ECLI:NL:RBAMS:2020:3902

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
13/099552-20 (A) en 13/048289-20 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging, bedreiging en vernieling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 28 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, bedreiging en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 2 maart 2020 tot en met 10 april 2020 meermalen bedreigende woorden heeft geuit richting aangeefster [persoon 1], en zich stelselmatig in haar persoonlijke levenssfeer heeft ingemengd. Dit omvatte onder andere het versturen van buitensporig veel berichten en het wederrechtelijk binnendringen in haar woning, waar hij verschillende goederen heeft vernield. Daarnaast heeft de verdachte op 22 januari 2020 ook [persoon 2] bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 105 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting bij een zorgverlener. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan zowel [persoon 1] als [persoon 2].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/099552-20 (A) en 13/048289-20 (B) (
Promis)
Datum uitspraak: 28 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. J.H. Rump, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
Zaak A:
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 maart 2020 tot en met 10 april 2020 te [plaats 2], in elk geval in Nederland, [persoon 1] (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door die [persoon 1] eenmaal of meermalen
dreigend woorden toe te voegen: "Ik ga je in de fik steken" en/of "Ik trek alles persoonlijk uit je baarmoeder" en/of "Ik ga je een heldag geven" en/of "Ik maak je af" en/of "Jouw tijd is bijna", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 2 maart 2020 tot en met 10 april 2020 te [plaats 2], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [persoon 1] , door
- zich meermalen rond de woning van voornoemde [persoon 1] op te houden en/of
- buitensporig veel contact via e-mail met die [persoon 1] op te nemen (tot soms 50 berichten per dag) en/of
- buitensporig veel berichten in te spreken op de voicemail van voornoemde [persoon 1] (te weten 17 berichten tussen 4 maart 2020 en 21 maart 2020) en/of
- een of meer berichten uit naam van voornoemde [persoon 1] op (lokale) Facebookgroepen te plaatsen en/of
- zich wederrechtelijk de toegang tot de woning van voornoemde [persoon 1] te verschaffen en/of
- eenmaal de inhoud van de telefoon van voornoemde [persoon 1] over te nemen en/of
- meermalen goederen van voornoemde [persoon 1] te vernielen en/of weg te nemen en/of
- eenmaal of meermalen contact op te nemen met mensen in de (directe) omgeving van voornoemde [persoon 1] (te weten de nieuwe werkgever van [persoon 1] en/of vrienden en familie van die [persoon 1] ), (telkens) met het oogmerk die [persoon 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3.
hij op of omstreeks 21 maart 2020 te [plaats 2], in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer televisie(s) en/of een laptop en/of een (deur)slot en/of een of meer (koelkast)deur(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [persoon 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Zaak B:
hij op of omstreeks 22 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 2] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door die voornoemde [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je dochter verbranden, ik ga je huis in de fik steken. Ik steek je dood en ik steek je overhoop. Ik maak je dood en je dochtertje. Ik ga ook je bloemenstal in de fik steken. Jij met je manke poot, ik maak je af.", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Voorvragen

De rechtbank merkt ambtshalve op dat zich in het dossier ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde feit geen klacht bevindt.
Een vervolging wegens belaging op grond van artikel 285b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kan alleen plaatsvinden op klacht van degene tegen wie het misdrijf is begaan. Het ontbreken van een formele klacht bij klachtdelicten hoeft echter niet zonder meer te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Dat kan het geval zijn als uit de aangifte of enig ander schriftelijk stuk duidelijk naar voren komt dat het de wens is van de aangever dat de verdachte wordt vervolgd.
Aangeefster [persoon 1] heeft op 10 april 2020 aangifte gedaan ter zake van belaging door verdachte en op 12 april 2020 een aanvullende verklaring afgelegd. Zij voelt zich door het gedrag zoals omschreven in haar aangifte bedreigd en beperkt in haar leven. Zij is bang dat verdachte in haar huis staat en haar iets aandoet, zo blijkt uit haar verklaringen. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de meerdere verklaringen onmiskenbaar de wens van aangeefster volgt dat tot vervolging van verdachte zal worden overgegaan ter zake van belaging. Bovendien heeft aangeefster een vordering benadeelde partij ingediend.
Daarmee is aan het klachtvereiste voldaan en acht de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Ook ten aanzien van de in de zaak A onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten en het in zaak B ten laste gelegde is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Zij heeft de daarvoor relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B ten laste gelegde geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw verzocht verdachte vrij te spreken in verband met het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Verdachte heeft dit feit ontkend en de voicemail en foto waarover aangeefster verklaart, zijn er niet. Het feit dat verdachtes telefoon op 21 maart 2020 een zendmast heeft aangestraald in de buurt van aangeefsters huis is te weinig om te concluderen dat verdachte bij haar thuis was en de vernielingen heeft aangericht.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van zaak A feit 1 en zaak B:
Op grond van de wettige bewijsmiddelen (waaronder de bekennende verklaring van verdachte) is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreigingen jegens [persoon 1] en [persoon 2] in de periode van 2 maart 2020 tot en met 10 april 2020 respectievelijk 22 januari 2020.
Ten aanzien van zaak A feit 3:
Omdat verdachte het onder 3 ten laste gelegde ontkent en dit feit ook deel uitmaakt van feit 2, zal de rechtbank voor de leesbaarheid van dit vonnis beginnen met de bespreking van het onder 3 ten laste gelegde voordat zij toekomt aan de bespreking van feit 2.
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 21 maart 2020 omstreeks 13:00 uur vanaf haar huis naar de Jordaan was vertrokken en dat zij tussen 14:00 uur en 14:30 uur van verdachte een voicemailbericht op haar mobiele telefoon kreeg, waarin verdachte zei dat hij in haar woning op de [adres 2] te [plaats 2] stond. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar, nadat zij hem gedeblokkeerd had op Whatsapp, om 15:21 uur een foto stuurde van haar bed met spullen erop, en dat verdachte die foto later verwijderd heeft. Volgens aangeefster was verdachte boos omdat hij een toilettas bij haar thuis had gevonden, waaruit hij afleidde dat zij vreemdging. Aangeefster heeft vervolgens de politie gebeld. De politie is bij haar thuis gaan kijken en constateerde dat de achterdeur openstond en dat er spullen vernield waren. Aangeefster had haar woning echter zonder schade achtergelaten en de deuren zaten op slot toen zij wegging. Aangeefster is rond 17:30 uur naar huis gegaan en zag, toen zij thuis kwam, dat het cilinderslot naar binnen was gedrukt, dat er keukenkastjes en deuren bespoten waren met het woord ‘hoer’ en dat twee televisies en een laptop vernield waren. Volgens aangeefster is verdachte verantwoordelijk voor deze vernielingen.
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster geloofwaardig en acht bewezen dat verdachte degene is geweest die de ten laste gelegde vernielingen heeft aangericht. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
In het dossier bevindt zich een e-mail van aangeefster aan verdachte, waarin zij onder meer schrijft dat zij op haar voicemail hoorde dat verdachte in haar huis is geweest. Ook heeft aangeefster een schermafbeelding van haar parkeerapp aan de politie verstrekt, waarop te zien is dat zij de parkeermeter op de [straat] in Amsterdam tot 15:42 uur heeft betaald. Aangeefster had haar parkeermeter al op 20 maart 2020 om 21:42 uur aangezet en is deze vergeten uit te zetten, waardoor op de schermfoto niet te zien is wanneer zij de parkeermeter op 21 maart 2020 heeft aangezet. De rechtbank ziet evenwel steun in deze schermafbeelding dat aangeefster tussen 13:00 uur en 16:00 uur niet in haar huis was.
Daarnaast bevindt zich in het dossier een schermafbeelding van een Whatsappgesprek tussen aangeefster en verdachte op 21 maart 2020 vanaf 15:21 uur, waarop de foto waarover aangeefster verklaart weliswaar niet zichtbaar is, maar waarop wel te zien is dat er een bericht is verwijderd. Ook refereert verdachte in dat gesprek aan een toilettas, waarover ook aangeefster heeft verklaard.
Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende een analyse verkeersgegevens van het nummer van verdachte volgt dat het telefoontoestel met zijn nummer op 21 maart 2020 om 13:49 uur en om 14:02 uur op een zendmast op het adres [adres 3] heeft aangestraald. De woning van aangeefster op het adres [adres 2] bevond zich op dat moment in de zend/ontvangstrichting van deze zendmast.
Verdachte heeft ontkend dat hij in de woning van aangeefster is geweest en daar spullen heeft vernield. Voor het aanstralen van de zendmast heeft hij echter geen aannemelijke verklaring gegeven, terwijl vast staat dat hij in [plaats 1] woonachtig is en geen andere binding heeft met [plaats 2] dan vanwege aangeefster.
Ook merkt de rechtbank nog op dat op verschillende plekken in het huis van aangeefster het woord ‘hoer’ met een spuitbus is geschreven, en dit woord blijkens de berichten die zich in het dossier bevinden veelvuldig door verdachte richting aangeefster wordt gebruikt. Er is bovendien niet gebleken van iemand anders met wie aangeefster ruzie heeft.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van zaak A feit 2
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de wettige bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte de gedragingen heeft gepleegd, zoals onder de gedachtestreepjes in te tenlastelegging genoemd. De verdachte heeft die handelingen, op de vernieling en het wederrechtelijk in aangeefsters huis binnendringen na, niet ontkend. De rechtbank heeft hierboven reeds vastgesteld dat verdachte ook de vernielingen heeft aangericht in aangeefsters huis, waarbij hij zich tevens wederrechtelijk de toegang tot haar woning heeft verschaft.
Bij de beoordeling van de vraag of voornoemde gedragingen kunnen worden aangemerkt als belaging (stalking) als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, is van belang of sprake is van een stelselmatige inbreuk op aangeefsters persoonlijke levenssfeer.
Verschillende factoren zijn daarbij van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Verdachte heeft gedurende ruim een maand buitensporig veel berichten naar aangeefster gestuurd en vele voicemails bij haar ingesproken. Ook heeft hij de inhoud van haar telefoon gekopieerd en berichten naar haar familieleden en werkgever gestuurd. Hij heeft zich op Facebook voorgedaan als aangeefster en uit haar naam berichten geplaatst. Verdachte is zelfs in aangeefsters woning geweest toen zij niet thuis was en heeft daar verschillende spullen vernield. Dit, terwijl hij wist dat aangeefster geen contact meer met hem wilde.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen en de frequentie daarvan wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Hij heeft niet alleen met aangeefster zelf buitensporig veel contact gezocht, maar ook met personen in haar omgeving. Hij heeft bijvoorbeeld aangeefsters oma gebeld en een bericht gestuurd naar aangeefsters werkgever, om op die manier achter aangeefsters nummer te komen. Dit moet buitengewoon hinderlijk voor aangeefster zijn geweest.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte zeer indringende en agressieve uitingen jegens aangeefster heeft gedaan. Zo heeft hij onder meer gedreigd dat hij haar ‘in de fik zou steken’, ‘haar baarmoeder eruit zou trekken’ en ‘haar zou afmaken’. Doordat verdachte op 21 maart 2020 daadwerkelijk, zonder toestemming van aangeefster en buiten haar aanwezigheid, in aangeefsters woning binnen is gedrongen en daar spullen heeft vernield, werd aangeefsters angst dat verdachte zijn uitingen werkelijkheid zou maken versterkt.
De gedragingen van verdachte hebben aangeefster ontzettend bang gemaakt en veel impact op haar gehad. Zij heeft zelfs besloten te verhuizen omdat zij niet meer in haar woning durfde te zijn.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachtes handelen, ook in onderlinge samenhang bezien, kan worden aangemerkt als belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Ook feit 2 acht de rechtbank derhalve wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage I gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A, feit 1:
in de periode van 2 maart 2020 tot en met 10 april 2020 te [plaats 2], in elk geval in Nederland, [persoon 1] telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling en met brandstichting, door die [persoon 1] meermalen dreigend woorden toe te voegen: "Ik ga je in de fik steken" en "Ik trek alles persoonlijk uit je baarmoeder" en "Ik ga je een heldag geven" en "Ik maak je af" en "Jouw tijd is bijna”;
Zaak A, feit 2:
in de periode van 2 maart 2020 tot en met 10 april 2020 te [plaats 2], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [persoon 1] , door
- zich meermalen rond de woning van voornoemde [persoon 1] op te houden en
- buitensporig veel contact via e-mail met die [persoon 1] op te nemen (tot soms 50 berichten per dag) en
- buitensporig veel berichten in te spreken op de voicemail van voornoemde [persoon 1] (te weten 17 berichten tussen 4 maart 2020 en 21 maart 2020) en
- meer berichten uit naam van voornoemde [persoon 1] op (lokale) Facebookgroepen te plaatsen en
- zich wederrechtelijk de toegang tot de woning van voornoemde [persoon 1] te verschaffen en
- eenmaal de inhoud van de telefoon van voornoemde [persoon 1] over te nemen en
- meermalen goederen van voornoemde [persoon 1] te vernielen en
- meermalen contact op te nemen met mensen in de (directe) omgeving van voornoemde [persoon 1] (te weten de nieuwe werkgever van [persoon 1] en vrienden en familie van die [persoon 1] ), telkens met het oogmerk die [persoon 1] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen;
Zaak A, feit 3:
op 21 maart 2020 te [plaats 2] opzettelijk en wederrechtelijk meer televisies en een laptop en een deurslot en meer deuren, die aan een ander, te weten aan [persoon 1] toebehoorden, heeft vernield en onbruikbaar gemaakt
;
Zaak B:
op 22 januari 2020 te Amsterdam [persoon 2] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, door die voornoemde [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je dochter verbranden, ik ga je huis in de fik steken. Ik steek je dood en ik steek je overhoop. Ik maak je dood en je dochtertje. Ik ga ook je bloemenstal in de fik steken. Jij met je manke poot, ik maak je af”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen waarvan 55 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat een contact- en gebiedsverbod als vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte wordt opgelegd. De officier van justitie heeft gevraagd per overtreding hechtenis van een week met een wettelijk maximum van zes maanden toe te passen. De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel verzocht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte bereid is om mee te werken aan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, alsook dat hij bereid is zich te houden aan een contact- en gebiedsverbod. De raadsvrouw kan zich vinden in de eis van de officier van justitie.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van aangeefster [persoon 1] . Verdachte heeft ruim een maand op een indringende en intensieve wijze geprobeerd om direct of indirect in contact te komen met aangeefster, terwijl hij wist dat zij dit niet wilde. Zelfs vrienden, familie en collega’s werden door verdachte benaderd. In dezelfde periode heeft verdachte aangeefster meermalen bedreigd en heeft hij verschillende spullen in haar woning vernield, waarmee hij aangeefster schade heeft berokkend. Aangeefster werd door het handelen van verdachte beperkt in haar doen en laten en is tot op heden continu bang voor hem. Ze heeft zelfs haar huis te koop gezet omdat ze daar niet meer durft te wonen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedreiging van aangever [persoon 2] . Ook op aangever [persoon 2] heeft het feit veel impact gehad. Hij voelde zich onveilig, was niet in staat om te werken en is zelfs doorverwezen naar de crisisdienst van de GGZ [naam crisisdienst] .
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 16 juni 2020, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro-Justitia rapport d.d. 17 juni 2020, opgemaakt door GZ-psycholoog M.H. de Groot. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een stoornis in het gebruik van cannabis, licht, en een bemoeilijkte agressieregulatie. De ziekelijke stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De psycholoog adviseert verdachte het feit wel toe te rekenen, omdat in het verleden al is geconstateerd dat er bij verdachte sprake was van een bemoeilijkte agressieregulatie, en hij behandeling van die problematiek toen uit de weg is gegaan. Er is sprake van matig tot licht verhoogd gevaar voor herhaling van soortgelijke delicten.
In het verleden is reeds geprobeerd verdachte toe te leiden naar behandeling van de problematiek met betrekking tot de agressieregulatie, maar hij heeft zich niet gemotiveerd getoond voor behandeling van deze problematiek. Rapporteur adviseert verdachte te motiveren voor behandeling vanwege deze problematiek, door behandeling te laten ondergaan in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, met toezicht van de reclassering.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt die tot de hare.
Ook hecht de rechtbank waarde aan het reclasseringsrapport van 6 juli 2020, waarin geadviseerd wordt om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandeling door polikliniek De Tender van Transfore of een soortgelijke zorgverlener. Daarnaast adviseert de reclassering verdachte een contactverbod met [persoon 1] als vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank acht in beginsel 150 dagen gevangenisstraf passend. Dat is een langere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank de aard en de ernst van de gepleegde strafbare feiten anders weegt. De rechtbank ziet aanleiding om een groot deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen, nu bij verdachte een zorgelijke ontwikkeling te zien is en gevaar op herhaling aanwezig is. De rechtbank acht het, ook met het oog op de toekomst, daarom van groot belang dat verdachte, ondanks zijn tegenwerking in het verleden, voor zijn problematiek wordt behandeld. Een aanzienlijk voorwaardelijk strafdeel zal hopelijk bijdragen aan verdachtes motivatie om dit keer wel volle medewerking te verlenen aan zijn behandeling. Gelet op vorenstaande en alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, waarvan 105 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tevens legt de rechtbank aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op. Deze maatregel bestaat allereerst uit een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende twee jaren op geen enkele wijze, direct of indirect, contact mag opnemen met aangeefster [persoon 1] . De maatregel bestaat daarnaast uit een gebiedsverbod, inhoudende dat verdachte zich gedurende twee jaren niet mag ophouden in de gehele gemeente [plaats 2]. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde zich belastend zal gedragen jegens aangeefster [persoon 1] , beveelt de rechtbank dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

9.De benadeelde partijen

9.1.
Benadeelde partij [persoon 1]
9.1.1.
De vordering
De benadeelde partij vordert in totaal € 4.065,90, bestaande uit € 1.815,90 aan materiële schade en € 2.250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gehele vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, dient te worden toegewezen.
9.1.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële gedeelte van de vordering ten aanzien van de deuren van de keukenkastjes onvoldoende is onderbouwd. Met betrekking tot de sloten heeft de raadsvrouw aangevoerd dat zij de vervanging van het slot op de achterdeur kan plaatsen, maar dat het bedrag dat is gevorderd voor het voordeurslot volgens haar niet voor toewijzing vatbaar is. Ten aanzien van het immateriële gedeelte van de vordering heeft de raadsvrouw verzocht dit bedrag te matigen, ook omdat voor de ten laste gelegde vernieling vrijspraak is bepleit.
9.1.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt als volgt.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht ten aanzien van de kosten die zij heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van alle posten voldoende is onderbouwd, zodat die kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de vervanging van het slot op de voor- en achterdeur acht de rechtbank het alleszins aannemelijk dat de benadeelde partij beide sloten moest laten vervangen. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 1.815,90 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De feiten hebben enorm veel impact op haar gehad. Tot op heden is zij continu bang voor verdachte en als gevolg van zijn handelen heeft zij besloten om te verhuizen. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade, indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen. De rechtbank meent dat dat oogmerk bij verdachte aanwezig was. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.500,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 43 dagen.
9.2.
Benadeelde partij [persoon 2]
9.2.1.
De vordering
De benadeelde partij vordert in totaal € 2.955,26, bestaande uit € 2.505,26 aan materiële schade en € 450,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gehele vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, dient te worden toegewezen.
9.2.3.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het materiële gedeelte van de vordering heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering voor wat betreft het verlies van arbeidsvermogen en de verloren inkoop onvoldoende onderbouwd is. Uit het overgelegde Excelbestand blijkt niet wie dit overzicht heeft gemaakt, en uit de factuur volgt niet dat alle kosten met de planten te maken hebben. De raadsvrouw heeft geen opmerkingen over het gevorderde eigen risico en de reiskosten. Ten aanzien van het immateriële gedeelte van de vordering refereert de raadsvrouw zich.
9.2.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt als volgt.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht ten aanzien van de reiskosten en de eigen bijdrage. De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van die posten voldoende is onderbouwd, zodat die kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Dat is anders ten aanzien van de posten betreffende het verlies van arbeidsvermogen en de verloren inkoop. De rechtbank meent dat die posten onvoldoende onderbouwd en te onduidelijk zijn, zodat de vordering op die onderdelen niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal
€ 394,97 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij voelde zich heel angstig toen hij de dreigende woorden van verdachte hoorde. Het deed hem veel dat verdachte ook zijn dochtertje bedreigde en zei dat hij zijn bloemenstal in de fik zou steken. Als gevolg daarvan heeft de benadeelde partij een paar dagen niet kunnen werken. Hij is zelfs doorwezen naar de crisisdienst van GGZ [naam crisisdienst] en heeft klachten gekregen die bij een Post Traumatische Stress Stoornis horen. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade, indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen. De rechtbank meent dat dat oogmerk bij verdachte bestond. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 450,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [persoon 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 16 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 285, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling en met brandstichting
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
belaging
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en onbruikbaar maken
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
1.
Veroordeeltverdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 105 (honderdvijf) dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarde houdt:
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- Zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig
vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
- zich laat behandelen door polikliniek de Tender Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de proeftijd begint of zoveel later als er een behandelplaats beschikbaar is voor veroordeelde. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
De reclassering wordt daarbij opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Van rechtswege geldende voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt. Bovendien verleent veroordeelde medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken.

2.Legt op de maatregeldat de veroordeelde

(1) voor de duur van
2 (twee) jarenzich
nietzal
ophoudenin het navolgende gebied:
De gemeente [plaats 2];
(2) voor de duur van
2 (twee) jarenop
geenenkele wijze – direct of indirect –
contactzal opnemen, zoeken of hebben met mevrouw [persoon 1] , geboren op [geboortedag 2] 1986.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
één weekvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, te weten [persoon 1] , beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Vordering benadeelde partij [persoon 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 1]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 3.315,90(drieduizend driehonderdvijftien euro en negentig cent), bestaande uit € 1.815,90 aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[persoon 1]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is. Dit gedeelte van de vordering kan eventueel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[persoon 1]aan de Staat
€ 3.315,90(drieduizend driehonderdvijftien euro en negentig cent), bestaande uit € 1.815,90 aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 aan vergoeding van immateriële schade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 43 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [persoon 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 2]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 844,97(achthonderdvierenveertig euro en zevenennegentig cent), bestaande uit € 394,97 aan vergoeding van materiële schade en € 450,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[persoon 2]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is. Dit gedeelte van de vordering kan eventueel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[persoon 2]aan de Staat
€ 844,97(achthonderdvierenveertig euro en zevenennegentig cent), bestaande uit € 394,97 aan vergoeding van materiële schade en € 450,00 aan vergoeding van immateriële schade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 16 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en M.A.E. Somsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.R. Hofstee, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juli 2020.
[...]