Beoordeling
5. Gelet op de aard van de vordering en de daartoe gestelde omstandigheden is er sprake van voldoende spoedeisend belang, zodat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering.
6. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
7. In het kader van het deelnemen aan dat stelsel van kredietregistratie verwerken de kredietaanbieders persoonsgegevens. Daarop is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679 (AVG) van toepassing. Volgens art 3 lid 4 AR vindt de verwerking door het BKR – en dus ook door de kredietaanbieders – van persoonsgegevens haar rechtmatige grondslag in artikel 6 lid 1 onder f AVG, omdat de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van het BKR en haar zakelijke klanten.
8. De BKR-registratie heeft tot doel het bevorderen van een maatschappelijk verantwoorde dienstverlening op financieel gebied, waarbij onder andere wordt beoogd de krediet- en betalingsrisico’s voor kredietverleners te beperken en overcreditering en andere problematische schuldsituaties bij de betrokken debiteuren te voorkomen. Indien in het verleden sprake is geweest van problematische schulden is dat een omstandigheid die een kredietverstrekker in zijn beoordeling van een kredietaanvraag moet kunnen meenemen. Daarom is het van groot belang dat betalingsachterstanden of andere onregelmatigheden die ontstaan tijdens de looptijd van een kredietovereenkomst, in het CKI te worden vermeld met bijzonderheidscoderingen. In het geval van [eiser] betreft dit de coderingen A (achterstand), 2 (vordering opgeëist) en 3 (afboeking). Deze registraties blijven in beginsel vijf jaar zichtbaar.
9. Niet betwist is dat in dit geval de BKR-registraties feitelijk juist zijn en op goede gronden zijn gedaan. De vraag die partijen verdeeld houdt is of er op dit moment gronden zijn om de registratie vroegtijdig door te halen. Voor de beantwoording van die vraag moet het belang bij continuering van de BKR-registratie worden afgewogen tegen de belangen van [eiser] bij doorhaling. Bij die afweging moeten alle op dit moment bekende feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen. [eiser] dient voldoende aannemelijk te maken dat hij een dermate zwaarwegend belang heeft bij (vervroegde) doorhaling van de registratie dat het (ook: maatschappelijk) belang van de registratie daarvoor moet wijken.
10. Dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang dat andere (bij het BKR aangesloten) kredietverstrekkers in staat worden gesteld op basis van feitelijk juiste informatie een eigen belangenafweging te maken bij een eventuele kredietverstrekking aan [eiser] , is evident en wordt op zichzelf door [eiser] ook niet betwist.
11. Het feit dat [eiser] het WSNP-traject in 2019 met een schone lei is geëindigd, dat hij sinds het ingaan van het WSNP-traject geen schulden meer heeft gehad, dat hij inmiddels door een andere baan te vinden een hoger inkomen heeft verworven en – naast zijn fulltime functie – in deeltijd een HBO-studie heeft gevolgd waarin hij volgens zijn verklaring op korte termijn zal afstuderen, zijn alle omstandigheden die – hoe prijzenswaardig ook – niet afdoen aan het bovenbedoelde maatschappelijke belang bij een juiste en volledige registratie van coderingen bij schulden uit het verleden.
12. In de onderhavige zaak is echter sprake van een bijzondere omstandigheid. Deze is gelegen in de aard en het doel van de leningen waarop de door ABN Amro aan het BKR gemelde coderingen betrekking hebben. Immers, de (oorspronkelijke) kredietovereenkomsten tussen partijen zijn gesloten met het oog op het door [eiser] volgen van een opleiding als piloot bij de Luchtvaartschool. Deze kredietovereenkomsten zijn gesloten in een periode waarin dit algemeen een volstrekt normale gang van zaken werd geacht voor aspirant-piloten. Algemeen werd aangenomen dat, zodra het pilotenbrevet eenmaal was verkregen, een functie zou kunnen worden verkregen waarin lonen werden betaald die het de betrokkene mogelijk maakte om de leningen op afzienbare termijn geheel af te lossen. Niet alleen [eiser] , maar ook ABN Amro is daar toen (kennelijk) van uit gegaan.
13. [eiser] heeft gedaan wat van hem mocht worden verlangd door het brevet als piloot te behalen. Onbetwist heeft [eiser] bovendien verklaard dat hij ook nadien de vereiste vlieguren en oefeningen in vliegsimulatoren is blijven maken. [eiser] heeft ook voldoende aannemelijk gemaakt dat hij na het verkrijgen van zijn brevet vele malen heeft gesolliciteerd in binnen- en buitenland naar functies als piloot.
14. Bovenstaande verwachtingen van beide partijen zijn niet uitgekomen. Voldoende aannemelijk is dat de oorzaak daarvan in belangrijke mate is gelegen in een – in elk geval voor zover het [eiser] betreft – van buiten komende onvoorziene omstandigheid, te weten de kredietcrisis die kort na het aangaan van de kredietovereenkomsten ontstond. Daardoor viel immers wereldwijd veel werkgelegenheid voor piloten weg.
15. Dat [eiser] andere (substantiële) schulden onbetaald heeft gelaten is niet gebleken. Blijkens de brief d.d. 10 juni 2016 van de gemeente Amsterdam (Kredietbank) aan de (toenmalige) gemachtigde van ABN Amro waren er bij de aanvang van het WSNP-traject drie crediteuren en bedroeg de schuld in totaal
€ 152.260,09. Daarvan betrof € 145.435,73 de vordering van ABN Amro uit de kredietovereenkomsten (voor zover ABN Amro later een hoger bedrag heeft afgeboekt zal dit de nadien verschuldigde rente betreffen). De resterende circa € 7.000,- betrof, zoals [eiser] onbetwist heeft toegelicht, de vordering van het garantiefonds van de Luchtvaartschool in verband met het beroep dat ABN Amro daarop had gedaan wegens de achterstanden in de rentebetalingen. Zoals [eiser] onbetwist verder heeft toegelicht betrof de derde schuld een bedrag van circa € 300,- wegens een nog niet afgeloste leasesom terzake van een in maart 2012 gekochte scooter, die (zoals de bedoeling is bij een bestaande schuld) in de WSNP-regeling werd betrokken. Dat laatstbedoelde schuld problematisch was (in de zin dat er een problematische achterstand bestond in de verschuldigde termijnen) is gesteld noch gebleken.
16. Uit het voorgaande volgt dat er in de periode 2012 tot 2016 weliswaar een zeer hoge schuld is ontstaan, maar dat deze (afgezien van circa € 300,- terzake van de scooter) geheel betrekking had op de leningen die [eiser] is aangegaan met het oog op zijn opleiding tot piloot. De financiële verplichtingen uit die leningen waren dermate hoog (een kredietvergoeding van effectief 6,4% per jaar, nog afgezien van aflossing) dat het bij het aangaan van de kredietovereenkomsten ook voor ABN Amro voorzienbaar moet zijn geweest dat de kans groot was dat deze niet (volledig) door [eiser] zouden kunnen worden nagekomen indien deze geen functie als piloot zou kunnen verkrijgen. Dit zeker gelet op de andere financiële verplichtingen die een gezin met kinderen met zich brengt. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat hij vaste lasten zoals hypotheekverplichtingen steeds heeft voldaan. Dat hij andere (substantiële) schulden heeft laten ontstaan is gesteld noch gebleken. Dat [eiser] niet aan zijn financiële verplichtingen uit de kredietovereenkomsten kon voldoen werd dan ook niet veroorzaakt door beslissingen en gedragingen van [eiser] , maar door het feit dat de onder 12. bedoelde verwachtingen van partijen bij het aangaan van de kredietovereenkomsten niet zijn uitgekomen, als gevolg van de onder 14. bedoelde oorzaak.
17. Dit betekent dat voldoende aannemelijk is dat er geen sprake is geweest van een problematische schuldensituatie in de zin dat [eiser] lichtvaardig schulden is aangegaan of, hoewel beschikkend over financiële middelen, deze zou hebben besteed aan andere zaken dan het betalen van schulden terwijl redelijkerwijs het tegenovergestelde van hem had mogen worden verwacht. ABN Amro heeft niet aangevoerd dat [eiser] een verwijt zou kunnen worden gemaakt dat hij er te lichtvaardig van uit is gegaan dat hij na het verkrijgen van een brevet wel een functie als piloot zou kunnen krijgen. Zou dat verwijt wel kunnen worden gemaakt dan geldt dit ook voor ABN Amro, die kennelijk van hetzelfde uitgangspunt is uitgegaan.
18. ABN Amro heeft terecht aangevoerd dat het van groot belang is dat kredietverstrekkers bij de beoordeling van een nieuwe kredietaanvraag bekend kunnen zijn met gegevens betreffende eventuele achterstanden in het verleden. In het onderhavige geval heeft [eiser] er echter terecht op gewezen dat de bijzondere omstandigheden van zijn geval niet worden vermeld in het CKI van het BKR. Voor de beoordeling van de wijze waarop [eiser] omgaat met zijn financiële verplichtingen, in het bijzonder die uit kredietovereenkomst, zijn bovenbedoelde omstandigheden echter van wezenlijk belang. Doordat deze niet in het CKI worden vermeld geeft dat een onvolledig beeld. Dat betekent dat toekomstige kredietverstrekkers die kennisnemen van de coderingen in het CKI niet geïnformeerd worden over alle feiten die relevant zijn voor hun beoordeling van de kredietwaardigheid van [eiser] . Dit doet in dit geval in belangrijke mate afbreuk aan de functie van het CKI om kredietverleners juist en volledig te informeren.
19. ABN Amro heeft betwist dat de coderingen in het CKI in de weg staan aan het door [eiser] verkrijgen van een hypothecaire lening. Mede gelet op de door [eiser] overgelegde stukken en ter zitting gegeven toelichting is echter voldoende aannemelijk geworden dat in verband met die coderingen niet te verwachten is dat [eiser] een hypothecaire lening zal kunnen verkrijgen ten behoeve van de koop van een andere woning.
20. Ten slotte is van belang hoe zwaar het belang van [eiser] weegt bij het kunnen verkrijgen van een hypothecaire lening ten behoeve van de door hem gekochte woning (dan wel een andere koopwoning). [eiser] heeft toegelicht dat zijn huidige woning, die hij en zijn partner 13 jaar geleden hebben betrokken, ongeschikt is geworden voor zijn gezin. Dit omdat deze woning te klein is voor een gezin met twee opgroeiende kinderen van 11 en 7 jaar. Tevens heeft hij toegelicht dat het, mede gelet op de buurt, niet verantwoord is om de kinderen zonder toezicht buiten te laten spelen, terwijl vanuit de woning geen toezicht kan worden gehouden, omdat deze op de achtste verdieping ligt. Dat hij een groot belang heeft om op afzienbare termijn (en niet pas over vier jaar) een andere, meer bij een gezin met opgroeiende kinderen passende woning te kunnen betrekken, heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt.
21. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat hij en zijn partner gelet op hun inkomen niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. Voorts heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat de kans klein is dat hij een passende en betaalbare andere (geliberaliseerde) huurwoning zal kunnen verkrijgen. Uit de door ABN Amro in dat verband genoemde voorbeelden (vier woningen, waarvan één onder voorbehoud, één onder optie en één eveneens een flatwoning) blijkt ook niet het tegendeel, terwijl verder de problemen bij het vinden van zogenoemde ‘middenhuur’ woningen in Amsterdam en omgeving algemeen bekend zijn.
22. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] een zwaarwegend belang heeft bij het kunnen verkrijgen van een voor zijn gezin passende andere woning, dat niet aannemelijk is dat hij daarin zal kunnen voorzien door een huurwoning, en dat de kans dat hij de voor een koopwoning vereiste hypothecaire financiering zal kunnen verkrijgen indien de bovenstaande coderingen betreffende de kredietovereenkomsten met ABN Amro in stand blijven (zeer) gering is.
23. Uit het voorgaande volgt dat er in dit geval samengevat sprake is van een situatie waarin:
- de reden dat de schulden niet zijn afgelost (het niet kunnen vinden van een functie als piloot) is gelegen buiten de persoonlijke sfeer van [eiser] ;
- de oorzaak daarvan is gelegen in een wijziging van externe omstandigheden (de kredietcrisis) die partijen bij het aangaan van de onderhavige kredietovereenkomsten niet hebben voorzien;
- [eiser] voor het overige geen (substantiële) schulden onbetaald heeft gelaten en er in dat opzicht geen sprake is (geweest) van een problematische schuldensituatie;
- de vermelding van de coderingen in het CKI een onvolledig en daardoor onjuist beeld geven, omdat zij geen melding maken van bijzondere omstandigheden die voor een beoordeling van het (financiële) gedrag van [eiser] in het verleden van wezenlijk belang zijn ;
- [eiser] een zwaarwegend belang heeft om voor zijn gezin op afzienbare termijn een passende andere woning te vinden;
- redelijkerwijs kan worden verwacht dat de daarvoor benodigde hypothecaire lening niet zal worden verkregen indien de coderingen in het CKI worden gehandhaafd.
24. Gelet op het voorgaande wordt vooralsnog geoordeeld dat het belang van [eiser] bij verwijdering van de codering zoveel zwaarder weegt dan het belang dat wordt gediend bij handhaving daarvan, dat handhaving van de codering als disproportioneel moet worden aangemerkt.
24. ABN Amro heeft onbetwist toegelicht dat zij niet zelf coderingen uit het CKI kan verwijderen, maar dat zij alleen een verzoek daartoe kan doen aan het BKR. Bij de hierna uit te spreken veroordeling zal daarmee rekening worden gehouden. Ook bestaat aanleiding om de termijn na het wijzen van dit vonnis waarbinnen aan het vonnis dient te worden voldaan te stellen op een dag, zoals subsidiair gevorderd.
24. ABN Amro heeft zich tevens verzet tegen toewijzing van een dwangsom, omdat zij vrijwillig gehoor zal geven aan een toewijzend vonnis. Deze enkele verklaring van ABN Amro betekent niet dat [eiser] geen belang meer heeft bij toewijzing van de gevraagde dwangsom. Wel bestaat aanleiding om de gevorderde dwangsom en het daaraan verbonden maximum te matigen.
24. Dat betekent dat de vordering zal worden toegewezen als hierna bepaald.
24. ABN Amro wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.