ECLI:NL:RBAMS:2020:3888

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
8 augustus 2020
Zaaknummer
C/13/676801 / HA RK 19-422
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor in zaak tegen Universal International Music B.V. en Top Notch B.V.

In deze zaak heeft de stichting SMMT (Stichting Music#Metoo) een verzoek ingediend bij de Rechtbank Amsterdam om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Dit verzoek is gedaan op basis van vermeende onrechtmatige gedragingen van Universal International Music B.V. (UM) en Top Notch B.V. in relatie tot artiesten die zich zouden hebben misdragen. De rechtbank heeft op 2 juli 2020 uitspraak gedaan en het verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat SMMT niet voldoende onderbouwing had geleverd voor haar veronderstellingen over de onrechtmatige handelingen van UM. Bovendien werd vastgesteld dat SMMT niet voldeed aan de vereisten voor een collectieve actie zoals vastgelegd in artikel 3:305a BW, waardoor het belang van het verzoek ontvalt. De rechtbank heeft SMMT ook veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op EUR 639,00 aan griffierecht en EUR 1.086,00 aan salaris advocaat. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. R.H.C. Jongeneel, terwijl mr. B.T. Beuving niet in staat was om het vonnis te ondertekenen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/676801 / HA RK 19-422
Beschikking van 2 juli 2020
in de zaak van
de stichting
STICHTING MUSIC#METOO,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNIVERSAL INTERNATIONAL MUSIC B.V.,
gevestigd te Hilversum,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TOP NOTCH B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweersters,
advocaat mr. D.J.G. Visser te Amsterdam.
Verzoekster wordt hierna SMMT genoemd. Verweersters worden hierna gezamenlijk UM c.s. en afzonderlijk UM en Top Notch genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 11 december 2019;
  • de beschikking van 30 januari 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het verweerschrift met één bijlage, ingekomen ter griffie op 4 mei 2020;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 mei 2020.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
SMMT heeft tot doel om slachtoffers van belediging, discriminatie, seksualisering en seksueel misbruik een stem te geven, om dit ongewenste gedrag binnen onder meer de muziekbranche tegen te gaan en voorts al hetgeen te doen dat daartoe bevorderlijk kan zijn.
2.2.
UM is een onderneming die artiesten in de muziekbranche vertegenwoordigt. Zij is een dochtermaatschappij van Universal Music Group. Op de website van UM is te lezen dat zij verbonden is aan toonaangevende labels waaronder Top Notch.
2.3.
Top Notch is als platenlabel uitgever van bekende artiesten in Nederland waaronder de rappers Emms, Frenna en Lil’ Kleine.
2.4.
UM hanteert een
code of conduct, welke is gepubliceerd op haar website.
2.5.
Naar aanleiding van vragen die door SMMT aan UM zijn gesteld heeft UM SMMT uitgenodigd voor een gesprek. Op 11 november 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen UM en twee vertegenwoordigers van SMMT, te weten de heer [betrokkene 1] en de heer [betrokkene 2] .

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank op grond van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen.
3.2.
SMMT legt aan haar verzoek – samengevat weergegeven – ten grondslag dat voornoemde artiesten zich in het openbaar ernstig hebben misdragen in de afgelopen jaren door middel van laakbare en strafbare uitlatingen en gedragingen en dat SMMT alle reden heeft om aan te nemen dat UM heeft nagelaten en nalaat om naar aanleiding hiervan te handelen zoals van haar, in overeenstemming met haar
code of conduct, mocht en mag worden verwacht. Daarmee handelt zij in strijd met artikel 6:162 BW omdat sprake is van strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt nu UM niet alleen niets doet tegen het wangedrag en juist geldelijke of andere steun verleent aan deze artiesten en hun activiteiten, zowel op als naast het podium. Ook is het handelen van UM onrechtmatig omdat zij met haar doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht handelt ingevolge artikel 137f Sr. SMMT verzoekt om het houden van een voorlopig getuigenverhoor om haar bewijspositie ten aanzien van een vordering tegen UM ter zake het voorgaande beter te kunnen inschatten.
3.3.
SMMT wenst hiertoe, onder voorbehoud van het recht van aanvulling, de volgende personen als getuige te horen:
a. de heer [getuige 1] ;
b. de heer [getuige 2] ;
c. de heer [getuige 3] ;
d. de heer [getuige 4] ;
e. de heer [getuige 5] ;
f. de heer [getuige 6] ;
g. de heer [getuige 7] ;
h. de heer [getuige 8] .
3.4.
Het verweer strekt tot afwijzing van het verzoek met veroordeling van SMMT, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige is dat de rechter in beginsel op de voet van artikel 186 Rv, gelezen in samenhang met artikel 166 Rv, een getuigenverhoor beveelt zo vaak een partij dit verzoekt, indien de te bewijzen feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en de te bewijzen feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden. Het voorlopig getuigenverhoor strekt er vooral toe verzoeker bij een eventueel naderhand aanhangig te maken bodemprocedure de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de (hem wellicht nog niet precies bekende) feiten, zulks teneinde hem in staat te stellen zijn positie beter te beoordelen.
4.2.
Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan evenwel, ook als het verder aan de eisen voor toewijzing voldoet, onder meer worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt. Ook kan toewijzing van het verzoek achterwege blijven indien het strijdig is met een goede procesorde, dan wel indien toewijzing van het verzoek moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig beoordeeld bezwaar. Voorts is ook de in artikel 3:303 BW neergelegde regel, dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt, op het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor van toepassing.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van SMMT moet worden afgewezen.
4.4.
Het verzoek is gebaseerd op de veronderstelling dat UM in relatie tot haar
code of conductgeen maatregelen heeft getroffen naar aanleiding van de gestelde incidenten. Voor deze veronderstelling is geen onderbouwing aangevoerd. UM heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat bij tijd en wijlen wel degelijk maatregelen zijn en worden getroffen omdat UM zich daartoe geroepen voelt. De getroffen maatregelen worden niet per se publiekelijk bekend gemaakt en daar is UM niet toe gehouden, aldus UM. Ook naar aanleiding van dit verweer is het verzoek niet nader onderbouwd. Ook overigens is op geen enkele wijze onderbouwd dat UM mogelijk onrechtmatig gehandeld zou hebben. De enkele feiten dat UM een
code of conducthanteert en een contractuele relatie heeft met artiesten die zich misdragen zouden hebben, zijn geen concrete aanknopingspunten die maken dat het vermoeden van onrechtmatig handelen zodanig gerechtvaardigd is dat het verzoek tot het horen van getuigen in het kader van een voorlopig getuigenverhoor toewijsbaar is. Toewijzing van dit verzoek zou leiden tot een “
fishing expedition” en hiervoor is het voorlopig getuigenverhoor niet bedoeld.
4.5.
Verder heeft ook nog te gelden dat door SMMT niet is weersproken dat een eventuele bodemprocedure door haar gevoerd zal worden op grond van artikel 3:305a BW. Dit is een zogenaamde collectieve actie. Voor belangenorganisaties gelden stevige ontvankelijkheidseisen op het punt van goede
governance, financiering en representativiteit ter waarborging van de belangen voor wie zij opkomt. Niet kan worden aangenomen dat SMMT voldoet aan de in artikel 3:305a BW lid 2 BW gestelde vereisten. De website van SMMT, waar zij naar verwijst voor verdere informatie over de stichting, vermeldt ten tijde van de mondelinge behandeling niets anders dan de doelstelling en een rekeningnummer voor het storten van geld. Ook tijdens de mondelinge behandeling is geen nadere informatie verschaft waaruit zou kunnen blijken dat SMMT voldoet aan deze vereisten. Elke transparantie ten aanzien van SMMT ontbreekt. Het belang van het onderhavige verzoek ontvalt bij het niet kunnen instellen van de voorgenomen rechtsvordering.
4.6.
SMMT zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van UM c.s. begroot op EUR 639,00 aan griffierecht en EUR 1.086,00 (2 punten, tarief II) aan salaris advocaat. De nakosten zullen worden toegewezen zoals vermeld in het dictum.
4.7.
Aangezien de advocaat van UM c.s. een afschrift van deze beschikking ontvangt, is SMMT niet gehouden om SMMT op grond van artikel 190 Rv een afschrift van deze beschikking te zenden.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt SMMT in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van UM c.s. begroot op EUR 639,00 aan griffierecht en EUR 1.086,00 aan salaris advocaat,
5.3.
veroordeelt SMMT in de na deze beschikking ontstane kosten, te begroten op een bedrag van EUR 157,00, te verhogen met een bedrag van EUR 82,00 onder de voorwaarde dat betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden en SMMT niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan de beschikking heeft voldaan,
5.4.
verklaart deze beschikking ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T. Beuving, rechter, bijgestaan door mr. M.W.J. Kerren, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.C. Jongeneel op 2 juli 2020.
Mr. B.T. Beuving is niet in staat
dit vonnis te ondertekenen.