4.3.Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van zaak A feit 1 en zaak B:
Op grond van de wettige bewijsmiddelen (waaronder de bekennende verklaring van verdachte) is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreigingen jegens [persoon 1] en [persoon 2] in de periode van 2 maart 2020 tot en met 10 april 2020 respectievelijk 22 januari 2020.
Ten aanzien van zaak A feit 3:
Omdat verdachte het onder 3 ten laste gelegde ontkent en dit feit ook deel uitmaakt van feit 2, zal de rechtbank voor de leesbaarheid van dit vonnis beginnen met de bespreking van het onder 3 ten laste gelegde voordat zij toekomt aan de bespreking van feit 2.
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 21 maart 2020 omstreeks 13:00 uur vanaf haar huis naar de Jordaan was vertrokken en dat zij tussen 14:00 uur en 14:30 uur van verdachte een voicemailbericht op haar mobiele telefoon kreeg, waarin verdachte zei dat hij in haar woning op de [adres 2] te [plaats 2] stond. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar, nadat zij hem gedeblokkeerd had op Whatsapp, om 15:21 uur een foto stuurde van haar bed met spullen erop, en dat verdachte die foto later verwijderd heeft. Volgens aangeefster was verdachte boos omdat hij een toilettas bij haar thuis had gevonden, waaruit hij afleidde dat zij vreemdging. Aangeefster heeft vervolgens de politie gebeld. De politie is bij haar thuis gaan kijken en constateerde dat de achterdeur openstond en dat er spullen vernield waren. Aangeefster had haar woning echter zonder schade achtergelaten en de deuren zaten op slot toen zij wegging. Aangeefster is rond 17:30 uur naar huis gegaan en zag, toen zij thuis kwam, dat het cilinderslot naar binnen was gedrukt, dat er keukenkastjes en deuren bespoten waren met het woord ‘hoer’ en dat twee televisies en een laptop vernield waren. Volgens aangeefster is verdachte verantwoordelijk voor deze vernielingen.
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster geloofwaardig en acht bewezen dat verdachte degene is geweest die de ten laste gelegde vernielingen heeft aangericht. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
In het dossier bevindt zich een e-mail van aangeefster aan verdachte, waarin zij onder meer schrijft dat zij op haar voicemail hoorde dat verdachte in haar huis is geweest. Ook heeft aangeefster een schermafbeelding van haar parkeerapp aan de politie verstrekt, waarop te zien is dat zij de parkeermeter op de [straat] in Amsterdam tot 15:42 uur heeft betaald. Aangeefster had haar parkeermeter al op 20 maart 2020 om 21:42 uur aangezet en is deze vergeten uit te zetten, waardoor op de schermfoto niet te zien is wanneer zij de parkeermeter op 21 maart 2020 heeft aangezet. De rechtbank ziet evenwel steun in deze schermafbeelding dat aangeefster tussen 13:00 uur en 16:00 uur niet in haar huis was.
Daarnaast bevindt zich in het dossier een schermafbeelding van een Whatsappgesprek tussen aangeefster en verdachte op 21 maart 2020 vanaf 15:21 uur, waarop de foto waarover aangeefster verklaart weliswaar niet zichtbaar is, maar waarop wel te zien is dat er een bericht is verwijderd. Ook refereert verdachte in dat gesprek aan een toilettas, waarover ook aangeefster heeft verklaard.
Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende een analyse verkeersgegevens van het nummer van verdachte volgt dat het telefoontoestel met zijn nummer op 21 maart 2020 om 13:49 uur en om 14:02 uur op een zendmast op het adres [adres 3] heeft aangestraald. De woning van aangeefster op het adres [adres 2] bevond zich op dat moment in de zend/ontvangstrichting van deze zendmast.
Verdachte heeft ontkend dat hij in de woning van aangeefster is geweest en daar spullen heeft vernield. Voor het aanstralen van de zendmast heeft hij echter geen aannemelijke verklaring gegeven, terwijl vast staat dat hij in [plaats 1] woonachtig is en geen andere binding heeft met [plaats 2] dan vanwege aangeefster.
Ook merkt de rechtbank nog op dat op verschillende plekken in het huis van aangeefster het woord ‘hoer’ met een spuitbus is geschreven, en dit woord blijkens de berichten die zich in het dossier bevinden veelvuldig door verdachte richting aangeefster wordt gebruikt. Er is bovendien niet gebleken van iemand anders met wie aangeefster ruzie heeft.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van zaak A feit 2
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de wettige bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte de gedragingen heeft gepleegd, zoals onder de gedachtestreepjes in te tenlastelegging genoemd. De verdachte heeft die handelingen, op de vernieling en het wederrechtelijk in aangeefsters huis binnendringen na, niet ontkend. De rechtbank heeft hierboven reeds vastgesteld dat verdachte ook de vernielingen heeft aangericht in aangeefsters huis, waarbij hij zich tevens wederrechtelijk de toegang tot haar woning heeft verschaft.
Bij de beoordeling van de vraag of voornoemde gedragingen kunnen worden aangemerkt als belaging (stalking) als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, is van belang of sprake is van een stelselmatige inbreuk op aangeefsters persoonlijke levenssfeer.
Verschillende factoren zijn daarbij van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Verdachte heeft gedurende ruim een maand buitensporig veel berichten naar aangeefster gestuurd en vele voicemails bij haar ingesproken. Ook heeft hij de inhoud van haar telefoon gekopieerd en berichten naar haar familieleden en werkgever gestuurd. Hij heeft zich op Facebook voorgedaan als aangeefster en uit haar naam berichten geplaatst. Verdachte is zelfs in aangeefsters woning geweest toen zij niet thuis was en heeft daar verschillende spullen vernield. Dit, terwijl hij wist dat aangeefster geen contact meer met hem wilde.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen en de frequentie daarvan wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Hij heeft niet alleen met aangeefster zelf buitensporig veel contact gezocht, maar ook met personen in haar omgeving. Hij heeft bijvoorbeeld aangeefsters oma gebeld en een bericht gestuurd naar aangeefsters werkgever, om op die manier achter aangeefsters nummer te komen. Dit moet buitengewoon hinderlijk voor aangeefster zijn geweest.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte zeer indringende en agressieve uitingen jegens aangeefster heeft gedaan. Zo heeft hij onder meer gedreigd dat hij haar ‘in de fik zou steken’, ‘haar baarmoeder eruit zou trekken’ en ‘haar zou afmaken’. Doordat verdachte op 21 maart 2020 daadwerkelijk, zonder toestemming van aangeefster en buiten haar aanwezigheid, in aangeefsters woning binnen is gedrongen en daar spullen heeft vernield, werd aangeefsters angst dat verdachte zijn uitingen werkelijkheid zou maken versterkt.
De gedragingen van verdachte hebben aangeefster ontzettend bang gemaakt en veel impact op haar gehad. Zij heeft zelfs besloten te verhuizen omdat zij niet meer in haar woning durfde te zijn.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachtes handelen, ook in onderlinge samenhang bezien, kan worden aangemerkt als belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Ook feit 2 acht de rechtbank derhalve wettig en overtuigend bewezen.