ECLI:NL:RBAMS:2020:3855

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
13/077529-19 (zaak A) en 13/239366-19 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging van verbalisanten met een mes

Op 18 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en bedreiging van verbalisanten. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers, 13/077529-19 (zaak A) en 13/239366-19 (zaak B). De verdachte heeft op 1 april 2019 in Amsterdam met een mes stekende bewegingen gemaakt richting de onderarm van verbalisant [verbalisant 1] en heeft verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk was door de handelingen van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft een gevangenisstraf van 120 dagen opgelegd, waarvan 76 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen en het advies van de reclassering. De verdachte moet zich houden aan verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan behandelingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/077529-19 (zaak A) en 13/239366-19 (zaak B) (Promis)
Datum uitspraak: 18 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. S.M. Hoogenraad naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
1.
Primair: poging tot zware mishandeling door eenmaal of meermalen een stekende en/of zwaaiende beweging te maken met een mes of ander scherp voorwerp richting de onderarm van verbalisant [verbalisant 1] , gepleegd op 1 april 2019 in Amsterdam
subsidiair: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling door eenmaal of meermalen een stekende en/of zwaaiende beweging te maken met een mes of ander scherp voorwerp richting de onderarm van verbalisant [verbalisant 1] , gepleegd op 1 april 2019 in Amsterdam
2.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling van verbalisant [verbalisant 2] door met versnelde pas op hem af te lopen, een mes te laten zien, aan de voordeur te trekken waar verbalisant achter stond en dreigend te zeggen: “Kom dan, dan zullen jullie zien wat er gebeurt”, gepleegd op 1 april 2019 in Amsterdam
3.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling van verbalisant
[verbalisant 3] door met versnelde pas op hem af te lopen, een mes te laten zien, aan de voordeur te trekken waar verbalisant achter stond en dreigend te zeggen: “Kom dan, dan zullen jullie zien wat er gebeurt”, gepleegd op 1 april 2019 in Amsterdam
Ten aanzien van zaak B
Vernieling van een raam van perceel [adres 1] , gepleegd op 4 oktober 2019 te Amsterdam
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage (
bijlage I) die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 en het in zaak B ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de in zaak A onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet. Zij heeft aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat verbalisant [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Uit het onderzoek is immers niet te herleiden of het mes dicht in de buurt van de onderarm van verbalisant is geweest. Als wel een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan worden aangenomen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte die kans willens en wetens heeft aanvaard.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, 2 en feit 3 en het in zaak B ten laste gelegde heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding zaak A
De rechtbank gaat op grond van de stukken in het dossier en op grond van dat wat is besproken ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 1 april 2019 zijn verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] na een melding dat vermoedelijk sprake was van huiselijk geweld, naar de bovenwoning op het adres [adres 1] in Amsterdam toegegaan. Ondanks aanbellen en aankloppen, werd de voordeur niet opengedaan. Verbalisanten probeerden daarom de deur te forceren met een koevoet. Op dat moment kwam een vrouw snel de trap afgelopen. Verbalisanten zagen dat zij een mes van ongeveer 30 centimeter in haar hand vasthield. De vrouw trok met kracht aan de voordeur en heeft het mes vanachter het raampje bij de deur aan verbalisanten laten zien. Verbalisanten hebben haar horen roepen: “Kom dan, dan zien jullie wat er gebeurt”.
Ook verbalisant [verbalisant 1] is ter plaatse gekomen. Hij probeerde met behulp van zijn schild de woning binnen te treden. Het lukte hem om de deur te blokkeren met zijn schild. Op dat moment zag hij de arm van de vrouw met in haar hand het mes richting zijn onderarm gaan. De vrouw maakte tenminste twee stekende bewegingen richting zijn onderarm. Verbalisant [verbalisant 1] verklaarde dat zijn jas niet kapot was, maar het mes wel heel dichtbij zijn onderarm is geweest.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij inderdaad een mes in haar handen heeft gehad toen de politie er was.
4.3.2
Het oordeel over de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling
De rechtbank leidt uit de hiervoor geschetste omstandigheden af dat verdachte met het mes heel dichtbij de onderarm van verbalisant [verbalisant 1] is geweest en dat zij stekende bewegingen heeft gemaakt. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte door tenminste twee stekende bewegingen met een mes in de richting van de onderarm van [verbalisant 1] te maken, opzet heeft gehad om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had beoogd.
Daarom zal zij beoordelen of opzet in voorwaardelijke zin wel kan worden bewezen. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Een mes is bij uitstek een voorwerp dat naar zijn aard geschikt is om iemand zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte had volgens de beschrijving van de verbalisanten een mes van ongeveer 30 centimeter in handen. Het maken van stekende bewegingen met een dergelijk mes nabij de onderarm, levert naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. In de onderarm zijn immers kwetsbare en vitale onderdelen aanwezig, waaronder slagaders die door een mes van voornoemde grootte gemakkelijk geraakt kunnen worden. De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met haar gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans op zwaar letsel heeft aanvaard.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
4.3.3
Het oordeel over de onder feit 2 en 3 ten laste gelegde bedreigingen
De rechtbank leidt uit voornoemde feiten en omstandigheden ook af dat verdachte verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht.
4.3.4
Het oordeel over de in zaak B ten laste gelegde vernieling
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat zij op 4 oktober 2019 de ruit van de woning van haar buurman de heer [persoon] , perceel [adres 2] te Amsterdam heeft vernield.
Omdat verdachte dit feit heeft bekend en de raadsvrouw niet heeft betoogd dat verdachte van dat feit moet worden vrijgesproken, zal met een opgave van de bewijsmiddelen worden volstaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
1. primair)
op 1 april 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen een stekende beweging met een mes richting de onderarm, van voornoemde [verbalisant 1] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2.
op 1 april 2019 te Amsterdam, [verbalisant 2] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- met versnelde pas de trap af te lopen richting voornoemde [verbalisant 2] en daarbij voornoemde [verbalisant 2] dreigend een mes te tonen en voor te houden en
- met kracht aan de voordeur te trekken waarbij voornoemde [verbalisant 2] zich aan de andere zijde van die voordeur bevindt en
- voornoemde [verbalisant 2] dreigend de woorden toe te voegen: “Kom dan, dan zullen jullie zien wat er gebeurt”
3.
op 1 april 2019 te Amsterdam, [verbalisant 3] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- met versnelde pas de trap af te lopen richting voornoemde [verbalisant 3] en daarbij voornoemde [verbalisant 3] dreigend een mes te tonen en voor te houden en
- met kracht aan de voordeur te trekken waarbij voornoemde [verbalisant 3] zich aan de andere zijde van die voordeur bevindt en
- voornoemde [verbalisant 3] dreigend de woorden toe te voegen: “Kom dan, dan zullen jullie zien wat er gebeurt”
Ten aanzien van zaak B:
op 4 oktober 2019 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een raam van perceel
[adres 1] , toebehorende aan [persoon] , heeft vernield.
Nu in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten stonden, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in zaak A onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 bewezen geachte feiten en het in zaak B bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 136 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij dienen ook de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, te worden opgelegd, te weten: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, meewerken aan voortzetting bewindvoering/schuldhulpverlening, meewerken aan trajecten bij andere instanties (waaronder jeugdzorg) meewerken aan middelencontrole, meewerken aan dagbesteding. In zijn eis heeft hij als strafmatigende factoren meegenomen dat de feiten verdachte verminderd kunnen worden toegerekend, haar persoonlijke omstandigheden en de omstandigheid dat geen sprake is van recidive.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie te fors is gelet op de omstandigheid dat de feiten verdachte verminderd kunnen worden toegerekend en geen sprake is van recidive. Bovendien heeft verdachte na de gebeurtenissen veel meegemaakt. Haar kinderen zijn uit huis geplaatst en zij is haar woning kwijtgeraakt. Dat zijn strafmatigende factoren. Wel pleit zij voor oplegging van de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van een politieagent waarbij zij stekende bewegingen heeft gemaakt richting de onderarm van deze agent. Ook heeft zij op diezelfde dag nog twee andere agenten bedreigd door het tonen en voorhouden van een mes en het uiten van bedreigende teksten. Dat zijn ernstige feiten. Door haar agressieve en intimiderende gedrag heeft verdachte verbalisanten vrees aangejaagd en hen gehinderd bij hun werkzaamheden. Dat blijkt ook uit de omstandigheid dat verbalisanten niet zonder versterking en ook niet zonder toepassing van enig geweld de woning van verdachte konden betreden en tot aanhouding van verdachte over konden gaan.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van het raam van haar buurman. Daarmee heeft zij getoond geen respect te hebben voor het eigendom van een ander.
De rechtbank weegt de poging tot zware mishandeling van verbalisant [verbalisant 1] zwaar mee in het bepalen van de op te leggen straf. Voor het bepalen van het uitgangspunt voor de strafmaat zal zij daarom aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals die bij het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor soortgelijke delicten zijn vastgesteld. De oriëntatiepunten noemen voor een soortgelijk geval een gevangenisstraf van 7 maanden. Omdat het bij een poging is gebleven, wordt dit uitgangspunt verlaagd naar een gevangenisstraf van 4,5 maanden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 januari 2020 van verdachte. Daaruit volgt dat zij niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. De rechtbank zal haar justitiële verleden daarom niet in haar nadeel meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de over verdachte opgemaakte pro Justitia-rapportage van 22 juli 2019, opgemaakt door R.W.G. Verpoort, psychiater in opleiding en A.H.A.C. van Bakel, psychiater, en de pro Justitia-rapportage van 19 juli 2019, opgemaakt door klinisch psycholoog W.J.L. Lander. Verdachte is door de psychiaters en de psycholoog gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis, waarbij borderline trekken op de voorgrond staan. Uit het psychiatrisch onderzoek volgt dat daarbij sprake is van antisociale trekken. Daarnaast is een stoornis als gevolg van het gebruik van cannabis en alcohol vastgesteld en er is sprake van psychosociale problematiek. Deze stoornissen bestonden ten tijde van het ten laste gelegde en werkten daarin door, waardoor wordt geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Verder heeft de rechtbank het reclasseringsadvies van 13 september 2019 van verdachte bestudeerd. Daaruit komt naar voren dat de reclassering het wenselijk vindt dat de begeleiding van verdachte wordt voortgezet. Zij adviseert daarom oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, behandeling door Arkin/Mentrum of een soortgelijke zorgverlener, welke behandeling overigens al in het kader van het schorsingstoezicht is gestart, meewerken aan bewindvoering, meewerken aan middelencontrole, meewerken aan de verschillende begeleidings- en behandeltrajecten gericht op het welzijn van haar kinderen en het meewerken aan de totstandkoming van zinvolle dagbesteding.
De rechtbank neemt, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, de conclusies van voornoemde rapportages over en volgt het advies. Zij is van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging. Ook ziet zij de noodzaak van behandeling en begeleiding van verdachte en zal om die reden een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Het voorwaardelijk strafdeel dient daarbij als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Vanwege de aard van de gepleegde feiten en de omstandigheid dat langere begeleiding van verdachte wenselijk is, zal hierbij een proeftijd van drie jaren worden gesteld.
De rechtbank ziet, alles overziende, aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van de geëiste straf en acht een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, een passende en geboden straf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 285, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
feit 1 (primair)
poging tot zware mishandeling
feit 2 en feit 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Ten aanzien van zaak B:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Verklaart de bewezenverklaarde feiten strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte [verdachte] (verder: veroordeelde) tot een gevangenisstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
76 (zesenzeventig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich volgens reeds bestaande afspraken met haar toezichthouder van reclassering Inforsa op het volgende adres: [adres 3] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
2.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door Arkin/Mentrum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
3.
Meewerken aan voortzetting bewindvoering/schuldhulpverlening
Veroordeelde blijft meewerken aan de bewindvoering, zodat de getroffen afbetalingsregelingen doorgang kunnen blijven vinden. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden, indien dit geïndiceerd is.
4.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
5.
Meewerken trajecten hulpverlenende instanties
Veroordeelde werkt mee aan de verschillende begeleiding- en behandeltrajecten gericht op het welzijn van haar kinderen. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de trajecten.
6.
Meewerken dagbesteding
Veroordeelde werkt mee aan de totstandkoming van zinvolle dagbesteding, indien de reclassering dit geïndiceerd vindt.
Geeft aan Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. S. Djebali en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 februari 2020.
[(...)]