heeft de bijgaande afspraken opgeleverd. Client is bereid geweest zijn vorderingen naar beneden bij te stellen doch enkel en alleen onder voorbehoud dat u verklaart dat deze regeling onverkort door Rabobank zal worden nageleefd, bij gebreke waarvan cliënt zich alle rechten voorbehoudt en zich niet gebonden acht aan de overeenkomst doch zal terugvallen op de oorspronkelijk door hem voorgestelde voorwaarden. Ik zie uw reactie wel tegemoet.”
1.24
Bij e-mail van 20 december 2019 (19.40 uur) heeft [betrokkene 1] [betrokkene 2] bericht dat hij haar heeft geprobeerd te overtuigen dat de RvC Rabo [vestiging] een vertrekregeling voor [eiser] voor ogen heeft conform de vigerende Rabobank beleidsregels, die gelet op het initiatief van Rabobank voor [eiser] en Rabobank financieel verantwoord en eerlijk is. Met [betrokkene 2] wordt geen overeenstemming bereikt. Volgens [betrokkene 1] heeft [eiser] al veel water bij de wijn gedaan. Volgens de inschatting van [betrokkene 1] liggen ze nog een redelijk en voorzienbaar bedrag (60K) uit elkaar. Het argument van [betrokkene 2] dat de lokale RvC er niet over gaat, houdt volgens [betrokkene 1] zowel intern als extern geen stand gelet op de documenten op Governet. Die houden in dat RvC bij het tot stand komen van een vertrekregeling een evidente rol heeft. [betrokkene 1] heeft het bericht afgerond met het verzoek aan [betrokkene 2] om de laatste stap te zetten om te komen tot een voor beide partijen respectvolle afronding van het dossier.
1.25
Bij e-mail van 21 december 2019 heeft [betrokkene 1] [betrokkene 2] nogmaals dringend verzocht om de RvC Rabo [vestiging] te ondersteunen bij het formaliseren van het gedwongen vertrek van [eiser] en het accorderen van de door de advocaat van Dirken geformuleerde vaststellingsovereenkomst.
1.26
Bij e-mail van 23 december 2019 heeft mevrouw L. [naam 1] , juridisch specialist bij Rabobank, aan de gemachtigde van [eiser] voor zover van belang het volgende bericht:
“De Kringdirecteur, mevrouw [betrokkene 2] , heeft mij verzocht uw mail van 20 december jongsleden te beantwoorden. De door uw cliënt en de voorzitter van Raad van Commissarissen ondertekende VSO die als bijlage aan uw mail was gehecht beschouwt Rabobank als een door uw cliënt gedaan tegenvoorstel. Reden daarvan is gelegen in het feit dat ingevolge artikel 6 van het werkgeversreglement van Rabobank alleen de Groepsdirectie (voorheen Raad van Bestuur) bevoegd is de arbeidsovereenkomst met een directievoorzitter te beëindigen. De Groepsdirectie heeft deze bevoegdheid gedelegeerd aan de Kringdirecteur.”
1.27
Bij e-mail van 9 januari 2020 aan de gemachtigde van [eiser] heeft [naam 1] de aanloop naar de vertrekregeling en de berekening van het aanbod van Rabobank nogmaals uiteen gezet. De rol van de RvC beperkt zich tot een functioneel ontslag. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de voorwaarden waaronder zijn volgens [naam 1] voorbehouden aan de Kringdirecteur. Van functioneel ontslag is geen sprake. Het aanbod van de Kringdirecteur wordt gehandhaafd en [eiser] heeft tot 15 januari 2020 de tijd om daarmee in stemmen.
1.28
Bij e-mail van 10 januari 2020 aan [naam 1] heeft de gemachtigde van [eiser] bericht dat zij het door [naam 1] gemaakte onderscheid in ontslag niet terugleest in de haar beschikbare documenten. De gemachtigde heeft benadrukt dat het initiatief voor het vertrek van [eiser] afkomstig is van Rabobank. Nu Rabobank de VSO niet wil naleven zal bij dagvaarding nakoming worden gevorderd.
1.29
Bij e-mail/brief van 28 januari 2020 heeft de heer [naam 2] , directeur Rabobank Coöperatie & Governance, aan de RvC Rabo [vestiging] de kaders uiteengezet waarbinnen volgens het Werkgeversreglement de RvC een ontslag van de directievoorzitter kan plaatsvinden.
1.3
In reactie op het bericht van [naam 2] heeft [betrokkene 1] bij e-mail van 29 januari 2020 de gestelde kaders en bestuurdersaansprakelijkheid betwist. [betrokkene 1] heeft verder gesteld dat hij op verzoek van de (nieuwe) RvC [vestiging] de verdere afwikkeling van de vaststellingovereenkomst aan de Rabobank en [eiser] laat. [betrokkene 1] zal, als hij als getuige wordt opgeroepen, zich geheel achter [eiser] scharen, zo sluit hij het bericht af.
1.31
[eiser] heeft op 2 april 2020 een verzoek gedaan tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Bij beschikking van 26 juni 2020 is dit verzoek afgewezen.

Het geschil

1. [eiser] heeft gevorderd dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Rabobank wordt veroordeeld, tot, zakelijk weergegeven:
doorbetaling van loon c.a. met inachtneming van een opzegtermijn van 4 maanden vanaf datum vonnis tot de alsdan geldende einddatum;
voldoening openstaande vakantiedagen conform artikel 6 van de VSO;
betaling wettelijke verhoging over I en II ingeval van ontijdige betaling;
betaling van de beëindigingsvergoeding van € 305.000,- bruto binnen een maand na de einddatum, vermeerderd met rente vanaf datum dagvaarding;
verstrekking positief getuigschrift conform artikel 11 van de VSO;
voldoening van kosten van juridische en fiscale bijstand conform artikel 7 van de VSO;
veroordeling van Rabobank in de proceskosten.
2. [eiser] heeft aan zijn vordering, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Rabobank is gehouden de VSO na te komen nu die rechtsgeldig tot stand is gekomen. De RvC Rabo [vestiging] is op instructie van Rabobank de VSO met [eiser] overeengekomen, en was daartoe ook bevoegd op grond van het sinds 1 januari 2016 geldende governance beleid en de regelgeving binnen Rabobank. Rabobank geeft een onjuiste uitleg aan de e-mail van de gemachtigde van [eiser] bij de VSO van 20 december 2019.
3. Rabobank heeft verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van de vordering van [eiser] . Daartoe heeft zij aangevoerd, kort gezegd, dat Rabobank niet gebonden is aan de VSO, omdat niet aan de door [eiser] gestelde voorwaarde is voldaan. Verder was RvC Rabo [vestiging] , noch [betrokkene 1] bevoegd om de VSO met [eiser] aan te gaan.
4. Op de standpunten van partijen zal voor zover van belang bij de beoordeling verder worden ingegaan.

De beoordeling

Inleiding
5. In deze zaak gaat het om de vraag of Rabobank moet worden veroordeeld tot nakoming van de in de VSO vastgelegde vertrekregeling. De kantonrechter is van oordeel dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. Ook bestaat er geen aanleiding om nog getuigen te horen. Dit oordeel zal hierna worden toegelicht.
Geen overeenkomst
6. Rabobank heeft als meest verstrekkend verweer gevoerd dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen, omdat niet aan de door [eiser] gestelde voorwaarde voor inwerkingtreding van de VSO is voldaan. Dit verweer slaagt.
7. Uit de begeleidende e-mail bij de VSO van 20 december 2019 (zie 1.24) blijkt dat [eiser] uitdrukkelijk het voorbehoud heeft gemaakt dat de Kringdirecteur verklaart dat de vertrekregeling onverkort door Rabobank zal worden nageleefd. Dit is aan te merken als een voorwaarde voor het definitief tot stand komen van de VSO. Niet is gesteld of gebleken dat Rabobank een dergelijke verklaring heeft gegeven. Voorts is onbetwist gebleven dat [naam 1] namens Rabobank aan de gemachtigde van [eiser] per e-mail van 23 december 2019 heeft medegedeeld dat Rabobank zich niet gebonden acht aan de VSO.
8. [eiser] heeft nog aangevoerd dat Rabobank de e-mail van [eiser] met het voorbehoud ten onrechte in haar eigen voordeel uitlegt. Voor zover [eiser] daarmee stelt dat Rabobank aan de e-mail een onjuiste uitleg geeft, kan die stelling niet slagen nu [eiser] niet concreet heeft gemaakt welke - andere - uitleg aan de e-mail moet worden gegeven.
9. De opmerking van [eiser] dat het gaat om een “logisch” verzoek, omdat Rabobank de VSO moet naleven, volstaat niet. Immers, Rabobank betwist juist dat ze is gehouden tot naleving van de VSO.
10. Bovendien betwist Rabobank dat de RvC Rabo [vestiging] c.q. [betrokkene 1] bevoegd was om de VSO met [eiser] overeen te komen, omdat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is voorbehouden aan de Groepsdirectie, die deze bevoegdheid heeft gedelegeerd aan de Kringdirecteur. Aldus Rabobank.
11. [eiser] heeft de gestelde bevoegdheidsverdeling betwist en aangevoerd dat door de instructie van Rabobank aan [betrokkene 1] de VSO rechtsgeldig tot stand is gekomen, dan wel dat [eiser] gerechtvaardigd daarop heeft mogen vertrouwen. Hierover wordt het volgende overwogen.
Bevoegdheid regelingen Rabobank
12. De kantonrechter stelt vast dat sinds 1 januari 2016 de lokale Rabobanken en de Rabobank Nederland zijn gefuseerd in één coöperatie, de coöperatieve Rabobank U.A. (Rabobank). Sindsdien is [eiser] geen statutair directeur meer van de lokale Rabo [vestiging] , en heeft hij (slechts) een arbeidsovereenkomst met Rabobank.
13. Partijen zijn het er over eens dat op de gewijzigde structuur c.q. de onderlinge verhouding tussen [eiser] , de RvC Rabo [vestiging] en de raad van bestuur van Rabobank het Werkgeversreglement van toepassing is. In artikel 6.1 is bepaald dat de RvC Rabo [vestiging] bevoegd is tot ontslag uit de
functievan directievoorzitter. Klaarblijkelijk wordt hiermee bedoeld de ontheffing uit de functie van directievoorzitter, hetgeen niet tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst behoeft te leiden, omdat de betrokken werknemer / voormalig directievoorzitter kan worden herplaatst in een andere functie.
14. Partijen zijn het erover eens dat in dit geval geen sprake is van een functioneel ontslag, en dat een gebrek aan herplaatsing en/of boventalligheid van [eiser] niet aan de orde is. Partijen zijn het er ook over eens dat hierdoor de processtappen in de Uitstroom directievoorzitter (zie 1.4) en de artikelen 6.2 tot en met 6.4 van het Werkgeversreglement alsmede het Sociaal Plan toepassing missen.
15. Anders dan [eiser] stelt kan daaraan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat in geen enkele regeling staat opgenomen wie welke rol heeft bij een initiatief tot beëindiging door Rabobank buiten de lokale RvC om. De bevoegdheid tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst is immers voorbehouden aan de raad van bestuur, zo is in artikel 6 lid 1 sub c van het Werkgeversreglement duidelijk als hoofdregel bepaald. Niet valt in te zien dat deze regel in dit geval niet van toepassing zou zijn. Zulks te meer niet nu [eiser] zelf stelt dat Rabobank het initiatief tot beëindiging heeft genomen.
Mandaat
16. Voor het overeenkomen van de in de VSO geregelde ontslagvergoeding geldt het volgende. [eiser] heeft erop gehamerd dat de RvC Rabo [vestiging] krachtens in artikel 2.8.3 van het Beloningsbeleid 2019 geregelde mandaat (ontslagvergoeding tot en met € 500.000,-) bevoegd was om de VSO overeen te komen. Zoals Rabobank onbetwist heeft opgemerkt gaat [eiser] daarbij voorbij aan de paragraaf “ontslagvergoedingen directeur lokale banken” in het slot van voornoemd artikel (zie ook 1.4). Daarin staat, kort gezegd, dat in aanvulling op het mandaat de Algemene regel Beloningsbeleid geldt. Partijen zijn het erover eens dat deze Regel ondanks de verouderde terminologie ook van toepassing is op de verhouding tussen partijen.
17. In artikel 4.4. van de Algemene regel Beloningsbeleid is een regeling opgenomen voor het overeenkomen van een afscheidsregeling (zie 1.5). Die bepaalt dat de Regiodirecteur (niet in geschil is dat dit in dit geval de Kringdirecteur [betrokkene 2] betreft) samen met het Directoraat Juridische en Fiscale zaken een advies uitbrengt over de inhoud van de afscheidsregeling. Van dat advies mag alleen worden afgeweken met goedkeuring van de raad van commissarissen van Rabobank.
18. Vast staat dat de VSO afwijkt van het door [betrokkene 2] gedane aanbod aan [eiser] voor een vertrekregeling. Uit de vaststaande feiten blijkt verder dat voor deze afwijking niet de hiervoor bedoelde goedkeuring is gegeven. [eiser] heeft evenmin gesteld dat sprake is van een goedkeuring van de raad van commissarissen van Rabobank.
19. De tussentijdse conclusie is dat [betrokkene 1] op grond van de geldende regelingen binnen Rabobank niet de bevoegdheid had om namens Rabobank de VSO met [eiser] overeen te komen, ook niet als gemachtigde van de RvC Rabo [vestiging] . Voor zover het betoog van [eiser] hierop is gegrond, faalt dat.
Instructie
20. Het betoog van [eiser] houdt verder in dat Rabobank aan artikel 4.4 van de Algemene regel Beloningsbeleid invulling heeft gegeven door de RvC Rabo [vestiging] te instrueren om een regeling met [eiser] te treffen, waarbij de RvC binnen het kader van artikel 4.2 is gebleven. Daartoe is aangevoerd dat Rabobank in het telefoongesprek van [betrokkene 2] met [betrokkene 1] op donderdag 14 november 2019 het initiatief tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [eiser] heeft geuit en de instructie aan [betrokkene 1] heeft gegeven om een regeling met [eiser] te treffen. Rabobank heeft deze stellingname gemotiveerd betwist.
21. Overwogen wordt als volgt.
22. De kantonrechter stelt vast dat [betrokkene 1] in zijn e-mail van maandag 18 november 2019 aan [betrokkene 2] het telefoongesprek van 14 november 2019 minutieus heeft vastgelegd. Deze wijze van vastleggen van telefonisch en mondeling overleg valt op in de gehele correspondentie van [betrokkene 1] . Aan de inhoud daarvan wordt daarom veel waarde gehecht.
23. Partijen twisten erover wie nu precies het initiatief heeft genomen om te overleggen over een vertrekregeling. De kantonrechter gaat er in het hiernavolgende veronderstellenderwijs vanuit dat Rabobank het initiatief heeft genomen om te overleggen over een vertrekregeling.
24. Voor wat betreft de instructie van [betrokkene 2] begrijpt de kantonrechter de stelling van [eiser] aldus dat [betrokkene 2] in verband met het initiatief van Rabobank tot beëindiging [betrokkene 1] heeft geïnstrueerd om een vertrekregeling met [eiser] overeen te komen, in die zin dat [betrokkene 2] [betrokkene 1] daartoe heeft gemachtigd.
25. Deze gestelde gang van zaken verhoudt zich allereerst niet met de inhoud van voornoemde e-mail van 18 november 2019. Daarin heeft [betrokkene 1] immers zelf gesteld dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] met elkaar hebben afgestemd dat [betrokkene 2] zo spoedig mogelijk de contouren van
een door het management van [betrokkene 2] goedgekeurderegeling aan [betrokkene 1] bevestigt. Een goedkeuring van het management is bij de door [eiser] gestelde instructie niet nodig, zoals Rabobank terecht heeft opgemerkt. Bovendien is ook niet nodig dat [betrokkene 2] de contouren van een regeling geeft, indien in het telefoongesprek al een instructie zou zijn gegeven om zelf een regeling overeen te komen.
26. Het verloop en de inhoud van de verdere correspondentie geven er ook in het geheel geen blijk van dat [betrokkene 1] zelf een vertrekregeling mocht afspreken met [eiser] . Rabobank heeft in dit verband onbetwist gewezen op diverse passages in de e-mails van [betrokkene 1] die dit onderschrijven. Deze passages houden steeds naar de kern genomen in dat [betrokkene 2] moet reageren op de door [eiser] (te zijner gunste) gewenste financiële aanpassingen en dat [betrokkene 2] die moet accorderen. Ook deze rolverdeling wijst er niet op dat sprake was van een instructie in de door [eiser] gestelde betekenis. Bij dit oordeel wordt betrokken dat de gemachtigde ook uitgaat van deze rolverdeling in haar correspondentie met [betrokkene 2] . De gemachtigde heeft zich gewend tot [betrokkene 2] als degene die namens Rabobank met [eiser] onderhandelt over de vertrekregeling.
27. Het beeld dat oprijst uit de correspondentie over de rol van [betrokkene 1] in de onderhandelingen tussen [eiser] en Rabobank is die van behartiger van de (financiële) belangen van [eiser] . [betrokkene 1] benadrukt immers veelvuldig dat de regeling van [eiser] recht moet doen aan het 17 jarig dienstverband en zijn altijd voortreffelijk functioneren.
28. [eiser] heeft van de gehele correspondentie kennis genomen doordat hij de e-mails van [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] in cc heeft ontvangen. Daaruit volgt dat [eiser] er niet gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [betrokkene 1] de VSO met hem bevoegd is overeengekomen.
29. [eiser] , op wie de stelplicht en bewijslast rust, heeft tegenover het gemotiveerde verweer van Rabobank en de uitgebreide e-mailcorrespondentie tussen partijen, onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is geweest van een instructie die [betrokkene 1] zelfstandig bevoegd maakte om de VSO met Rabobank overeen te komen. De correspondentie bewijst het tegendeel.
30. Ook zijn er geen aanknopingspunten gesteld of gebleken dat [betrokkene 2] in het telefoongesprek op 14 november 2019 met [betrokkene 1] een advies heeft gegeven voor een vertrekregeling die overeenkomt met de vertrekregeling die [betrokkene 1] met [eiser] is overeengekomen in de VSO. Integendeel: uit de e-mail van Strukenboom van 24 november 2019 aan [betrokkene 2] (derhalve kort na het telefoongesprek van 14 november 2019 en de bevestiging op 18 november 2019) kan worden afgeleid dat [betrokkene 2] mondeling voorafgaand aan het eerste schriftelijk aanbod van Rabobank op 27 november 2019 nog een lager aanbod heeft gedaan. [betrokkene 1] heeft in die mail immers opgemerkt:
“Gelet op zijn leeftijd, de arbeidsmarkt voor bankdirecteuren, maar bovenal natuurlijk zijn schitterende Rabobank carrière moet de geboden regeling toch echt véél beter worden dan nu als eerste aanbod is gedaan.”
Tegenstrijdige stellingname
31. Het betoog van [eiser] ten aanzien van de stelling dat [betrokkene 1] conform instructie van Rabobank heeft gehandeld is overigens tegenstrijdig. [eiser] stelt namelijk dat Rabobank haar instructie heeft ingetrokken, nadat zij haar standpunt heeft gewijzigd over het initiatief voor beëindiging (randnummer 4 repliek) en toen heeft getracht op goedkope wijze van [eiser] af te komen. Als deze - verder niet geconcretiseerde - stelling van [eiser] wordt gevolgd heeft Rabobank haar instructie al voorafgaand aan de omstreden VSO kennelijk ingetrokken. In dat geval was [betrokkene 1] ook niet (meer) bevoegd om de VSO met [eiser] overeen te komen.
Slotsom
32. De slotsom is dat de vordering op meerdere punten strandt. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, omdat [eiser] tegenover het gemotiveerde verweer en in het licht van de in het geding gebrachte bewijsstukken onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die - indien bewezen - de vordering kunnen dragen. Het bewijsaanbod wordt daarom als onvoldoende ter zake dienend gepasseerd.
33. De vordering tot nakoming van de VSO zal worden afgewezen. Nu de overige vorderingen hun grondslag vinden in de VSO delen die hetzelfde lot.
34. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten moeten dragen.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van Rabobank gevallen begroot op € 1.922,- voor zover van toepassing inclusief btw voor salaris van de gemachtigde;
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,- aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.