ECLI:NL:RBAMS:2020:3848

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
13/039390-20 en 13/167896-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met oplegging van ISD-maatregel

Op 29 mei 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 februari 2020 in Amsterdam een cadeauset van vaseline ter waarde van 4,99 euro heeft gestolen uit een Etos-winkel. De verdachte heeft de diefstal bekend en er is bewijs geleverd door camerabeelden en een aangifte. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de diefstal en de rechtbank heeft dit oordeel bevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bewezen geachte feit strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

De officier van justitie heeft een ISD-maatregel van twee jaar geëist, gezien de verslavingsproblematiek van de verdachte en haar eerdere veroordelingen. De verdediging heeft betoogd dat de ISD-maatregel te snel is opgelegd en dat de verdachte inmiddels in detentie is afgekickt. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de verdachte een zorgwekkende zorgmijder is met een geschiedenis van onttrekking aan behandelingen en dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft de ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opgelegd, met een tussentijdse beoordeling na negen maanden.

De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf afgewezen, gezien de op te leggen ISD-maatregel. De beslissing is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/039390-20 en 13/167896-19 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 29 mei 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieplaats]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leeman en van wat verdachte en haar raadsman mr. R. van Viersen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 12 februari 2020 te Amsterdam, althans in Nederland een cadeauset van vaseline (ter waarde van 4,99 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan (winkelbedrijf) Etos ( [locatie] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde diefstal gelet op de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de diefstal bekend. De raadsman heeft ten aanzien van het bewijs geen verweer gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt op grond van het Landelijk aangifteformulier winkeldiefstal van de Etos, het proces-verbaal beschrijving camerabeelden en de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd. Omdat verdachte het tenlastegelegde heeft bekend en de raadsman ten aanzien van dit feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in een bijlage (
bijlage I) die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingelast. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 12 februari 2020 te Amsterdam een cadeau set van vaseline die toebehoorde aan winkelbedrijf Etos [locatie] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte vindt dat te snel geadviseerd is haar een ISD-maatregel op te leggen. Zij is nu in detentie afgekickt en is van plan om naar een verslavingskliniek te gaan in Zuid-Afrika. Zij verklaart dat zij geen hulp nodig heeft, behalve bij het vinden van een woning.
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen. Verdachte is in detentie afgekickt van de drugs en is de dosering methadon aan het afbouwen. Als verdachte een eigen woning heeft, is er een grote kans dat zij op het rechte pad blijft omdat zij zich dan niet meer hoeft te wenden tot huisvesting waar zij in contact kan komen met verkeerde mensen. Verdachte heeft zich vrijwillig aangemeld bij Exodus en van daaruit worden groepsmeetings georganiseerd waar zij aan deelneemt, krijgt zij hulp bij haar financiën en kan zij terecht bij psychologen. Ook na haar detentie kan zij bij Exodus terecht met hulpvragen. Verdachte krijgt verder veel hulp en steun van haar familie.
Daarnaast is het ISD-rapport niet solide genoeg om een ISD-maatregel op te kunnen baseren omdat de rapporteurs weinig met verdachte in contact zijn getreden en er bijvoorbeeld maar een korte IQ-test bij haar is afgenomen. Het NIFP heeft verdachte niet geconsulteerd en het rapport is gebaseerd op verouderde informatie.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de ISD-maatregel geheel voorwaardelijk op te leggen als stok achter de deur zodat verdachte niet opnieuw in de verleiding komt om zich aan een strafbaar feit schuldig te maken.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal. Dat is een hinderlijk feit dat schade en overlast veroorzaakt bij gedupeerde winkelbedrijven. Ook zorgt het voor veel overlast in de maatschappij. Verdachte heeft met haar handelen laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendom.
Ook heeft de rechtbank gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In dat verband heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het ISD-trajectconsult van het NIFP van 20 februari opgemaakt door psychiater M.M. Sprock. Uit het consult volgt – kort gezegd en voor zover hier van belang – dat bij verdachte sprake is van ernstige verslavingsproblematiek van cocaïne en heroïne in samenhang met ernstige psychosociale problematiek. In november 2018 heeft verdachte in [naam kliniek 1] verbleven. De kliniek beschrijft middelenafhankelijkheid, en persoonlijkheidsproblematiek, namelijk een borderline persoonlijkheidsstoornis, een angststoornis en zwakbegaafdheid. Ook was er in het verleden sprake van psychoses. Verdachte heeft zich meermalen aan behandelingen onttrokken. Rapporteur omschrijft haar als een zorgwekkende zorgmijder. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een ISD-maatregel. De diagnostiek kan binnen een ISD-maatregel worden geactualiseerd.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 18 maart 2020 van GGZ Reclassering Inforsa, opgesteld door mevrouw P.M. van Doleweerd. Uit dit rapport blijkt – zakelijk weergegeven en voor zover hier relevant – het volgende. Bij verdachte is sprake van beperkte cognitieve vaardigheden en handelingsbekwaamheid die ertoe leiden dat verdachte bij voortduring niet in staat is tot het maken van weloverwogen keuzes die haarzelf en de maatschappij ten goede komen. Verdachte verblijft sinds enige tijd in [plaatsnaam] maar heeft geen vast woon- of verblijfadres. Zij heeft geen zinvolle dagbesteding en staat onder curatele. Ze heeft een negatief sociaal netwerk en gaat om met mensen die bekend zijn met verslavingsproblematiek. Zij is zelf bekend met het gebruik van cocaïne en heroïne. Eerder was zij ook verslaafd aan alcohol. Bij verdachte is naast middelenafhankelijkheid een borderline persoonlijkheidsstoornis, een angststoornis en zwakbegaafdheid vastgesteld. In het verleden was sprake van psychoses. Daarnaast lijdt verdachte aan diabetes mellitus. Ze is ontrouw aan haar medicatie-inname. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Gedurende eerdere reclasseringstoezichten kwam verdachte zelden haar meldplicht-afspraken en was onbereikbaar. Zij onttrok zich aan de voorwaarden van klinische behandelingen en de woon- en opvangplekken die voor haar werden georganiseerd. Verdachte heeft de afgelopen jaren in meerdere klinieken verbleven en is ook meermaals met een rechterlijke machtiging opgenomen geweest bij GGZ inGeest. Zij liep steeds weg uit de kliniek. Ook toen zij in [naam kliniek 1] van GGZ Centraal vanwege verbleef vanwege haar verslavings- en psychiatrische problematiek, onttrok zij zich aan de behandeling. Vanaf 23 augustus 2019 verbleef verdachte voor een klinische behandeling bij [naam kliniek 2] . Centrale doelstelling bij deze behandeling was het terugdringen van het delictrisico tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Er was aandacht voor de situationele omstandigheden rond de delictsituatie, middelengebruik, tekortschietende vaardigheden en maatschappelijke inbedding. Verdachte heeft op 8 oktober 2019 haar ontslag aangevraagd en is voortijdig en tegen advies van de psychiater uit de kliniek vertrokken. Op 16 oktober 2019 keerde zij terug, maar is op 1 november 2019 opnieuw voortijdig en tegen advies van de psychiater en de reclassering vertrokken. Beheersing van de problematiek kan in de ogen van de reclassering aan de orde zijn als behandeling – in ieder geval aanvankelijk – wordt ingericht in een dwangkader waaraan onttrekking niet mogelijk is. Binnen een dwangkader kan door voortdurende motivatie, psycho-educatie en onmiddellijk ingrijpen bij onttrekking worden geprobeerd om verdachte andere gedragspatronen eigen te maken, waardoor kan worden bereikt dat zij haar problematiek beter kan beheersen en haar leefomstandigheden kan verbeteren. De reclassering adviseert daarom tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Omdat zelfstandig functioneren buiten het bereik van verdachte ligt, is een drangkader aansluitend op een dwangkader van toegevoegde waarde om verdachte buiten [plaatsnaam] in een beschermd wonen-setting te kunnen plaatsen.
Ter terechtzitting heeft mevrouw P.M. van Doleweerd, reclasseringswerkster werkzaam bij GGZ Reclassering Inforsa, het advies tot oplegging van de ISD-maatregel bevestigd. Zij heeft verklaard dat meermalen in het kader van drang geprobeerd is om de problematiek van verdachte beheersbaar te krijgen, maar dat is tot nu toe – ondanks de goede voornemens van verdachte – niet gelukt. Vanwege de persoonlijkheidsstructuur van verdachte in combinatie met haar verslavingsproblematiek, haar beneden gemiddelde intelligentieniveau en het gebrek aan realiteitszin, lukt het haar niet zelfstandig om de vicieuze cirkel te doorbreken en recidive te voorkomen.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies uit voornoemde rapportages en neemt de adviezen over.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie (het strafblad) van 15 april 2020 betreffende verdachte, blijkt dat zij gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 12 februari 2020 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde reclasseringsrapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt. Verdachte is namelijk een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag worden opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Met de ISD-maatregel wordt niet alleen de maatschappij beschermd tegen de overlast die verdachte veroorzaakt door het plegen van strafbare feiten, maar ook wordt binnen de maatregel geprobeerd een bijdrage te leveren aan een oplossing van de problematiek van verdachte, waardoor zij, na afloop van de maatregel, hopelijk delictvrij kan blijven. Verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan een grote hoeveelheid vermogensdelicten. Door aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen, wordt de maatschappij beschermd tegen de delicten die verdachte pleegt. In zoverre is oplegging van de maatregel dan ook gerechtvaardigd. Gebleken is dat het verdachte zelf niet lukt om de vicieuze cirkel van het middelengebruik en het plegen van delicten zelfstandig te doorbreken. De verdediging heeft de rechtbank er niet van kunnen overtuigen dat dit haar nu met hulp van Exodus en een eventuele opname in een verslavingskliniek in Zuid-Afrika wel zal gaan lukken, aangezien zij zich eerder heeft onttrokken aan behandel- en begeleidingstrajecten in een drangkader. De rechtbank vindt het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel met bijzondere voorwaarden dan ook geen reëel alternatief om verdachte te kunnen bewegen tot gedragsverandering. De rechtbank zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opleggen.
Ten aanzien van de duur van de ISD-maatregel overweegt de rechtbank als volgt. Gezien de (hardnekkige) ingeslepen verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek van verdachte en het feit dat als gevolg daarvan waarschijnlijk langdurige behandeling noodzakelijk is om tot structurele beëindiging van recidive te komen en ter optimale bescherming van de maatschappij, vindt de rechtbank het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank zal tot slot bepalen dat het Openbaar Ministerie uiterlijk 9 (negen) maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf met parketnummer 13/167896-19 afwijzen, gelet op de op te leggen maatregel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel)voor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen
9 (negen) maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/167896-19.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en F.C.M. Weijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2020.
[(...)]
[(...)]