ECLI:NL:RBAMS:2020:390

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
13-752069-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Oostenrijk

Op 21 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie te Wenen, Oostenrijk. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 6 november 2019 is uitgevaardigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de eisen van het arrest 'Bob-Dogi' van het Hof van Justitie van de Europese Unie is voldaan. De opgeëiste persoon, geboren in Italië en gedetineerd in Nederland, heeft verklaard dat zij de juiste personalia heeft opgegeven en dat zij Bosnisch staatsburger is.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat zij niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt. De rechtbank heeft ook de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten volgens Oostenrijks recht, waaronder georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering kan worden toegestaan, aangezien het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752069-19
RK nummer: 19/6979
Datum uitspraak: 21 januari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 november 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 november 2019 door het Openbaar Ministerie te Wenen, Oostenrijk en in deze uitvaardiging is bij besluit van 7 november 2019 bewilligd door het Landesgericht voor Strafzaken Wenen (Oostenrijk).
Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] , Italië, op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsman, mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg en door een tolk in de Italiaanse taal.
Ten aanzien van de vordering heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij burger is van Bosnië en Herzegovina. De rechtbank stelt vast dat zij in elk geval niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een rechterlijk verleend aanhoudingsbevel van het Openbaar Ministerie Wenen van 6 november 2019, dossiernummer 703 St 12/17z.
Bij e-mail van 10 december 2019, 16:27 uur heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit – in tegenstelling tot het eerdere bericht van 10 december 2019, 13:10 uur – bevestigd dat het EAB zijn grondslag vindt in het nationaal aanhoudingsbevel, ook al zijn beide bevelen op dezelfde dag uitgevaardigd. Aan de eisen zoals geformuleerd in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 1 juni 2016 (C-241/15, Bob-Dogi), ECLI:EU:C:2016:385 is voldaan.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere naar Oostenrijks recht strafbare feiten (te weten een groot aantal (pogingen tot) diefstal/zakkenrollerij in vereniging).
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid.

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Punt I, 25 feiten:Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de 25 feiten, omschreven onder ‘punt I’, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Oostenrijks recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2
Feiten waarvoor de toets van dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de onder punt II en punt III beschreven feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Punt II, 16 feiten:Deze feiten betreffen de ontvreemding van diverse documenten, waaronder legitimatiebewijzen, jaarkaarten voor het openbaar vervoer in Wenen en rijbewijzen die zich bevonden in de onder punt I genoemde, gerolde portemonnees.
Naar Oostenrijks recht kunnen deze feiten worden gekwalificeerd als
‘het wanbedrijf van onderdrukking van documenten’, strafbaar gesteld in § 229 lid 1 van het Oostenrijks Wetboek van Strafrecht en bedreigd met een vrijheidsstraf voor de duur van maximaal één jaar (zo blijkt uit een e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 10 december 2019, 13:10 uur).
Punt III, 13 feiten:Deze feiten betreffen de ontvreemding van bank- en creditkaarten die zich eveneens bevonden in de onder punt I genoemde, gerolde portemonnees.
Naar Oostenrijks recht kunnen deze feiten worden gekwalificeerd als
‘het wanbedrijf van verwijdering van niet-contante betaalmiddelen’, strafbaar gesteld in § 241e, lid 3 van het Oostenrijks Wetboek van Strafrecht en bedreigd met een vrijheidsstraf voor de duur van maximaal één jaar (zo blijkt uit dezelfde e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van
10 december 2019, 13:10 uur).
Overlevering voor deze feiten (punten II en III) kan alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat aan deze eisen is voldaan.
De onder punt II en III bedoelde feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, moet de overlevering worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Openbaar Ministerie te Wenen, Oostenrijk.
Aldus gedaan door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 januari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.