ECLI:NL:RBAMS:2020:3939
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning en de vergelijkbaarheid van objecten
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, die de waarde van de woning op € 958.000 had vastgesteld voor het kalenderjaar 2018. De eiser was van mening dat de waarde te hoog was en had deze vastgesteld op € 833.000, onderbouwd met een taxatierapport.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 29 juni 2020, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De heffingsambtenaar heeft verwezen naar verkooptransacties van drie vergelijkbare woningen om de vastgestelde waarde te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de woningen goed vergelijkbaar waren, gezien de gelijkenissen in bouwjaar, oppervlakte en locatie.
Het geschil concentreerde zich voornamelijk rond één van de vergelijkingsobjecten, waarvan de transactieprijs aanzienlijk hoger was dan die van de andere twee. De eiser betoogde dat deze hoge prijs het gevolg was van een emotionele aankoop en dat het object daarom niet als vergelijkingsobject gebruikt mocht worden. De rechtbank oordeelde echter dat enkel een hoge koopprijs niet voldoende was om de vergelijkbaarheid van het object te ontkennen. Er waren geen bijzondere kenmerken aangetoond die de woning onvergelijkbaar maakten.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak werd gedaan door rechter F.L. Bolkestein, in aanwezigheid van griffier L.C. Trommel, en is openbaar uitgesproken. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.