ECLI:NL:RBAMS:2020:3987

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
13.232024.19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en mishandeling van moeder en bewindvoerder door verminderd toerekeningsvatbare verdachte

Op 13 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere bedreigingen en mishandelingen, voornamelijk gericht tegen zijn moeder en zijn bewindvoerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1996, in de periode van 31 juli 2019 tot en met 1 augustus 2019 zijn moeder heeft bedreigd met de dood en haar heeft mishandeld. Daarnaast heeft hij zijn bewindvoerder schriftelijk bedreigd in de periode van 2 mei 2019 tot en met 27 mei 2019. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting op 30 juli 2020, waar de zaken tegen hem werden gevoegd onder de parketnummers 13.232024.19 (A), 13.132350.19 (B) en 13.052873.20 (C). De officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, heeft de vordering gedaan om de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, gezien zijn geestelijke toestand en de aanbevelingen van psychologen en reclassering. De rechtbank heeft uiteindelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken opgelegd, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden gelast, gezien het risico op recidive en de ernst van de bedreigingen die de verdachte heeft geuit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13.232024.19 (A), 13.132350.19 (B) en 13.052873.20 (C)
Datum uitspraak: 13 augustus 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 juli 2020. Verdachte was daarbij niet aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer.

2.Tenlastelegging

In zaak A is aan verdachte – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
bedreiging van zijn moeder de periode van 31 juli 2019 tot en met 1 augustus 2019 te Amsterdam;
schriftelijke bedreiging van zijn moeder op 15 september 2019;
schriftelijke bedreiging van zijn moeder op 24 september 2019.
In zaak B is aan verdachte – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
bedreiging van zijn moeder op 1 juni 2019;
mishandeling van zijn moeder op 1 juni 2019.
In zaak C is aan verdachte – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
schriftelijke bedreiging van zijn bewindvoerder in de periode van 2 mei 2019 tot en met 27 mei 2019.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in bijlage II die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten en overweegt daartoe als volgt:
De aangiftes van de moeder van verdachte in zaak A worden ondersteund door de verklaring van het broertje van verdachte. Verdachte heeft daarnaast zelf bekend dat hij zijn moeder heeft bedreigd en de politie heeft tijdens een bezoek aan de woning van aangeefster de berichten gezien en hiervan zijn schermafbeeldingen toegevoegd aan het dossier.
In zaak B heeft de moeder van verdachte aangifte gedaan van bedreiging en mishandeling. Verdachte heeft deze feiten deels bekend. Hoewel hij heeft ontkend met het mes voor zijn moeder te hebben gestaan heeft hij wel bevestigd dat hij, nadat hij haar heeft geduwd, naar de keuken is gelopen, een mes heeft gepakt en dit mes in zijn jas heeft gewikkeld. Bovendien heeft de politie het mes bij verdachte aangetroffen. Deze twee omstandigheden ondersteunen de verklaring van aangeefster.
Ten aanzien van zaak C heeft verdachte het feit waarvan zijn bewindvoerder aangifte heeft gedaan bekend en de door verdachte aan zijn bewindvoerder verstuurde e-mails zijn opgenomen in het dossier.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank baseert haar oordeel dat verdachte de tenlastegelegde bedreigingen en eenvoudige mishandeling tegen zijn moeder (zaken A en B) en de bedreiging tegen zijn bewindvoerder (zaak C) heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis. De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A, feiten 1, 2 en 3:
1.
in de periode van 31 juli 2019 tot en met 1 augustus 2019 te Amsterdam [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- [persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen dat hij haar zou doodsteken als zij hem niet bij haar zou laten slapen en baden en als zij niet zou meewerken en
- een mes meermalen op [persoon 1] te richten en
- [persoon 1] daarbij dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je doodsteken en ik ga je laten afschieten" en "Ik ga je in je rug aanvallen en doodsteken".
2.
op 15 september 2019 in Nederland [persoon 1] schriftelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een vorm van berichtenverkeer [persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- "Ik kom je zondag doodsteken. Je wilt niet die bewind losstoppen. Je bent dood als ik terug Amsterdam begin ja als te zeggen. Ben geen kkr kleine jongen dus kijk uit".
3.
op 24 september 2019 in Nederland [persoon 1] schriftelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door via een vorm van berichtenverkeer [persoon 1] onder andere dreigend de woorden toe te voegen:
- "Ga je doodmaken he" en
- "Ga je hoofd er af hallen" en
- "Maak je dood kom na de stad" en
- "Ga maar politie snijd je hoofd eraf" en
- "Schiet je door je hoofd heen".
ten aanzien van zaak B, feiten 1 en 2:
1.
op 1 juni 2019 te Amsterdam [persoon 1] , zijnde de moeder van de verdachte, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door [persoon 1] dreigend meermalen de woorden toe te voegen: "ik ga je prikken en ik ga je steken" en daarbij een mes ter hand te nemen en dat mes aan [persoon 1] voor te houden;
2.
op 1 juni 2019 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [persoon 1] , zijnde verdachtes moeder, tegen het lichaam heeft geduwd waardoor [persoon 1] is gevallen, waardoor [persoon 1] pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van zaak C:
in de periode van 2 mei 2019 tot en met 27 mei 2019 in Nederland [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [persoon 2] meerdere e-mailberichten te sturen met de tekst:
- "Ik blijf voor altijd zo hè dus beter breng je die kanker pinpas maak kkr grappen met jou meer vermoord je deze 8 mei tot dan ", en
- "ga je echt pakken hè ..ga je hoofd er af hallen ga zo door" en "Ik ga je echt vermoord dus je kan dat ver wachten" en
- "Je hebt nog 1 poging om komen anders laat ik je vermoord worden en ga geen spijt krijgen hè" en
- "Deze week lig in je kist" en
- "kom je morgen wordt schijt ziek van jou hè al die trauma die heb ga je af vuren en op je dochters".

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met aftrek van voorarrest met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarde gevorderd.
7.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan ernstige bedreigingen tegen zijn moeder (zaak A en B) en zijn bewindvoerder (zaak C). Deze feiten leveren gevoelens van onrust, angst en onveiligheid op. Uit het dossier blijkt dat de moeder van verdachte heel bang is dat verdachte haar zal vermoorden. Ook de bewindvoerder heeft verklaard zich enorm bedreigd te voelen en heel erg bang te zijn voor verdachte. Naast de bedreigingen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn moeder (zaak B, feit 2) door zijn moeder te duwen, waardoor zij op de grond is gevallen. Daarmee heeft verdachte de lichamelijke integriteit van zijn moeder geschonden.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de omstandigheid dat aan verdachte blijkens zijn strafblad van 24 juni 2020 na de tenlastegelegde feiten een gevangenisstraf is opgelegd door de politierechter op 27 februari 2020. Dit betekent dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 6 december 2019, opgemaakt door psycholoog A.M.I. Peelen. De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens te weten een (licht) verstandelijke beperking. Daarnaast is sprake van een stoornis in het cannabisgebruik. De psycholoog adviseert om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren voor de in zaak A, B en C ten laste gelegde feiten, gezien het structurele karakter van de problematiek. In het rapport staat vermeld dat er verschillende factoren zijn, voortkomend uit de problematiek van onderzochte, die bijdragen aan een verhoogd recidiverisico. Omdat op dit moment wordt ingeschat dat het niet haalbaar is om direct te starten met ambulante behandeling, wordt geadviseerd eerst te starten met het inzetten van begeleiding en ondersteuning in het vinden van een passende woonvoorziening en een gestructureerde dagbesteding.
Verder heeft de rechtbank ook kennis genomen van een reclasseringsrapport van 9 maart 2020, opgemaakt door M. Hamels. Hieruit blijkt dat de verstandelijke beperking van verdachte en mogelijk cannabisgebruik van invloed zijn geweest op het delictgedrag. Om de kans op recidive in te perken, vindt de reclassering dat gewerkt moet worden aan toeleiding naar een passende woonplek binnen de Licht Verstandelijke Gehandicaptenzorg en een vorm van dagbesteding. De reclassering adviseert de rechtbank om een toezicht met een meldplicht bij Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils op te leggen en om als bijzondere voorwaarde op te nemen dat verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt ze tot de hare.
Verder wordt in de strafmaat rekening gehouden met dat verdachte de feiten heeft gepleegd terwijl hij in een proeftijd van een voorwaardelijk opgelegde straf liep. Dit heeft hem blijkbaar niet ervan weerhouden weer strafbare feiten te plegen. Eerder opgelegde taakstraffen hebben evenmin nut gehad. Dit maakt dat de rechtbank uitkomt op het opleggen van een gevangenisstraf, maar dan wel voorwaardelijk.
Al met al vindt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken met een proeftijd van twee jaren, met de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, een passende straf.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Het voornoemde reclasseringsrapport vermeldt dat de kans op ernstige recidive en letselschade hoog is en dat verdachte puur vanuit impulsiviteit reageert. Dit maakt dat de rechtbank ernstig rekening houdt met dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Vanwege zijn gebrekkige gewetensontwikkeling kan verdachte geen onderscheid maken tussen goed en fout en is langdurige zorg en begeleiding nodig. In het voorgaande ziet de rechtbank reden om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 285, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 1, zaak B, feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
ten aanzien van zaak A, feit 2 en 3 en zaak C:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl deze bedreiging schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde geschiedt, meermalen gepleegd.
ten aanzien van zaak B, feit 2:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3(
drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze gevangenisstraf
niettenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Steltalsbijzondere voorwaarden:
  • verdachte meldt zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils op het adres [adres, te plaats] of een andere locatie in Noord-Holland. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • verdachte verblijft in Vast en Verder Leger des Heils of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft aan Reclassering Leger des Heils Noord Holland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt als algemene voorwaarden:
  • verdachte zal gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • verdachte zal gedurende de proeftijd medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het toezicht daarop
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout, E. van den Brink rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 augustus 2020.
[...]
[...]

[...]

[...]

[...]
[...]