8.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van een politieagent waarbij zij stekende bewegingen heeft gemaakt richting de onderarm van deze agent. Ook heeft zij op diezelfde dag nog twee andere agenten bedreigd door het tonen en voorhouden van een mes en het uiten van bedreigende teksten. Dat zijn ernstige feiten. Door haar agressieve en intimiderende gedrag heeft verdachte verbalisanten vrees aangejaagd en hen gehinderd bij hun werkzaamheden. Dat blijkt ook uit de omstandigheid dat verbalisanten niet zonder versterking en ook niet zonder toepassing van enig geweld de woning van verdachte konden betreden en tot aanhouding van verdachte over konden gaan.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van het raam van haar buurman. Daarmee heeft zij getoond geen respect te hebben voor het eigendom van een ander.
De rechtbank weegt de poging tot zware mishandeling van verbalisant [verbalisant 1] zwaar mee in het bepalen van de op te leggen straf. Voor het bepalen van het uitgangspunt voor de strafmaat zal zij daarom aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals die bij het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor soortgelijke delicten zijn vastgesteld. De oriëntatiepunten noemen voor een soortgelijk geval een gevangenisstraf van 7 maanden. Omdat het bij een poging is gebleven, wordt dit uitgangspunt verlaagd naar een gevangenisstraf van 4,5 maanden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 januari 2020 van verdachte. Daaruit volgt dat zij niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. De rechtbank zal haar justitiële verleden daarom niet in haar nadeel meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de over verdachte opgemaakte pro Justitia-rapportage van 22 juli 2019, opgemaakt door R.W.G. Verpoort, psychiater in opleiding en A.H.A.C. van Bakel, psychiater, en de pro Justitia-rapportage van 19 juli 2019, opgemaakt door klinisch psycholoog W.J.L. Lander. Verdachte is door de psychiaters en de psycholoog gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis, waarbij borderline trekken op de voorgrond staan. Uit het psychiatrisch onderzoek volgt dat daarbij sprake is van antisociale trekken. Daarnaast is een stoornis als gevolg van het gebruik van cannabis en alcohol vastgesteld en er is sprake van psychosociale problematiek. Deze stoornissen bestonden ten tijde van het ten laste gelegde en werkten daarin door, waardoor wordt geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Verder heeft de rechtbank het reclasseringsadvies van 13 september 2019 van verdachte bestudeerd. Daaruit komt naar voren dat de reclassering het wenselijk vindt dat de begeleiding van verdachte wordt voortgezet. Zij adviseert daarom oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, behandeling door Arkin/Mentrum of een soortgelijke zorgverlener, welke behandeling overigens al in het kader van het schorsingstoezicht is gestart, meewerken aan bewindvoering, meewerken aan middelencontrole, meewerken aan de verschillende begeleidings- en behandeltrajecten gericht op het welzijn van haar kinderen en het meewerken aan de totstandkoming van zinvolle dagbesteding.
De rechtbank neemt, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, de conclusies van voornoemde rapportages over en volgt het advies. Zij is van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging. Ook ziet zij de noodzaak van behandeling en begeleiding van verdachte en zal om die reden een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Het voorwaardelijk strafdeel dient daarbij als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Vanwege de aard van de gepleegde feiten en de omstandigheid dat langere begeleiding van verdachte wenselijk is, zal hierbij een proeftijd van drie jaren worden gesteld.
De rechtbank ziet, alles overziende, aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van de geëiste straf en acht een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, een passende en geboden straf.