De beoordeling
6. Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst door de opzegging van verzoekster tot een einde is gekomen op 30 april 2019.
7. In geval van opzegging van de arbeidsovereenkomst door een werknemer geldt op grond van vaste rechtspraak dat een "duidelijke en ondubbelzinnige" verklaring van de werknemer vereist is die gericht is op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Deze strenge maatstaf ter beantwoording van de vraag of een werknemer de dienstbetrekking daadwerkelijk heeft willen beëindigen, dient ertoe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die de opzegging van het dienstverband kan hebben, zoals het verlies van inkomen en het mogelijk verlies van aanspraken ingevolge de sociale zekerheidswetgeving, met name het recht op een werkloosheidsuitkering. In verband met die ernstige gevolgen zal een werkgever niet spoedig mogen aannemen dat een verklaring van de werknemer gericht op beëindiging van de dienstbetrekking in overeenstemming is met diens werkelijke wil. Als er voor de werkgever reden is te twijfelen aan de met de verklaring overeenstemmende wil van de werknemer, rust op de werkgever een onderzoeksplicht, alsmede de verplichting om de werknemer over de mogelijke gevolgen van de opzegging voor te lichten.
8. Overwogen wordt als volgt.
Duidelijke en ondubbelzinnige verklaring
9. Naar het oordeel van de kantonrechter is sprake van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van verzoekster gericht op beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Zij heeft haar opzegging eerst in een telefonisch overleg met twee collega’s op 26 april 2019 kenbaar gemaakt. Dat op dat moment sprake was van een hevige gemoedsbeweging bij verzoekster is niet gesteld of gebleken. Dat is ook niet aannemelijk gelet op de eigen e-mail die volgde op dit telefoongesprek waarin verzoekster - in zakelijke en coherente bewoordingen - de opzegging heeft bevestigd. Aanknopingspunten dat sprake was van een opwelling zijn er niet.
10. De kantonrechter acht opmerkelijk dat verzoekster tijdens het telefoongesprek op
26 april 2020 is geswitcht van een sabbatical naar een opzegging. Volgens de verklaring van [naam] heeft hij de voorwaarden voor een sabbatical uitgelegd en achtte verzoekster die niet ideaal, onder meer omdat het om een tijdelijk onbetaald verlof zou gaan. Bij een opzegging gaat het echter ook om een onbetaalde situatie.
11. Daarnaar gevraagd heeft [betrokkene 1] ter zitting verklaard dat hij de overstap niet onlogisch vond, omdat die in lijn was met de hem bekende wens van verzoekster om zich voor langere tijd in Sint Maarten te vestigen om dichter bij haar vader te zijn die daar woont, en omdat verzoekster had laten blijken afstand te willen nemen van het werk.
12. Verzoekster heeft hierover verklaard dat het klopt dat [naam] de voorwaarden van een sabbatical heeft uitgelegd, en dat stemmen in haar hoofd haar vervolgens hebben gezegd dat zij moest opzeggen. Verzoekster heeft tegen [naam] en [betrokkene 1] niets gezegd over deze stemmen. Ook heeft verzoekster verklaard dat zij heel rustig was, ook al hoorde zij stemmen.
13. Een paar dagen na de opzegging (1 mei 2019) heeft verzoekster met [betrokkene 1] en [naam] gemaild over het inleveren van de bedrijfseigendommen. Deze is vriendelijk en kordaat van toon. Bij de inlevering heeft ook nog een ontmoeting plaatsgevonden, waarbij verzoekster afscheid heeft genomen van [betrokkene 1] en [naam] . [betrokkene 1] heeft met betrekking tot het gedrag van verzoekster tijdens deze ontmoeting verklaard dat hem niets specifieks opgevallen. Verzoekster heeft op dat punt ook geen bijzonderheden aangevoerd.
14. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding om aan te nemen dat HSBC de verklaring van verzoekster in de e-mail van 26 april 2019t niet heeft mogen opvatten als gericht op beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Gerechtvaardigd vertrouwen of nader onderzoek noodzakelijk?
15. Vervolgens is de vraag of HSBC gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op de verklaring van verzoekster dan wel had moeten onderzoeken of verzoekster daadwerkelijk de bedoeling heeft gehad om ontslag te nemen.
16. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster het incident in de privésfeer heeft gedeeld met [betrokkene 1] en [naam] , en dat zij zich sindsdien niet goed voelde. Ook is onbetwist dat verzoekster [betrokkene 1] herhaaldelijk heeft gezegd overspannen/oververmoeid te zijn. Bovendien was verzoekster ziek sinds 11 maart 2019.
17. HSBC heeft erop gewezen dat zij in verband met de situatie van verzoekster meermalen heeft geïnformeerd naar haar welzijn. Dit wordt gestaafd door de overgelegde Whatssapp berichten. De reacties van verzoekster geven (evenals de ziekmelding zelf) geen aanleiding aan te nemen dat sprake was van een zorgelijke situatie, zoals die thans door verzoekster wordt gesteld. De terugkoppeling van de bedrijfsarts op 18 april 2019 geeft daartoe ook geen aanleiding.
18. Daarnaast heeft HSBC erop gewezen dat zij in de bevestiging van de opzegging en tot het moment van het inleveren van haar verzoek verzoekster expliciet heeft gevraagd of ze iets kon doen en dat ze niet moest aarzelen “to reach out”. [naam] heeft in zijn verklaring verder onbestreden naar voren gebracht dat hij het employer assistance programme (met mogelijkheid van coaching) bij verzoekster onder de aandacht heeft gebracht. Ook verklaart hij met verzoekster te hebben gesproken over haar persoonlijke problemen en het haar overkomen trauma, en dat zij, toen hij bij haar de reden van opzegging naging, heeft gezegd dat het voor haar nodig was om prioriteit te geven aan terugkeer naar Sint Maarten om te werken aan haar herstel boven een poging om de werkverwachtingen in balans te brengen nu dat moeilijk was vanwege haar “state of mind”.
19. Verzoekster heeft ter zitting aangevoerd dat [naam] met dit laatste heeft bevestigd dat er bij verzoekster sprake was van een roep om hulp en dat bij HSBC binnen de context van de omstandigheden waarin zij zich bevond er niet op heeft mogen vertrouwen dat de opzegging conform de wil van verzoekster was.
20. De kantonrechter kan verzoekster daarin niet volgen. Daartoe is redengevend de rustige en vastberaden handelswijze van verzoekster ten tijde van de opzegging. Na de voorwaarden van een sabbatical te hebben besproken heeft verzoekster (zelf) kenbaar gemaakt dat ze wilde opzeggen omdat ze zich voor langere tijd in Sint Maarten wilde vestigen. Deze wens kwam niet onverwacht nu verzoekster kort daarvoor ook in Sint Maarten op vakantie was geweest en haar vader daar woont. Gedurende de dagen na de opzegging heeft verzoekster conform haar wilsuiting gehandeld; ze heeft de opzegging per e-mail bevestigd (26 april 2019), de bedrijfspullen ingeleverd (1 mei 2019), haar huis opgezegd en ze is naar Sint Maarten gegaan (5 mei 2019). Verzoekster heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat haar familie het onverstandig vond, maar door de stemmen in haar hoofd weigerde ze om met hen te praten, zo heeft ze ter zitting verklaard.
21. Achteraf bezien is de handelswijze van verzoekster rigoureus te noemen. Tegen de achtergrond van de - niet bestreden - toentertijd kenbare persoonlijkheid van verzoekster, opleidingsniveau (jurist) en haar leeftijd (29 jaar) acht de kantonrechter de handelswijze echter niet zodanig alarmerend dat voor HSBC op dat moment reden was om te twijfelen aan de met de verklaring overeenstemmende wil van verzoekster. Hierbij wegen mee de eerdere reacties van verzoekster na haar ziekmelding op vragen van HSBC naar haar toestand en haar bezoek aan de huisarts, alsmede de eerste terugkoppeling van de bedrijfsarts naar aanleiding van het eerste telefonisch consult (21 maart 2019). Verzoekster heeft tijdens haar ziekte toestemming gevraagd en gekregen om op vakantie te gaan naar Sint Maarten. Verzoekster heeft na de terugkeer van haar vakantie zelf gemaild over het missen van het tweede persoonlijk consult op 18 april 2019 bij de bedrijfsarts en geïnformeerd (23 april 2019) naar de datum van een nieuwe afspraak (6 mei 2019). Opvallend is dat verzoekster vlak na ontvangst van dit bericht van de bedrijfsarts (ook op 23 april 2019) HSBC heeft gemaild om te informeren naar de opties voor een sabbatical. Die zijn haar uitgelegd en vervolgens heeft werknemer mondeling en schriftelijk gemeld dat ze wilde opzeggen, omdat zij naar Sint Maarten wilde. In dat bericht heeft verzoekster HSBC bedankt voor de “support”. Tot slot heeft verzoekster, zo is ter zitting gebleken, in de periode van haar vertrek naar Sint Maarten niemand iets verteld over stemmen in haar hoofd.
22. HSBC heeft niet betwist dat zij verzoekster niet heeft gewezen op de gevolgen van de opzegging. De kantonrechter is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden,
zoals hiervoor besproken, HSBC met redelijke zorgvuldigheid ervan heeft vergewist dat verzoekster de gevolgen van haar opzegging overzag, en dat zij niet meer onderzoek had moeten doen dan zij heeft gedaan.
23. Met betrekking tot de gevolgen van de opzegging voor verzoekster wordt nog het volgende opgemerkt.
24. Desgevraagd heeft verzoekster ter zitting verklaard dat zij een bijstandsuitkering ontvangt. Verzoekster, althans haar behandelaar, heeft ervoor gekozen om niet alsnog een aanvraag te doen voor een uitkering uit hoofde van de Ziektewet, zo heeft de gemachtigde ter zitting verklaard. Het is dus onbekend of verzoekster in aanmerking komt voor een vangnetregeling. Verzoekster is momenteel nog onder behandeling en de kosten van deze behandeling worden gedekt door haar zorgkostenverzekering, zo heeft zij verder verklaard. Verzoekster heeft ter zitting opgemerkt dat geld voor haar niet de oplossing is. Volgens verzoekster zou de Arbo arts wel meer voor haar kunnen betekenen. Hoe precies heeft verzoekster verder niet uitgewerkt.
25. Over een relevant nadeel aan de zijde van HBSC, indien verzoekster niet wordt gehouden aan haar opzegging, heeft HBSC niets naar voren gebracht.
26. Verzoekster heeft zich nog beroepen op een uitspraak die zeer goed met deze zaak zou zijn te vergelijken, en waarin is geoordeeld dat de werkgever zijn onderzoeksplicht had geschonden. De kantonrechter deelt deze visie niet. In die zaak was sprake van een burn-out die verband hield met het werk, en had de opzegging voor de werknemer (naast het missen van ziekengeld aanspraak) het nadelige gevolg dat hij zijn woning verloor (waar de werknemer woonde met zijn partner en kinderen), omdat deze woning onderdeel was van de arbeidsovereenkomst. Verder was het de werkgever in die zaak bekend dat de partner van de werknemer niet op de hoogte was van de opzegging. Aldus is - behalve de ziekte - sprake van andere omstandigheden.
27. Verzoekster heeft gesteld dat ze op het moment van opzegging handelde onder invloed van een geestelijke stoornis, maar de kantonrechter acht dit onvoldoende onderbouwd door de in het geding gebrachte bewijsstukken. Uit deze bewijsstukken blijkt dat verzoekster op 12 juni 2019, bijna twee maanden
nade opzegging, klinisch is opgenomen in Sint Maarten voor periode van 2,5 maand, en dat zij na haar terugkeer in Nederland bij GGZ onder ambulante behandeling staat voor een psychotische depressie.
28. Behalve het haar overkomen incident zijn er onvoldoende - objectieve - aanknopingspunten gesteld of gebleken dat de geestelijke stoornis al bestond ten tijde van de opzegging. Zo zijn er geen (medische) gegevens voorhanden van hetgeen in het drankje van verzoekster is gedaan in december 2018. Duidelijk is dat verzoekster hierdoor iets naars is overkomen, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat als gevolg daarvan sprake was van een verstoring van het geestesvermogen. Het feit dat verzoekster daarna nog heeft gewerkt wijst daar ook niet op. Over het bezoek aan de huisarts op 11 maart 2019 is niet meer info voorhanden dan zij in de Whatsapp aan [betrokkene 1] heeft bericht. Ook zijn er geen (gedocumenteerde) aanwijzingen dat verzoekster gedurende haar vakantie in Sint Maart voorafgaand aan de opzegging leed aan een geestelijke stoornis.
29. Pas vier maanden na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft de broer van verzoekster kenbaar gemaakt dat de opzegging niet is gedaan “in the right state of mind”. Dit bericht strekt ertoe dat de aanspraken van verzoekster op ziekengeld worden veiliggesteld, maar is er niet op gericht om terug te komen op de beëindiging zelf. Op 11 november 2019 (ruim zeven maanden na de opzegging) heeft verzoekster de vernietiging ingeroepen.
30. Concluderend komt de kantonrechter tot de slotsom dat HSBC, gelet op alle omstandigheden van het geval, gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op de verklaring van verzoekster dat zij haar dienstverband wilde beëindigen. Van HSBC hoefde onder de gegeven omstandigheden niet verlangd te worden dat zij een nader onderzoek zou verrichten naar de vraag of verzoekster daadwerkelijk de bedoeling had om ontslag te nemen, met de mogelijkheid voor verzoekster om op haar verklaring terug te komen. Van handelen in strijd met en op HSBC rustende onderzoeksplicht is dan ook geen sprake. Dat sprake was van een geestelijke stoornis ten tijde van de opzegging heeft verzoekster niet aangetoond.
31. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst door opzegging op 1 mei 2019 rechtsgeldig is geëindigd. De verzochte verklaringen voor recht en doorbetaling van loon zullen worden afgewezen.
32. De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren.