ECLI:NL:RBAMS:2020:3811

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
8249047 CV EXPL 20-61
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor schade door treintje rijden in parkeergarage

In deze zaak vorderde Q-Park Operations Netherlands B.V. betaling van € 340,50 van de gedaagde, die op 20 juli 2019 de parkeergarage Amsterdamse Poort verliet zonder te betalen, door middel van 'treintje rijden'. Dit houdt in dat de gedaagde achter een voorganger aanreed en de slagboom passeerde zonder gebruik te maken van een geldig parkeerbewijs. Q-Park stelde dat de gedaagde inbreuk maakte op de algemene voorwaarden, die stipuleerden dat het verlaten van de parkeergarage zonder betaling niet is toegestaan. Q-Park had de gedaagde eerder gemaand om het verschuldigde bedrag te voldoen, maar dit was niet gebeurd. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet in voldoende mate had geprobeerd om op een rechtmatige manier de parkeergarage te verlaten, ondanks zijn beweringen dat hij contact had gezocht met de Q-Park Control Room. De rechter concludeerde dat de gedaagde de schadevergoeding van € 340,50, bestaande uit € 40,50 voor een verloren kaart en € 300,00 aan aanvullende schadevergoeding, verschuldigd was. Daarnaast werd de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten toegewezen. De gedaagde werd als in het ongelijk gestelde partij belast met de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8249047 CV EXPL 20-61
vonnis van: 20 juli 2020

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e
de besloten vennootschap
Q-Park Operations Netherlands B.V.,
gevestigd te Maastricht,
eiseres,
nader te noemen: Q-Park,
gemachtigde: mr. Ch.F.P.M. Spreksel
t e g e n

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
nader te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • het antwoord (per e-mail);
  • het instructievonnis;
  • de conclusie van repliek, met producties en een USB-stick met beeldmateriaal;
  • de dupliek (per e-mail).
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
Q-Park exploiteert en beheert parkeeraccommodaties waar klanten tegen betaling kunnen parkeren. Zij beheert onder meer de parkeeraccommodatie Amsterdamse Poort P24 te Amsterdam (hierna: ‘de parkeeraccommodatie’).
1.2.
Het parkeermanagementsysteem en de camera’s van Q-Park hebben geregistreerd dat met het voertuig met kenteken [kenteken] (type: Audi A3 LIMOUSINE) op 20 juli 2019 gebruik is gemaakt van de parkeeraccommodatie en dat dit voertuig de parkeeraccommodatie om 23:14 uur is uitgereden door bumperklevend achter een voorganger aan onder de slagboom bij de uitritterminal van Q-Park door te rijden, het zogenaamde ‘treintje rijden’.
1.3.
Voornoemd kenteken stond op voornoemd tijdstip op naam van [gedaagde] geregistreerd bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: ‘de RDW’).
1.4.
Op het informatiebord bij de ingang van de parkeeraccommodatie worden de geldende tarieven en (toepasselijkheid van) de algemene voorwaarden van Q-Park kenbaar gemaakt.
1.5.
In de algemene voorwaarden van Q-Park is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

Artikel 5.9:De parkeerder en zijn voertuig dienen de parkeerfaciliteit uitsluitend te verlaten met gebruikmaking van een geldig, door Q-Park geaccepteerd parkeerbewijs of middel. Het zonder gebruikmaking van een geldig door Q-Park geaccepteerd parkeerbewijs of middel verlaten van de parkeerfaciliteit is onder geen beding toegestaan. De parkeerder is in dat geval het door Q-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief), vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,- en zulks onverminderd de rechten van Q-Park tot het vorderen van overige daadwerkelijk geleden (gevolg-)schade. Het hiervoor genoemde tarief “verloren kaart” laat onverlet het recht van Q-Park om de parkeerder de werkelijke parkeerkosten in rekening te brengen mochten die hoger zijn dan het tarief “verloren kaart”.
Artikel 6.4:Het zonder voorafgaande betaling van het verschuldigde parkeergeld met het voertuig verlaten van de parkeerfaciliteit, bijvoorbeeld door middel van het zogenoemde “treintje rijden” waarbij de parkeerder direct achter zijn voorganger onder de slagboom doorrijdt, is onder geen beding toegestaan. De parkeerder is in dat geval het door Q-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief), vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,- en zulks onverminderd de rechten van Q-Park tot het vorderen van overige daadwerkelijk geleden (gevolg-)schade. Het hiervoor genoemde tarief “verloren kaart” laat onverlet het recht van Q-Park om de parkeerder de werkelijke parkeerkosten in rekening te brengen mochten die hoger zijn dan het tarief “verloren kaart”.
Artikel 6.6:In geval van verlies of het ontbreken van het parkeerbewijs, is de parkeerder het door Q-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief). De parkeerder dient dit bedrag vóór het verlaten van de parkeerfaciliteit te voldoen. Het hiervoor genoemde tarief “verloren kaart” laat onverlet het recht van Q-Park om de parkeerder de werkelijke parkeerkosten in rekening te brengen mochten die hoger zijn dan het tarief “verloren kaart”. (…)’
1.6.
Bij brief van 15 augustus 2019 heeft Q-Park [gedaagde] gemaand het bedrag van € 340,50 te voldoen binnen zestien dagen vanaf de dag na bezorging van de brief, bij gebreke waarvan [gedaagde] ook de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 51,08 verschuldigd wordt.
1.7.
Bij brief van 6 september 2019 heeft Q-Park [gedaagde] gemaand het bedrag van € 391,58 te voldoen binnen 14 dagen vanaf de dag na bezorging van de brief, bij gebreke waarvan [gedaagde] in rechte zal worden betrokken.

Geschil

2. Q-Park vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 340,50 aan hoofdsom;
b. € 51,08 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. wettelijke rente over € 391,58 vanaf de datum van pleging tot de dag van voldoening;
d. de proceskosten.
3. Q-Park stelt hiertoe – samengevat – dat [gedaagde] met Q-Park op 20 juli 2019 een overeenkomst is aangegaan waarbij Q-Park aan [gedaagde] een parkeerplaats in de parkeeraccommodatie heeft aangeboden en dat [gedaagde] dit aanbod heeft geaccepteerd. Voor het gebruik van de parkeeraccommodatie is [gedaagde] een vergoeding verschuldigd. Q-Park stelt verder dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door de parkeeraccommodatie zonder te betalen te verlaten door vlak achter zijn voorganger aan te rijden en zich zodoende schuldig heeft gemaakt aan ‘treintje rijden’. [gedaagde] is op grond van de algemene voorwaarden het tarief van een verloren kaart te weten € 40,50 (driemaal het geldende dagtarief van € 13,50) verschuldigd alsmede een bedrag van € 300,00 aan aanvullende schadevergoeding in verband met onder meer de extra kosten en administratieve handelingen die zij heeft moeten (laten) verrichten, zoals het bestuderen van videobeelden, het opvragen van kentekengegevens bij de RDW, de aanmaak van een dossier en het investeren in preventie- en ontmoedigingsprogramma’s. Q-Park maakt tevens aanspraak op de wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
4. [gedaagde] voert als verweer – samengevat – aan dat hij tevergeefs heeft geprobeerd om de parkeerkosten te betalen. Vervolgens heeft hij tevergeefs geprobeerd om via de intercom in contact te komen met de Q-Park Control Room (hierna: ‘QCR’). Ook was er niemand van Q-Park in de parkeeraccommodatie aanwezig die hem kon helpen. [gedaagde] zag dan ook geen andere mogelijkheid om de parkeeraccommodatie zonder gebruikmaking van een parkeerbewijs treintje rijdend te verlaten. Tot slot stelt [gedaagde] dat hij in voldoende mate heeft geprobeerd om op een rechtmatige manier de parkeeraccommodatie te verlaten, maar dat Q-Park hiermee onvoldoende rekening heeft gehouden.

Beoordeling

5. Niet in geschil is dat [gedaagde] op 20 juli 2019 in de parkeeraccommodatie heeft geparkeerd en dat hij deze heeft verlaten zonder gebruikmaking van een geldige parkeerkaart.
6. Uit het beeldmateriaal valt op te maken dat de slagboom van de parkeeraccommodatie op 20 juli 2019 te 23:14 uur niet open stond, maar dat [gedaagde] zeer dicht op zijn voorganger reed waardoor de slagboom geen kans kreeg om geheel te sluiten en weer omhoog schoot. Dit is een schoolvoorbeeld van treintje rijden.
7. Op grond van het bepaalde in de artikelen 5.9 en 6.4 van de algemene voorwaarden is [gedaagde] wegens het zonder te betalen verlaten van de parkeergarage door middel van treintje rijden een bedrag van € 40,50 wegens verloren kaart en een bedrag van
€ 300,00 aan aanvullende schadevergoeding verschuldigd. Dit beding is opgesteld om in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen. [gedaagde] is consument, althans wordt vermoed consument te zijn. De kantonrechter dient daarom op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie (o.a. 4 juni 2009, C 243/08) en de Hoge Raad (13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691, r.o. 3.5.3) ambtshalve te beoordelen of dit beding onredelijk bezwarend is in de zin van Richtlijn 93/13/EEG. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat, in het geval wordt vastgesteld dat een beding ‘oneerlijk’ is in de zin van artikel 3 lid 1 en punt e uit de bijlage van Richtlijn 93/13/EEG (hierna: de Richtlijn), deze de boete niet mag matigen, maar zonder meer verplicht is dat beding voor de consument buiten beschouwing te laten (HvJ 30 mei 2013, C 488/11, punt 57), tenzij de consument zich hiertegen verzet (HvJ 4 juni 2009, C 243/08, punt 35). Daartoe dient artikel 6:233 BW conform de richtlijn te worden uitgelegd en – indien de kantonrechter vaststelt dat het beding ‘oneerlijk’ is – het beding ambtshalve te worden vernietigd (HR 13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691, r.o. 3.7.1 – 3.7.3).
8. Q-Park heeft – samengevat – als standpunt naar voren gebracht dat het beding niet oneerlijk is in de zin van de Richtlijn. Het beding beoogt volgens Q-Park primair treintje rijden te voorkomen. Voor een voldoende preventieve werking is vereist dat het verschuldigde bedrag hoog genoeg is. Voorts stelt zij dat de parkeerder wordt gewaarschuwd voor de gevolgen van dat treintje rijden. De parkeerder heeft zelf in de hand of hij de aanvullende schadevergoeding verschuldigd is, omdat hij of zij vrijwillig de keuze maakt om treintje te rijden. Het treintje rijden leidt volgens Q-Park tot gevaarlijke situaties in en buiten de parkeeraccommodatie. Voorts leidt Q-Park door deze gedraging schade. Zij heeft derhalve groot belang bij het tegengaan van deze vorm van parkeerfraude. Ter bestrijding van dit probleem heeft Q-Park in de artikelen 5.9 en 6.4 van de algemene voorwaarden een schadevergoeding opgenomen om het ongeoorloofd gebruik van de parkeeraccommodatie tegen te gaan en deze gemaximeerd. De inkomsten van de aanvullende schadevergoeding worden volgens haar gebruikt om maatregelen te nemen ter voorkoming en vervolging van treintje rijden. De schadevergoeding is volgens Q-Park redelijk ten opzichte van de in het verleden gedane en in de toekomst nog noodzakelijke investeringen. De grote groep die zich bewust schuldig maakt aan treintje rijden dient ontmoedigd te worden, aldus Q-Park.
9. Gelet op al hetgeen door Q-Park is gesteld over de aard en de achtergrond van de gevorderde aanvullende schadevergoeding, waartegen [gedaagde] niets steekhoudends heeft aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat de in het geding zijnde vergoeding in een redelijke verhouding staat tot de (te verwachten) schade door de gedraging waarop de vergoeding is gebaseerd en als ‘prikkel tot nakoming’ in een redelijke verhouding staat tot het belang van Q-Park dat met nakoming van de verplichting is gediend, te weten het voorkomen van verkeersonveilige gedragingen door het financieel onaantrekkelijk maken van treintje rijden. Het beding is derhalve niet oneerlijk in de zin van de Richtlijn 93/13.
10. Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of [gedaagde] in voldoende mate heeft geprobeerd om op een rechtmatige manier de parkeeraccommodatie te verlaten. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij voorafgaand aan het treintje rijden via de intercom contact met de QCR heeft gezocht, maar dat daarop niet werd gereageerd. Uit de door Q-Park overgelegde loggegevens blijkt dat er ten tijde van de gedraging geen gebruik van de intercom is gemaakt. Daarbij komt dat Q-Park onweersproken heeft gesteld dat de QCR zeven dagen per week 24 uur per dag bereikbaar is en dat de gemiddelde reactietijd vijf seconden is. Gelet hierop heeft Q-Park in voldoende mate aangetoond dat het onwaarschijnlijk is dat [gedaagde] geen contact met de QCR heeft kunnen krijgen. Ook het standpunt van [gedaagde] dat hij heeft geprobeerd om het verschuldigde parkeergeld te voldoen, maar dat dit niet is gelukt door een storing aan de betaalautomaat is – gelet op het feit dat de auto voor hem blijkbaar wel heeft kunnen afrekenen – onaannemelijk. Daarnaast had [gedaagde] bij thuiskomst contact met Q-Park kunnen opnemen om de situatie uit te leggen, hetgeen hij heeft nagelaten. Gelet hierop wordt dan ook aangenomen dat [gedaagde] niet in voldoende mate heeft geprobeerd om op een rechtmatige manier de parkeeraccommodatie te verlaten.
11. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de door Q-Park gevorderde schadevergoeding voor de verloren kaart van € 40,50 en de aanvullende schadevergoeding van € 300,00 toewijsbaar zijn, in totaal € 340,50. De wettelijke rente hierover is eveneens toewijsbaar. Deze wordt toegewezen vanaf de datum van dagvaarding.
12. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn toewijsbaar nu voldoende is gebleken dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 6:96 BW.
13. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten gevallen aan de zijde van Q-Park belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Q-Park te betalen € 340,50 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2019 tot aan de voldoening, alsmede de buitengerechtelijke kosten van € 51,08;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Q-Park begroot op:
- voor het exploot van dagvaarding € 83,52
- voor verschuldigd griffierecht € 124,00
- voor salaris gemachtigde € 144,00
----------------
+
totaal: € 351,52, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, één en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kraak, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 20 juli 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.