ECLI:NL:RBAMS:2020:3844

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
13/110413-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in verkrachtingszaak na beoordeling van bewijs en verklaringen

Op 6 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat zij niet overtuigd was van de schuld op basis van het wettige bewijs. De zaak kwam voort uit een incident op 20 april 2020, waarbij de aangeefster verklaarde dat de verdachte haar had verkracht. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 23 juli 2020 gehouden, waar de officier van justitie, mr. G. Dankers, en de raadsman van de verdachte, mr. S.L. Sarin, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet zonder meer onbetrouwbaar waren, maar dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster steun vonden in andere bewijsmiddelen, maar dat er ook aanwijzingen waren dat de aangeefster mogelijk niet oprecht was in haar aangifte. De rechtbank oordeelde dat de aangifte niet voldoende wettig en overtuigend bewijs opleverde voor een veroordeling. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte vrijgesproken werd. De rechtbank gelastte de teruggave van een zakmes aan de verdachte. Het vonnis werd uitgesproken door mr. F.W. Pieters, voorzitter, en mrs. A.C.J. Klaver en C. Huizing-Bruil, rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/110413-20
Datum uitspraak: 6 augustus 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Dankers en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.L. Sarin naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft, na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en na beraad in raadkamer, de voorlopige hechtenis van verdachte op 23 juli 2020 opgeheven. Deze beslissing is afzonderlijk op schrift gesteld.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 20 april 2020 in Amsterdam [aangeefster] heeft verkracht.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage (
bijlage I) die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
In een eerdere fase van het proces, ten tijde van de raadkamer gevangenhouding, zijn vertalingen van chatgesprekken niet verstrekt ondanks dat deze wel beschikbaar bleken te zijn. Daarnaast zijn de chatgesprekken tussen aangeefster [aangeefster] (hierna: aangeefster) en haar vriendin [vriendin aangeefster] (hierna: [vriendin aangeefster] ) die zijn veiliggesteld vanaf de telefoon van aangeefster, opzettelijk niet aan het dossier toegevoegd. Hiermee is sprake van een patroon van het achterhouden van informatie en het selectief vrijgeven van informatie. Daarmee zijn vormen verzuimd in het voorbereidend onderzoek ex art. 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) waardoor verdachte in zijn belangen is geschaad en geen sprake meer is van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging. Er is geen sprake van het sturen van de informatiestroom of het achterhouden van informatie. In een aanvullend proces-verbaal is helder uiteengezet hoe het onderzoek naar de telefoon van aangeefster is verlopen en dat er geen gesprekken tussen [vriendin aangeefster] en aangeefster van de telefoon van aangeefster zijn veilig gesteld, zodat deze ook niet aan het dossier kunnen worden toegevoegd. De conclusie van de verdediging dat geen sprake is van een eerlijk proces, dient daarom te worden verworpen, omdat de belangen van verdachte niet doelbewust en/of met grove veronachtzaming tekort zijn gedaan.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 20 april 2020 in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen van 22 juli 2020 volgt dat van de telefoon van aangeefster op 20 april 2020 een zogenaamde ‘logische kopie’ is gemaakt. [1] Hierbij is slechtst beperkte informatie van de telefoon gekopieerd, maar geen WhatsApp gesprekken. Het opsporingsteam heeft daarnaast handmatig de WhatsApp gesprekken tussen aangeefster en verdachte, en aangeefster en de International Organization for Migration (IOM) uit de telefoon gekopieerd. Deze chatgesprekken zijn in het dossier opgenomen. Er bestond bij het opsporingsteam op dat moment geen aanleiding om ook de gesprekken tussen aangeefster en [vriendin aangeefster] handmatig uit de telefoon van aangeefster te kopiëren. Op 21 april 2020 (een dag later) werd pas duidelijk dat [vriendin aangeefster] mogelijk een belangrijke getuige was. Daarom zijn de WhatsApp gesprekken die [vriendin aangeefster] met aangeefster heeft gevoerd vanuit de telefoon van [vriendin aangeefster] veiliggesteld. Omdat aangeefster al op 22 april 2020 terugvloog naar [thuisland] , werd haar telefoon niet nogmaals onderzocht. De WhatsApp gesprekken tussen aangeefster en [vriendin aangeefster] zijn daarom alleen uit de telefoon van [vriendin aangeefster] veiliggesteld.
Met het proces-verbaal van 22 juli 2020 is naar het oordeel van de rechtbank voldoende opgehelderd waarom de chatgesprekken tussen aangeefster en [vriendin aangeefster] uit de telefoon van [vriendin aangeefster] – en niet uit de telefoon van aangeefster – in het dossier zijn opgenomen. Deze chatgesprekken zijn integraal in het dossier opgenomen, zowel vertaald als onvertaald. Niet is gebleken dat het Openbaar Ministerie op enig moment in het vooronderzoek opzettelijk stukken uit het dossier heeft weggelaten of relevante stukken heeft achtergehouden. Niet blijkt dat met vervolging belaste ambtenaren enige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
3.2
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1
Inleiding
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangeefster is op 1 april 2020 vanuit Portugal overgekomen naar Nederland. Zij kon vanwege de getroffen coronamaatregelen niet meer vanuit Portugal naar haar thuisland [thuisland] terugreizen. Haar vriendin [vriendin aangeefster] , die in Nederland verbleef, heeft aangeefster in contact gebracht met verdachte. Bij hem kon zij terecht voor onderdak, in ieder geval totdat zij de problemen met haar geannuleerde vlucht had opgelost. Via het platform ‘ [naam platform] ’ bood verdachte namelijk zijn woning aan de [adres 2] aan als (tijdelijke) verblijfplaats voor reizigers.
De ochtend van 20 april 2020 was aangeefster met verdachte in zijn woning. Er heeft toen seksuele gemeenschap plaatsgevonden tussen beide. De verklaringen van aangeefster en verdachte over de aard en vrijwilligheid van dit seksuele contact, lopen sterk uiteen.
Aangeefster
Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat zij door verdachte is verkracht. Toen zij de badkamer uit kwam, heeft verdachte haar zijn slaapkamer binnengetrokken en heeft hij haar op zijn bed gegooid. Ze lag met haar buik omhoog. Verdachte heeft haar polsen stevig vast gehouden en lag boven op haar. Hij probeerde met zijn benen haar benen uit elkaar te duwen. Aangeefster heeft tegengestribbeld en gezegd dat ze het niet wilde. Ook probeerde zij haar benen heel dichtbij elkaar te houden. Toen is verdachte opgestaan en pakte een mes uit zijn kledingkast. Hij heeft aangeefster gesommeerd dat zij haar kleding uit moest trekken en richtte daarbij het mes op haar. Verdachte deed de benen van aangeefster uit elkaar en heeft haar vagina gelikt. Ondertussen hield hij haar handen vast op het bed. Vervolgens stond verdachte even op, waardoor aangeefster op kon staan, en toen gooide hij haar weer op bed. Hij gaf haar een stomp op haar ribben en heeft haar gepenetreerd waarbij hij het mes op haar buik heeft gedrukt. Verdachte heeft drie keer met zijn penis in haar vagina gestoten. Daarna voelde aangeefster zijn penis slap worden. Hierop liet verdachte aangeefster de kamer verlaten.
Verdachte
Verdachte ontkent dat hij aangeefster heeft verkracht. Hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij die ochtend wel seks heeft gehad met aangeefster, maar dit was vrijwillig. De seksuele gemeenschap heeft plaatsgevonden omdat zij zich tot elkaar aangetrokken voelden. Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf de eerste of tweede dag dat aangeefster bij hem in huis was, seksuele gemeenschap met haar heeft gehad. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat het in het begin gezellig was met aangeefster, maar dat er op een gegeven moment ruzies ontstonden. Als er geen ruzie was, hadden verdachte en aangeefster seks. Allebei namen ze daarvoor wel het initiatief. Op andere momenten kon een enkele aanraking voor aangeefster reden zijn om heel boos te worden. Verdachte heeft haar nooit gedwongen tot seks.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde verkrachting bewezen.
Zij baseert zich daarbij op de verklaring van aangeefster die verankering vindt in diverse andere bewijsmiddelen, namelijk de 112-melding door de heer [getuige 1] , de verklaring van getuige [getuige 2] aan wie aangeefster als eerste heeft verteld wat haar is overkomen en de bevindingen van de verbalisanten die kort na de melding ter plaatse zijn gekomen. Zij hebben direct haar verklaring opgenomen die herhaald is in de aangifte en in hun proces-verbaal is het een en ander gerelateerd omtrent de emotionele en aangeslagen gesteldheid van aangeefster. Daarnaast hebben verbalisanten in de slaapkamer van de woning van verdachte een zakmes gevonden dat voldoet aan de omschrijving van het mes door aangeefster. Ook wordt de verklaring van aangeefster bevestigd door de aanwezigheid van menstrueel bloed in haar slipje.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat niet kan worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft verkracht.
Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat de aangifte onjuist is en aangeefster niet consistent en op meerdere punten tegenstrijdig heeft verklaard over de verkrachting, het gebruik van het mes, het handelen van verdachte nadat zij door hem zou zijn verkracht en zijn alcoholgebruik. Bovendien stroken de in het dossier vermelde tijdstippen van die betreffende ochtend niet met de aangifte. Uit chatgesprekken blijkt dat het aangeefster te doen was om geld, een verblijfsvergunning en dat zij jaloers was op andere vrouwen waarmee verdachte contact had. Ze kwam mogelijk niet naar Europa voor vakantie, maar om in de prostitutie te werken. Ook volgt daaruit dat aangeefster voorafgaand aan het doen van aangifte
postsop internet heeft geplaatst om een aangifte te onderbouwen. In combinatie met de omstandigheid dat aangeefster zelf aangeeft psychisch niet in orde te zijn, maakt dat aan de juistheid van de aangifte getwijfeld moet worden. Niet uitgesloten is dat aangeefster besloten heeft om aangifte te doen, niet vanwege verkrachting maar vanwege onvrede met haar verblijf bij verdachte.
De lezing van aangeefster wordt bovendien niet ondersteund door andere bewijsmiddelen, zodat voldoende wettig bewijs ontbreekt. In ieder geval ontbreekt het aan overtuigend bewijs.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Dat verdachte en aangeefster in de ochtend van 20 april 2020 seksuele gemeenschap hebben gehad, staat niet ter discussie. Het draait in deze zaak om de vraag of het seksuele contact al dan niet met wederzijdse instemming heeft plaatsgevonden.
De rechtbank zal eerst beoordelen of er op grond van het dossier of op grond van het verhandelde ter terechtzitting reden is om de verklaringen van aangeefster op voorhand als onbetrouwbaar te kwalificeren. Anders dan de raadsman, acht de rechtbank de verklaringen van aangeefster niet zonder meer onbetrouwbaar. In haar verklaringen geeft aangeefster een consistente en gedetailleerde beschrijving van wat zich in de woning van verdachte zou hebben afgespeeld. Dat de volgorde van enkele handelingen niet steeds gelijkluidend is in haar verklaringen, neemt niet weg dat zij over de gehele lijn en over de strekking van de gebeurtenissen helder heeft verklaard.
De vraag is vervolgens of de verklaring van de aangeefster in voldoende mate steun vindt in andere in de bewijsmiddelen opgenomen redengevende feiten en omstandigheden. Op grond van het bewijsminimum dat is opgenomen in artikel 342 lid 2 Sv, kan namelijk niet op grond van de verklaring van aangeefster alleen tot een bewezenverklaring worden gekomen.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat het dossier voldoende ander bewijsmateriaal bevat dat steun biedt aan de verklaringen van aangeefster. Zo vinden die bevestiging in chatgesprekken, getuigenverklaringen en bevindingen van de politie. Op 20 april 2020 om 06:22 uur heeft aangeefster haar vriendin [vriendin aangeefster] een WhatsAppbericht gestuurd waarin zij zegt dat verdachte haar heeft gedwongen tot seks, dat verdachte haar daarbij een stomp in haar ribben heeft gegeven zodat zij haar benen zou spreiden en een zakmes uit de kast heeft gepakt. Om 06:23 uur heeft aangeefster een chatbericht naar het IOM gestuurd inhoudende dat verdachte geprobeerd heeft haar te verkrachten en zij door hem is bedreigd met een zakmes. Om 07:08 uur heeft de heer [getuige 1] melding gemaakt van het feit dat een jongedame in paniek aan kwam lopen en vroeg of iemand de politie voor haar kon bellen. De vrouw vertelde dat ze in een huis verbleef en dat de huisbaas haar oneerbare voorstellen deed om seks te hebben. Vervolgens is ze de kamer ontvlucht. Ze was op haar slippertjes en zat er als een dood vogeltje bij. Getuige [getuige 2] , een collega van getuige [getuige 1] , heeft uitvoeriger met aangeefster gesproken en heeft verklaard dat ze emotioneel was en huilde. Ze was door een man zijn slaapkamer ingetrokken waar hij haar had gepenetreerd terwijl zij dat niet wilde. Ze heeft geprobeerd haar benen dicht te houden en gezegd dat ze ongesteld was om hem af te schrikken. De man had een mes op haar buik gezet. Omstreeks 07:15 uur kwamen de politieagenten ter plaatse. Aangeefster heeft tegenover hen verklaard dat zij die ochtend door verdachte is verkracht nadat zij uit de douche kwam. Daarbij heeft hij een mes op haar buik gedrukt. Verdachte heeft haar bij haar polsen vastgepakt, op bed gegooid en is op haar gaan liggen. Ze heeft tegengestribbeld en gezegd dat ze het niet wilde. Toch is hij met zijn geslachtsdeel bij haar naar binnen gedrongen. Verbalisanten zagen dat aangeefster tijdens het afleggen van haar verklaring emotioneel werd en moest huilen. Deze, door verschillende getuigen waargenomen emotionele gesteldheid van aangeefster kort na de gemeenschap met verdachte, biedt steun aan haar verklaringen dat zij de gemeenschap niet vrijwillig heeft ondergaan. Ook uit chatberichten tussen aangeefster en verdachte is af te leiden dat verdachte fysiek contact met aangeefster wil, waarop aangeefster reageert dat zij dat niet wil. Verbalisanten zijn na het aanhoren van de verklaring van aangeefster naar de woning van verdachte toegegaan. Op een plank in een geopende kast in de slaapkamer lag een zwart zakmes. Ook dat biedt steun aan de verklaring van aangeefster.
De rechtbank concludeert dat het dossier al met al voldoende steunbewijs bevat voor de aangifte en acht daarom voldoende wettig bewijs aanwezig. Het ondersteunende bewijs voor de verklaring van aangeefster komt – anders dan de raadsman stelt – niet alleen van aangeefster zelf. De verweren van de raadsman op dit punt worden daarom verworpen.
De volgende vraag is of de rechtbank op grond van het wettige bewijs ook overtuigd is dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Uit het dossier en met name uit de chatgesprekken komt namelijk ook het beeld naar voren dat aangeefster al langere tijd boos is op verdachte, dat zij hem forse verwijten maakt en dat zij onvoorwaardelijke hulp, steun en onverdeelde aandacht van hem lijkt te verlangen, terwijl zij elkaar pas een paar weken kennen. Zo heeft aangeefster haar vriendin [vriendin aangeefster] in een WhatsApp-bericht bericht dat zij verdachte kwaad wil berokkenen, hem dood wil maken en ‘stappen gaat zetten’. Aangeefster lijkt bovendien op geld uit te zijn. Als aangeefster geen geld krijgt van verdachte of hij haar in haar ogen niet goed helpt, wordt ze kwaad. Dat aangeefster de leugen niet schuwt om haar zin te krijgen, blijkt uit een bericht van aangeefster aan [vriendin aangeefster] , waarin zij schrijft dat zij verdachte om geld heeft gevraagd om haar moeder te helpen, maar dat dit een leugen is. Daarnaast is moeilijk te duiden dat aangeefster – ondanks een aanbod van het IOM om voor haar een hotel te regelen – de woning van verdachte niet heeft verlaten als zij zich niet veilig voelde en zoveel wrok koesterde jegens verdachte.
Een en ander impliceert niet dat de aangifte wel vals moet zijn, maar het maakt wel dat de rechtbank op basis van het wettig bewijs niet de overtuiging heeft verkregen dat verdachte zich aan verkrachting heeft schuldig gemaakt. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken.

5.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] heeft € 2.898,80 gevorderd aan vergoeding van materiële schade en € 1.540,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verdachte wordt vrijgesproken. Aan verdachte wordt dus geen straf of maatregel opgelegd en ook wordt geen toepassing gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van artikel 361 Sv is de vordering van de benadeelde partij in dat geval niet-ontvankelijk. Dat brengt met zich dat de rechtbank niet over de inhoud van de vordering kan beslissen. Wel kan de benadeelde partij haar vordering eventueel nog aan de civiele rechter voorleggen.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en
spreekt verdachtedaarvan
vrij.
Gelastde
teruggave aan verdachtevan:
- 1 STK Zakmes, omschrijving: Buck (goednummer: 5909961)
Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen en L. Kievit-Bonnema griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 augustus 2020.
[(...)]

Voetnoten

1.[(...)] .