Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Standpunt van de officier van justitie
4.Standpunt van de verdediging
5.Vrijspraak
6.Beslissing
[verdachte]is ten laste gelegd dat
Rechtbank Amsterdam
Op 9 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 2 december 2018 in Amsterdam, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd een slachtoffer te dwingen tot het plegen van ontuchtige handelingen in zijn taxi. De officier van justitie, mr. S. Hoogerheide, heeft in zijn vordering tot vrijspraak gepleit, omdat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te staven. De rechtbank heeft het standpunt van de verdediging, vertegenwoordigd door de raadsvrouw mr. A.C. van der Hulst, gevolgd, die stelde dat het bewijsminimum niet werd gehaald volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Na het onderzoek ter terechtzitting en het horen van de argumenten van beide partijen, concludeerde de rechtbank dat het tenlastegelegde niet bewezen kon worden. De rechtbank heeft daarom besloten om de verdachte vrij te spreken van de beschuldigingen. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 januari 2020.