Overwegingen
Wat aan dit beroep voorafging
1. Op 22 mei 2019 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 100,-. Uit de toevoeging, afgegeven door de Raad voor Rechtsbijstand op 27 februari 2019, volgt dat de totaal te betalen eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand € 199,- bedraagt.
2. Met het primaire besluit, na bezwaar gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft het college eisers aanvraag afgewezen, omdat de aanvraag niet binnen twee weken na afgifte van de toevoeging is ingediend.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij de aanvraag niet te laat heeft ingediend, omdat zijn aanvraag is beperkt tot een bedrag van € 100,-. Eiser doet een beroep op het beleid van het college waarin is bepaald dat voor kleine bedragen tot € 100,- een uitzondering geldt op de regel dat bijzondere bijstand vooraf dient te worden aangevraagd. Verder voert eiser aan dat sprake is van bestendig beleid, omdat het college in de praktijk in dergelijke gevallen wel de uitzondering toepast. Door dat nu niet te doen schendt het college het gelijkheidsbeginsel.
Het standpunt van het college
4. Het college wijst erop dat eiser voorafgaand aan deze aanvraag eerder een aanvraag heeft ingediend voor het oorspronkelijke bedrag van € 199,- aan kosten voor rechtsbijstand. Deze aanvraag is afgewezen met een besluit van 17 mei 2019 omdat de aanvraag te laat was ingediend. Vervolgens heeft eiser de vastgestelde bijdrage van € 199,- gereduceerd naar € 100,- en een nieuwe aanvraag ingediend. Omdat hieruit volgt dat er geen sprake is van opgespaarde kleine bedragen, is volgens het college de uitzonderingsregel niet van toepassing.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank dient, gelet op artikel 43 in samenhang met artikel 44 van de Participatiewet (Pw) en vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, uit te gaan van de hoofdregel dat bijstand niet met terugwerkende kracht kan worden verleend, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden afgeweken van de hoofdregel. Dit geldt ook voor aanvragen om bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de Pw.
6. In hoofdstuk 9.3.2 van de Beleidsvoorschriften Werk, Participatie en Inkomen (de beleidsvoorschriften) is, voor zover van belang, bepaald dat voor kosten van rechtsbijstand in beperkte mate afgeweken kan worden van de regel dat er vooraf aangevraagd dient te worden. De reden hiervoor is dat strikte naleving van het wettelijk voorschrift dat er vooraf dient te worden aangevraagd, tot problemen in de uitvoering leidt. Voor kleine bedragen, dat zijn bedragen die lager zijn dan € 100,-, geldt een uitzondering. Die bedragen kunnen worden opgespaard in een draagkrachtjaar totdat het totaalbedrag van € 100,- is bereikt. Voor dat bedrag is één keer per draagkrachtjaar een aanvraag voor bijzondere bijstand mogelijk tot maximaal twaalf maanden nadat de eerste kosten zijn gemaakt. De beoordeling van de noodzaak vindt dan achteraf plaats. Hogere kosten in een draagkrachtjaar dienen op de gebruikelijke wijze, vooraf aangevraagd te worden.
7. In hoofdstuk 9.7.7.1 van de beleidsvoorschriften is onder andere bepaald dat vanaf
1 augustus 2015 de aanvraagtermijn wordt verruimd. Aanvragen voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand dienen uiterlijk ingediend te worden binnen twee weken na de afgifte van de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand. Verder is bepaald dat ook voor de kosten van rechtsbijstand onderdeel 9.3.2 van de beleidsvoorschriften geldt, namelijk dat kleine bedragen tot samen € 100,- in een draagkrachtjaar tot twaalf maanden nadat ze gemaakt zijn kunnen worden aangevraagd.
8. In geschil is of eiser een geslaagd beroep kan doen op de uitzondering in de beleidsvoorschriften als de aanvraag voor de kosten van rechtsbijstand door de gemachtigde is gereduceerd tot een bedrag van € 100,-.
9. De rechtbank stelt voorop dat het beleid van het college moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de rechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt beschouwd waarbij wel wordt getoetst of dat beleid op consistente wijze wordt toegepast. De vraag of buitenwettelijk beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb is niet aan de orde.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser ter onderbouwing van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel vier besluiten van het college heeft overgelegd en twee uitspraken van deze rechtbankover aanvragen van andere belanghebbenden om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand. Uit deze besluiten en uitspraken volgt dat het college de uitzondering niet alleen toepast als sprake is van opgespaarde bedragen, maar ook als sprake is van slechts één bedrag. Uit de overgelegde besluiten van 13 december 2018, 27 december 2019 en 25 maart 2020 volgt dat het college drie keer een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand heeft toegewezen tot het maximumbedrag van € 100,-, waarbij het in het laatste besluit ook ging om een door de gemachtigde gereduceerd bedrag (van € 199,- naar € 100,-). In de door eiser overgelegde uitspraak van 29 september 2017 heeft de rechtbank geconcludeerd dat ook in 2016 en 2017 sprake was van vergelijkbare gevallen. Daarnaast blijkt uit de door eiser overgelegde stukken dat het college, naar aanleiding van de hiervoor genoemde uitspraak, ook in die zaak de bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand alsnog heeft toegekend tot een bedrag van € 100,-.
11. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het college in de praktijk een consistente gedragslijn hanteert die is te duiden als een combinatie van het buitenwettelijk beleid in de hoofdstukken 9.3.2 en 9.7.7.1 van de beleidsvoorschriften: indien de aanvrager van bijzondere bijstand de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand reduceert tot € 100,- wordt de aanvraag toegewezen, mits de aanvraag binnen twaalf maanden na de afgifte van de toevoeging wordt ingediend. Het college is in dit geval afgeweken van die consistente gedragslijn. Dit betekent dat het college ten onrechte de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor een bedrag van € 100,- heeft afgewezen, omdat de aanvraag niet binnen twee weken na de afgifte van de toevoeging is ingediend. Dat een eerder afgewezen aanvraag in de weg zou staan aan de toewijzing van een aanvraag waarbij het bedrag is verlaagd tot € 100,- volgt niet uit het beleid en is door het college evenmin onderbouwd aan de hand van vergelijkbare gevallen.
12. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat de bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand alsnog wordt toegekend tot een bedrag van
€ 100,-.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de (telefonische) hoorzitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).