ECLI:NL:RBAMS:2020:3990

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
13.114043.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twee pogingen tot fietsendiefstal en diefstal van een fiets met verbreking; ISD-maatregel opgelegd aan verdachte

Op 30 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1976 en gedetineerd in een penitentiaire inrichting. De zaak betreft twee pogingen tot fietsendiefstal en een diefstal van een fiets met verbreking. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. De verdachte was aanwezig met zijn raadsman, mr. A.J. van Ommeren, en een deskundige van GGZ Fivoor, mevrouw B.J. Morre. De tenlastelegging omvatte pogingen tot diefstal op 24 april 2020 en een diefstal op 13 maart 2020, beide in Amsterdam. De officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, heeft gevorderd dat de feiten bewezen worden verklaard, terwijl de verdediging zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft bekend en dat er voldoende bewijs is om de tenlastegelegde feiten te bewijzen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn. De officier van justitie heeft een ISD-maatregel van twee jaar geëist, terwijl de verdediging om een minder zware straf vroeg. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte in overweging genomen en heeft besloten de ISD-maatregel op te leggen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte een stelselmatige dader is en dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat de ISD-maatregel wordt opgelegd. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 38m, 38n, 38p, 45, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13.114043.20 (A) en 13.066894.20 (B)
Parketnummer vordering tul: 23.004368.16
Datum uitspraak: 30 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1976,
wonende op het adres [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 juli 2020. Verdachte en zijn raadsman, mr. A.J. van Ommeren, advocaat te Amsterdam, waren daarbij aanwezig. Ook was aanwezig was mevrouw B.J. Morre van GGZ Fivoor Leiden.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.W. van Zanten en van wat verdachte, zijn raadsman en mevrouw Morre naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A: pogingen tot diefstal van fietsen op 24 april 2020 te Amsterdam.
Zaak B: diefstal van een fiets met braak/verbreking op 13 maart 2020 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat beide tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van beide tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de tenlastegelegde pogingen tot diefstal (zaak A) en diefstal (zaak B) heeft begaan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft de in zaken A en B tenlastegelegde feiten bekend. De rechtbank acht deze feiten, mede gelet op het overige bewijs in het dossier bewezen. Nu de verdediging hiervoor ook geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering voor deze feiten volstaan met een opgave van bewijsmiddelen in bijlage II.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vermelde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
op meer tijdstippen op 24 april 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om twee fietsen, die aan anderen toebehoorden, te weten aan tot nu toe nog onbekend gebleven personen, weg te nemen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen naar voornoemde fietsen is toegegaan en vervolgens een staaf en een stuk hout tussen het slot van voornoemde fietsen heeft gestoken en vervolgens voornoemde voorwerpen met kracht heeft rondgedraaid en vervolgens aan voornoemde fietsen heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van zaak B:
op 13 maart 2020 te Amsterdam een fiets die aan een ander toebehoorde, te weten aan een onbekend gebleven persoon, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders en de vordering tenuitvoerlegging
7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft hij verzocht om de ISD-maatregel geheel voorwaardelijk op te leggen als stok achter de deur. Meer subsidiair heeft hij verzocht om de ISD-maatregel op te leggen met aftrek van voorarrest en daarbij een bevel tot tussentijdse beoordeling. De ISD-maatregel is een ultimum remedium en verdachte heeft geen waarschuwing hiervoor gehad. Het strafblad van verdachte telt slechts twaalf pagina’s, hetgeen voor oplegging van de ISD-maatregel niet erg omvangrijk is. Bovendien kan er bij een eventuele tweede lockdown wegens het Corona-virus nauwelijks aan gedragsverandering worden gewerkt. De ISD-maatregel zal in dat geval feitelijk bestaan uit een onbedoelde lange kale gevangenisstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een fietsendiefstal (zaak B) en twee pogingen daartoe (zaak A). Dit zijn zeer hinderlijke feiten die voor veel overlast zorgen. Dat verdachte in een kort tijdsbestek meerdere pogingen doet om verschillende fietsen te stelen en één keer daarin is geslaagd geeft aan hoe lichtzinnig hij kennelijk denkt over fietsendiefstal. Dit leidt de rechtbank ook af uit zijn strafblad van 24 juni 2020, waar opvallend veel fietsendiefstallen op staan vermeld.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Geestelijke Gezondheidszorg Fivoor Leiden van 8 juni 2020, opgemaakt door B.J. Morre. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene staat aangemerkt als stelselmatige dader en komt thans in aanmerking voor de ISD-maatregel. Het huidige hem ten laste gelegde past, indien bewezen, binnen een delictpatroon aangaande het plegen van vermogensdelicten. In juni 2016 werd er voor het laatste een strafadvies uitgebracht door de reclassering. In de conclusie van dit strafadvies werd omschreven dat inzicht in de kern van de problematiek van betrokkene ontbreekt. Betrokkene gaf onvoldoende inzicht in de (probleem)gebieden van zijn leven, wat de reclassering belemmerde bij het opstellen van een gedetailleerd plan van aanpak. Ondanks dat betrokkene na het uitbrengen hiervan onder twee parketnummers onder toezicht van de reclassering heeft gestaan, ontbreekt thans nog altijd voldoende inzicht in de kern van zijn (delictgerelateerde) problematiek. Betrokkene voldoet aan de criteria van een zogenoemde 'zorgmijder'. Hij houdt zich onvoldoende aan afspraken met de reclassering en hulpverlening. Als er wel contact met hem is, dan geeft hij weinig openheid van zaken en ook weinig blijk van probleeminzicht. Niettemin zijn er uit onderhavig onderzoek wel factoren gebleken die de kans op recidive in algemene zin verhogen: Er is sprake van psychische problematiek en het ontbreekt betrokkene aan structurele dagbesteding. In het verleden was er sprake van middelenproblematiek in de vorm van cannabis- en alcoholmisbruik. Hoe het gebruik van betrokkene er in het laatste jaar uitziet is niet inzichtelijk geworden voor de reclassering ten tijde van zijn laatste begeleidingstraject. Het is eveneens onduidelijk of betrokkene zich in een negatief sociaal netwerk bevindt en of er financiële problemen spelen die het risico op recidive verhogen. Uit het dossier blijkt dat betrokkene recentelijk een schuldsaneringstraject heeft afgerond, waarbij zijn financiën werden beheerd door een budgetteringskantoor.
Binnen de laatste twee (ambulante) reclasseringstoezichten is er drie maal een advies tot tenuitvoerlegging uitgebracht door de reclassering vanwege het onvoldoende nakomen van meldplicht- en behandelafspraken. Het opnieuw adviseren van een ambulant traject ligt niet in de rede daar dit meermaals geprobeerd is, zonder dat dit recidive heeft doen voorkomen. Het adviseren van een klinisch traject is niet haalbaar, omdat er geen duidelijkheid bestaat of een dergelijke opname geïndiceerd is en waar deze zich op zou moeten richten. Er is geen recente diagnostiek opgesteld over betrokkene. Uit betrokkene zijn standpunt om niet mee te werken aan onderhavige rapportage blijkt geen motivatie om mee te werken aan een traject gericht op gedragsverandering. Wij zien derhalve geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of zijn gedrag te veranderen. GGZ Reclassering Fivoor is van mening dat het stringente kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel nodig is om tot vermindering van het recidiverisico te komen. Middels diagnostiek kan zorgvuldig onderzocht worden waar behandeling of begeleiding binnen de extramurale fase van deze maatregel zich op dient te richten. De maatregel biedt betrokkene de kans om het, uit de diagnostiek voorkomende plan van aanpak, volledig af te maken.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie Locatie Noord Holland van 30 april 2020, opgemaakt door S.P.C. van Hulten. Dit rapport houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
Volgens het reclasseringsrapport van maart 2019 is er sprake van de diagnose schizofrenie en van cannabismisbruik. Mogelijk speelt ook nog alcoholproblematiek. Er is geen contra-indicatie voor de ISD-maatregel.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting reclasseringswerker B.J. Morre, verbonden aan GGZ Fivoor te Leiden, als deskundige gehoord. Zij heeft op de zitting verklaard dat zij verdachte één keer heeft gezien en dat verdachte toen niet wilde meewerken.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten in de periode van 13 maart 2020 tot en met 24 april 2020. Uit het strafblad van 24 juni 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan die periode meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens dat strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Verder overweegt de rechtbank in het bijzonder als volgt. Uit de beschikbare informatie de persoon van verdachte betreffende, waaronder zijn strafblad, leidt de rechtbank af dat het niet goed gaat met verdachte en vindt zij het van belang dat verdachte niet op straat terechtkomt zonder begeleiding en/of behandeling. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat diagnostiek noodzakelijk en wenselijk is om te onderzoeken hoe verdachte het beste kan worden behandeld en begeleid. In dit kader wordt ook meegewogen dat verdachte aan eerdere ambulante trajecten niet heeft willen meewerken met de reclassering en alle zorg mijdt. Het is een tijdje goed gegaan, maar dit mocht uiteindelijk niet baten. De rechtbank heeft daardoor geen vertrouwen in een succesvolle medewerking van verdachte aan eventuele bijzondere voorwaarden. Het afstraffen van verdachte, door enkel een gevangenisstraf op te leggen, is niet zinvol gebleken. De rechtbank ziet dan ook geen andere optie dan het opleggen van de ISD-maatregel.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23-004368-16, betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 7 augustus 2017 van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 14 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, vanwege de eis tot oplegging van de ISD-maatregel.
De raadsman heeft eveneens verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, omdat de rechtbank het toewijzen van de vordering niet opportuun acht, omdat verdachte de ISD-maatregel krijgt opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38p, 45, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
poging tot diefstal, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van zaak B:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Legt opde
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie van 7 juli 2020 met parketnummer 23.004368.16.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout, E. van den Brink rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juli 2020.