ECLI:NL:RBAMS:2020:3843

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
13/113396-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van cocaïne in verborgen ruimte

Op 6 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 april 2020 in Amsterdam ongeveer 21,65 kilogram cocaïne heeft vervoerd. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de bewijsuitsluiting vanwege vormverzuimen zou moeten leiden tot vrijspraak, verworpen. De verdachte werd staande gehouden na een ANPR-hit op zijn voertuig, dat eerder op naam stond van personen met antecedenten op het gebied van verdovende middelen. Na toestemming van de verdachte om het voertuig te doorzoeken, werd de verborgen ruimte in de kofferbak aangetroffen, waarin de cocaïne was verstopt. De rechtbank oordeelde dat de controlebevoegdheid rechtmatig was gebruikt en dat er geen sprake was van misbruik of discriminatie. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij wist dat hij verdovende middelen vervoerde. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk de cocaïne heeft vervoerd en legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank verklaarde ook de in beslag genomen goederen verbeurd, waaronder het voertuig van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/113396-20 (Promis)
Datum uitspraak: 6 augustus 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T.G.M. Houben naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 24 april 2020 in Amsterdam (ongeveer) 21,65 kilogram cocaïne heeft vervoerd, of in ieder geval aanwezig heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage (
bijlage I) die aan dit vonnis is gehecht.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake van onrechtmatigheden in het vooronderzoek, zodat er geen reden bestaat al het bewijs dat na de staandehouding van verdachte is verkregen, uit te sluiten. Verbalisanten hebben het voertuig van verdachte in het vizier gekregen na een hit in het Automatic Numberplate Recognition-systeem (hierna: ANPR). Dit voertuig is blijkens een proces-verbaal van bevindingen in het ANPR opgenomen, omdat het voertuig eerder op naam heeft gestaan van personen met antecedenten op het gebied van verdovende middelen en dit type voertuig mogelijk over een verborgen ruimte kan beschikken. Nadat verbalisanten verdachte enige tijd zijn gevolgd, besloten zij het voertuig te controleren waarbij zij gebruik hebben gemaakt van de controlebevoegdheid gebaseerd op de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Aan deze controlebevoegdheden is gevolg gegeven doordat verbalisanten de identiteit van verdachte en de gegevens van het voertuig hebben gecontroleerd. Hierna heeft verdachte verbalisanten toestemming verleend om de auto te doorzoeken, waarna de verborgen ruimte met daarin de cocaïne is aangetroffen. Een dergelijke handelswijze van de verbalisanten is toegestaan. Verdachte kon zelf de verborgen ruimte openen en heeft ter terechtzitting bekend dat hij wist dat hij verdovende middelen vervoerde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte is naar aanleiding van een ANPR-hit op zijn voertuig staande gehouden. De inhoud en achtergrond van de opname van het voertuig in het ANPR, wordt onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Daarom kan niet worden uitgesloten of sprake is van misbruik van bevoegdheid of discriminatie bij de opsporing. Dit lijkt wel het geval te zijn, nu uit het dossier valt op te maken dat vanwege antecedenten van vorige eigenaren van het voertuig die, net als verdachte, niet van Nederlandse komaf zijn, daarop doelbewust is geselecteerd. Verbalisanten hebben vervolgens op grond van de WVW 1994 controlebevoegdheden ingezet die uitsluitend zijn aangewend ten behoeve van opsporingsactiviteiten. Na de staandehouding is verdachte verhoord in een taal die hij niet machtig is, waarbij hem niet de cautie is gegeven en hij niet is gewezen op zijn recht op consultatie, terwijl evident sprake was van een verhoorsituatie. Hiermee is doelbewust dan wel met grove veronachtzaming aan de belangen van verdachte en zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort gedaan. Dit maakt dat sprake is van ernstige vormverzuimen waardoor al hetgeen na de staandehouding is vergaard van het bewijs dient te worden uitgesloten.
Indien het voorgaande verweer niet slaagt, wordt aangevoerd dat het onduidelijk is of de verpakking is meegewogen bij het wegen van de blokken met verdovende middelen. Omdat het nettogewicht niet kan worden bepaald, kan slechts ‘een hoeveelheid’ bewezen worden verklaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt aan de hand van het procesdossier het volgende vast.
Verbalisanten kregen op 24 april 2020 omstreeks 09:20 uur een melding dat een Hyundai IX35 met kenteken [kentekennummer] een hit in het ANPR had opgeleverd op de A4. Verbalisanten zijn het voertuig gaan volgen tot in Amsterdam en besloten omstreeks 10:29 uur om het voertuig en de bestuurder te controleren op grond van de WVW 1994. Nadat het voertuig tot stoppen was gemaand, hebben verbalisanten de bestuurder (verdachte) om een geldig rij- en kentekenbewijs gevraagd. Nadat verdachte verklaarde dat hij goed Nederlands sprak en verstond is verder in het Nederlands met hem gecommuniceerd. Aan verdachte is onder meer gevraagd of er verboden goederen in zijn voertuig lagen. Daarop verklaarde verdachte dat dit niet het geval was en gaf hij verbalisanten desgevraagd toestemming om in zijn voertuig te zoeken. Toen bij een van de verbalisanten het vermoeden rees dat zich in de kofferbak bij het reservewiel een verborgen ruimte bevond, is verdachte de cautie medegedeeld. Op aanwijzing van verdachte is, door het plaatsen van een magneet bij de tellers en het openen van een kastje, de verborgen ruimte geopend, waarin een sporttas bleek te liggen met daarin verpakte blokken.
Over de registratie van het kenteken van het voertuig van verdachte in het ANPR wordt in een proces-verbaal van bevindingen (p. 40) gerelateerd dat door het Flexibel Interventieteam (FIT) van de Landelijke Eenheid voertuigen waarin in het verleden verborgen ruimtes zijn aangetroffen, zijn geanalyseerd en in het ANPR worden opgenomen als sprake is van bepaalde indicatoren. Daarbij wordt onder andere gekeken naar registraties op het voertuig en relaties/antecedenten van de (voorgaande) kentekenhouder(s). Het voertuig van verdachte heeft op naam gestaan van personen met Opiumwet antecedenten. Om die reden is het voertuig in een afgeschermd referentiebestand binnen het ANPR geplaatst.
Uit het dossier volgt dat verbalisanten verdachte hebben staande gehouden ter controle van de voorschriften van de WVW 1994. Verbalisanten hebben verdachte een stopteken gegeven en naar zijn rij- en kentekenbewijs gevraagd. Er was op dat moment nog geen sprake van een verdenking van enig strafbaar feit en evenmin was op dat moment – anders dan de raadsman stelt – sprake van opsporingshandelingen. Uit de beschreven gang van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de controlebevoegdheid uitsluitend is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend.
Verder is niet gebleken dat verbalisanten misbruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid of dat sprake is geweest van discriminatie. Uit het proces-verbaal betreffende de ANPR-registratie volgt dat is gekeken naar antecedenten ter zake verdovende middelen van voorgaande kentekenhouders. Er is niet gekeken naar de afkomst of nationaliteit van die kentekenhouders. Bovendien ging het hier niet om controle van auto’s met een buitenlands kenteken, maar om auto’s van een bepaald type waarin vaker verborgen ruimtes zijn aangetroffen.
Na de staandehouding is met verdachte in het Nederlands gesproken, omdat hij verklaarde deze taal goed te beheersen. Tijdens de controle van het voertuig hebben de verbalisanten gevraagd of zij in de auto mochten zoeken naar verboden goederen, waarvoor verdachte toestemming heeft verleend. De doorzoeking is daarmee rechtmatig. Gaandeweg de controle is verbalisant [naam verbalisant] op een verborgen ruimte gestuit, waarna hij verdachte terecht de cautie heeft verleend. De rechtbank is met de raadsman eens dat verdachte op dat moment ook op zijn consultatierecht had moeten worden gewezen. De rechtbank zal de verklaring van verdachte die hij vervolgens heeft afgelegd, echter niet gebruiken voor het bewijs, omdat verdachte ook op de terechtzitting heeft verklaard dat hij wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto. Dat cocaïne is aangetroffen in de verborgen ruimte vloeit niet voort uit het feit dat verdachte niet op zijn consultatierecht is gewezen. Dit vormverzuim kan daarom zonder gevolg blijven. De gevoerde verweren leiden dus niet tot de door de raadsman bepleite vrijspraak.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij verdovende middelen vervoerde. Er zijn 18 blokken met cocaïne in een sporttas in zijn kofferbak aangetroffen. De cocaïne bevond zich in zijn machtssfeer, aangezien hij als enig aanwezige de cocaïne vervoerde in de verborgen ruimte van zijn auto, die verdachte kon openen. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze cocaïne opzettelijk heeft vervoerd. De blokken cocaïne hadden samen een gewicht van 21,65 kilo. Omdat uit het proces-verbaal van forensisch onderzoek niet blijkt dat de blokken vóór het wegen ontdaan zijn van het verpakkingsmateriaal, acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk een hoeveelheid van
ongeveer21,65 kilogram cocaïne heeft vervoerd, aangezien gelet op de foto’s in het dossier mag worden aangenomen dat het verpakkingsmateriaal slechts een klein deel van het totale gewicht uitmaakt. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op dit punt en zal geen aansluiting zoeken bij de rechtspraak die hij heeft aangehaald, omdat daarin een andersoortige situatie wordt beschreven, namelijk die van de samenstelling van de cocaïne.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in de bijlage (
bijlage II) opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 24 april 2020 te Amsterdam opzettelijk ongeveer 21,65 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne heeft vervoerd.
De schrijf- en/of taalfouten die in de tenlastelegging stonden, zijn verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar andere uitspraken naar voren gebracht dat aansluiting moet worden gezocht bij de uitgangspunten die gelden voor het aanwezig hebben van harddrugs en niet voor het vervoeren.
Verder dienen de proceshouding van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden als strafmatigende factoren bij de strafoplegging te worden betrokken. Verdachte is vanwege de coronacrisis zijn baan kwijtgeraakt en dreigde daardoor niet te kunnen voldoen aan betalingsverplichtingen jegens schuldeisers en is toen met verkeerde mensen in contact gekomen. Verdachte is voornemens om na zijn vrijlating weer aan het werk te gaan en zijn schuldenproblematiek aan te pakken.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van een grote hoeveelheid cocaïne. Die hoeveelheid vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde en duidt er op dat deze cocaïne bestemd was voor verdere verspreiding en handel. Cocaïne is een voor de volksgezondheid zeer schadelijke stof en met de verboden handel – die veel slachtoffers maakt – worden grote winsten gemaakt. Bovendien gaat de verspreiding van en de handel in cocaïne gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Ondanks dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een grotere rol had dan het enkel vervoeren van de harddrugs en dat verdachte als chauffeur zijnde hoogstwaarschijnlijk ook voor zichzelf risico’s heeft gelopen, heeft verdachte bijgedragen aan de handel in verdovende middelen en de daarmee gepaard gaande criminaliteit door deze drugs te vervoeren.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar de door de rechtspraak geformuleerde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor het vervoeren van een hoeveelheid harddrugs van 10 tot 20 kilogram wordt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden genoemd. Aangezien de rechtbank het vervoer van een hoeveelheid van
ongeveer21,56 kilogram cocaïne bewezen acht en het nettogewicht van de drugs iets lager is, sluit de rechtbank aan bij dit oriëntatiepunt.
Gelet op de omstandigheden van dit geval en andere vergelijkbare zaken in ogenschouw nemend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. Deze straf wijkt af van de vordering van de officier van justitie omdat de rechtbank in strafmatigende zin meer gewicht heeft toegekend aan het feit dat verdachte – voor zover is na te gaan – oprecht berouw heeft van zijn handelen, daar openheid over heeft gegeven en niet eerder is veroordeeld.
Voorlopige hechtenis
De verdediging heeft verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen, omdat niet langer sprake zou zijn van recidivegevaar. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat herhalingsgevaar nog steeds aanwezig is gelet op de hoeveelheid verdovende middelen die verdachte heeft vervoerd en de hoge schuldenlast die verdachte heeft.
Beslag
De onder verdachte in beslag genomen voorwerpen zijn opgenomen op de aan de rechtbank overhandigde beslaglijst die is opgenomen in een bijlage (
bijlage III) die aan dit vonnis is gehecht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het inbeslaggenomen voertuig en de inbeslaggenomen tas verbeurd worden verklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de auto moet worden teruggegeven aan verdachte. Ten aanzien van de tas heeft hij geen standpunt ingenomen.
Verbeurdverklaring
Omdat het voertuig aan verdachte toebehoort en bij het begaan van het feit is gebruikt, waarbij gebruik is gemaakt van een verborgen ruimte, zal de rechtbank dit goed verbeurd verklaren. Ook de tas is gebruikt bij het begaan van het feit en wordt daarom verbeurd verklaard.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in de artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurdde goederen onder 1 en 2 zoals genummerd en nader omschreven op de aan dit vonnis als bijlage (
bijlage III) gehechte lijst van inbeslaggenomen goederen.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen en L.A. Kievit-Bonnema, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 augustus 2020.
[(...)]

1.[(...)]

[(...)]

  • [(...)]
  • [(...)]
  • [(...)]
  • [(...)]
  • [(...)]