ECLI:NL:RBAMS:2020:3807

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
13/751551-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen beperkingen opgelegd aan opgeëiste persoon in overleveringsdetentie

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 30 juli 2020, wordt het bezwaarschrift van de klager tegen de opgelegde beperkingen in het kader van zijn overleveringsdetentie behandeld. De klager, geboren in Duitsland en gedetineerd in een Nederlandse inrichting, had bezwaar aangetekend tegen het bevel van de officier van justitie van 16 juli 2020, dat hem beperkte in zijn communicatie en bezoekmogelijkheden. De rechtbank heeft de klager, zijn raadsman en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord. De opgelegde beperkingen waren bedoeld om te voorkomen dat de klager het onderzoek zou kunnen frustreren, gezien de verdenkingen van zijn betrokkenheid bij een criminele organisatie en racisme. De rechtbank oordeelt dat de beperkingen noodzakelijk zijn voor het onderzoek, vooral omdat de feiten online zijn gepleegd en er nog medeverdachten zijn die niet zijn opgespoord. De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond, omdat de belangen van de klager voldoende zijn gewaarborgd door de voortvarende behandeling van het overleveringsverzoek dat op 6 augustus 2020 zal plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751551-20
RK nummer: 20/3511
BESCHIKKING
in raadkamer op het bezwaarschrift ex artikel 61 van de Overleveringswet (OLW) jo. artikel 62a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van
[klager],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] (Duitsland)
verblijfadres: [adres], [plaats 1],
gedetineerd te Penitentiaire Inrichting [plaats 2].
hierna te noemen “klager”,
tegen het bevel van de officier van justitie te Amsterdam van 16 juli 2020, tot het opleggen van beperkingen als bedoeld in artikel 62 Sv.

1.Procesgang

Het bezwaarschrift, gedateerd op 21 juli 2020, is op 22 juli 2020 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 30 juli 2020 klager, zijn raadsman mr. V.S.J. Chorus, advocaat te Maastricht, en de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, in besloten raadkamer gehoord.

2.Feiten

Op 24 juni 2020 hebben de Duitse justitiële autoriteiten een Europees Arrestatiebevel (EAB) tegen klager uitgevaardigd. Zijn overlevering wordt gevraagd om hem in Duitsland te vervolgen op grond van de verdenking van betrokkenheid bij lijstfeiten 1 en 17, te weten
deelneming aan een criminele organisatieen
racisme en vreemdelingenhaat.
Klager is op 16 juli 2020 op grond van de OLW aangehouden. Klager verblijft sindsdien in overleveringsdetentie uit hoofde van de OLW.
De officier van justitie heeft bij bevel van 16 juli 2020 bevolen dat in het belang van het onderzoek beperkende maatregelen worden getroffen.
Die maatregelen houden het volgende in:
1. de opgeëiste persoon mag zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie geen bezoek ontvangen; deze beperking geldt niet ten aanzien van bezoek door de raadsman en politie;
2. de opgeëiste persoon mag geen telefonisch contact, middellijk noch onmiddellijk, hebben met anderen zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie/ rechter commissaris; deze beperking geldt niet ten aanzien van telefonisch verkeer met de raadsman, justitiële autoriteiten en commissie van toezicht;
3. de opgeëiste persoon mag geen brieven verzenden of ontvangen zonder uitdrukkelijke
toestemming van en na controle door of vanwege de officier van justitie; deze beperking geldt niet ten aanzien van correspondentie met de raadsman, en justitiële autoriteiten en commissie van toezicht;
4. de opgeëiste persoon mag geen enkel contact hebben -mondeling noch schriftelijk noch telefonisch, middellijk noch onmiddellijk -met medegedetineerde(n).
Op 17 juli 2020 heeft de officier van justitie haar vordering ex artikel 23 van de OLW ingediend bij deze rechtbank.
Op 6 augustus 2020 zal de vordering ex artikel 23 van de OLW worden behandeld.

3.Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift, dat ter zitting nader is toegelicht, strekt tot opheffing van de beperkingen, omdat er geen, door concrete feiten en omstandigheden aangetoonde, aanwijzingen zijn die erop wijzen dat klager het onderzoek zou kunnen frustreren. De beperkingen dienen volgens de raadsman geen enkel redelijk en te respecteren doel.
Het bevel beperkingen is op 16 juli 2020 gegeven, omdat er nog medeverdachten zouden worden aangehouden en in verband met het risico dat de opgeëiste persoon (digitale) sporen zou kunnen wegmaken.
In het EAB wordt gesproken over een groepering gevestigd over de hele wereld, bestaande uit meerdere groepen, waarvan enkele groepen meer dan honderd leden zouden hebben. Het is volgens klager en zijn raadsman volstrekt onbegrijpelijk dat enerzijds op 16 juli 2020 het Duitse Openbaar Ministerie door middel van een persbericht iedereen heeft ingelicht over de aanhoudingen, over de zaak en over de verdenkingen en dat anderzijds aan klager toch nog beperkingen worden opgelegd. Het is onwaarschijnlijk dat geen enkele andere medeverdachte na de aanhouding van klager zou kunnen inloggen op één van de gebruikte websites en op die manier digitale sporen zou kunnen wissen. Vanwege het persbericht zijn alle mogelijke medeverdachten op de hoogte. Bovendien is klager gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [plaats 2] waar alle correspondentie wordt gemonitord. Ook zonder beperkingen zou klager het onderzoek niet kunnen frustreren.
De raadsman heeft ter zitting tevens aangevoerd dat hij op de inhoudelijke behandeling van het overleveringsverzoek op 6 augustus 2020 een gelijkstellingsverweer zal voeren. Het is lastig om documenten te verkrijgen om dit gelijkstellingsverweer te onderbouwen, wanneer klager in beperkingen verblijft.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift tegen de beperkingen ongegrond moet worden verklaard. De noodzaak tot beperkende maatregelen bestaat nog onverkort. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de feiten vooral online zijn gepleegd. Niet alle administrators van de antisemitische websites zijn opgespoord. Er is daarom nog steeds een gevaar dat bewijs zal worden weggemaakt, wanneer de opgeëiste persoon in contact kan komen met andere personen. Wat betreft het gelijkstellingverweer heeft de officier van justitie aangevoerd dat de opgeëiste persoon een familielid kan machtigen en zo de benodigde documenten kan opvragen.

5.Beoordeling door de rechtbank

Wettelijke grondslag
De officier van justitie moet bevoegd worden geacht tot het opleggen van beperkingen.
Artikel 61 van de OLW bepaalt namelijk dat de klager die op basis van deze wet van zijn vrijheid wordt beroofd, wordt behandeld als een verdachte die krachtens Sv aan een overeenkomstige maatregel is onderworpen. Aangenomen dient te worden dat, ook al wordt artikel 62 Sv niet genoemd bij de bepalingen die in artikel 30 van de OLW van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, hiermee artikel 62 Sv van overeenkomstige toepassing is in geval van overleveringsdetentie.
De officier van justitie moet derhalve in beginsel bevoegd worden geacht tot het treffen van de in artikel 62 Sv bedoelde maatregelen, waaronder het nemen van vingerafdrukken en foto’s, maar ook het opleggen van beperkingen, krachtens een rechtshulpverzoek van de betreffende buitenlandse autoriteit, die om overlevering van klager heeft gevraagd.
De uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken is geregeld in de eerste en derde afdeling van Boek 5, Titel 1 Sv.
Artikel 5.1.1., tweede lid, Sv luidt:
Als verzoeken om rechtshulp worden aangemerkt verzoeken van daartoe bevoegde autoriteiten van een staat aan de bevoegde autoriteiten van een andere staat tot het al dan niet gezamenlijk verrichten van handelingen van onderzoek of het verlenen van medewerking daaraan, verzoeken ter bepaling van de aanwezigheid van wederrechtelijk verkregen voordeel, het toezenden van documenten, dossiers of stukken, of het geven van inlichtingen, dan wel het betekenen of uitreiken van stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden.
Artikel 5.1.4., tweede en derde lid, Sv luiden:
2.
Voor zover het verzoek om rechtshulp van een vreemde staat is gegrond op een verdrag wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven;
3.
In gevallen waarin het betreft een verzoek dat niet op een verdrag is gegrond, alsmede in gevallen waarin het toepasselijke verdrag niet tot inwilliging verplicht, kan een verzoek om rechtshulp van een bevoegde autoriteit van een vreemde staat worden ingewilligd indien de inwilliging niet in strijd is met een wettelijk voorschrift of dient te worden geweigerd in het kader van het algemeen belang.
Het verlenen van medewerking aan handelingen van onderzoek als bedoeld in artikel 5.1.1., tweede lid, Sv moet ruim worden opgevat en daaronder kan ook worden begrepen het opleggen van beperkingen in het belang van strafrechtelijk onderzoek van het land dat het rechtshulpverzoek heeft ingediend. Dat als gevolg van deze medewerking de persoonlijke levenssfeer van een opgeëiste persoon (nader) kan worden beperkt maakt dat niet anders.
Uit artikel 5.1.4., derde lid, Sv, volgt, onder meer, dat indien het rechtshulpverzoek niet op een verdrag is gegrond, aan dit verzoek wordt voldaan mits het een redelijk verzoek betreft en inwilliging ervan niet in strijd is met een wettelijk voorschrift. Genoemd artikel 62 Sv biedt een wettelijke basis voor het opleggen van beperkingen aan klager.
Het opleggen van beperkingen in het belang van buitenlands strafrechtelijk onderzoek vindt dan ook zijn wettelijke grondslag in de artikelen 5.1.1. en 5.1.4. Sv juncto artikel 62 Sv.
Rechtshulpverzoek
Uit de stukken blijkt dat de Nederlandse justitiële autoriteit een EAB heeft ontvangen op 1 juli 2020, dat dateert van 24 juni 2020, waarbij is verzocht om over te gaan tot het opleggen van beperkingen aan klager. De rechtbank beschouwt het verzoek tot beperkingen als een rechtshulpverzoek in de zin van artikel 5.1.4., derde lid, Sv.
Een Duitse rechter in de Arrondissementsrechtbank te Karlsruhe heeft op 23 juli 2020 het verzoek kort gezegd en zakelijk weergegeven als volgt nader toegelicht:
Het betreft een onderzoek wegens vorming en lidmaatschap van een criminele organisatie. Op 16 juli 2020 zijn 209 elektronische bewijsmiddelen in beslag genomen, waaronder USB-sticks, simkaarten, laptops en smartphones. In een aantal bewijsmiddelen zijn nog niet alle uitgevoerde
cloud back-upsvan postvakken van de andere
accountsvervat. De IT-forensische gegevensverwerking en de beschikbaarstelling van de gegevens voor de analyse zullen een langere periode in beslag nemen.
Daarbij konden tot nu toe nog niet alle administrators van de websites “[website 1]” en “[website 2]” worden opgespoord. De Duitse autoriteiten zijn in dat kader nog in afwachting van de uitkomsten van rechtshulpverzoeken aan Rusland en Ierland.
Op grond van de deze stand van het onderzoek dreigt het verlies van bewijsmiddelen indien de beperkingen zouden komen te vervallen. Indien klager contact kan krijgen met anderen, zou hij wachtwoorden online kunnen laten wijzigen of gegevens en accounts online kunnen laten verwijderen.
Beoordeling van het bezwaarschrift
Voor de beantwoording van de vraag of in een concrete zaak beperkingen mogen worden opgelegd ten behoeve van een buitenlands strafrechtelijk onderzoek, dient naar het oordeel van de rechtbank gelet op hetgeen in artikel 62, eerste lid, Sv is bepaald te worden bezien of die beperkingen in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn.
Tegen de achtergrond van de in Duitsland tegen klager bestaande verdenking, de toelichting van de Duitse rechter van 23 juli 2020 betreffende de voortdurende noodzaak van beperkingen en het in het overleveringsrecht geldende vertrouwensbeginsel, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de beperkingen, of een deel daarvan, niet volstrekt noodzakelijk zouden zijn in het kader van het Duitse onderzoek.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaren.
Aan de belangen van klager, met het oog op de zwaarte van de beperkingen, wordt naar het oordeel van de rechtbank thans in voldoende mate tegemoet gekomen doordat de officier van justitie voortvarend heeft gehandeld bij de planning van de behandeling van het overleveringsverzoek dat zal plaatsvinden op 6 augustus 2020.

6.Beslissing

De rechtbank
verklaarthet bezwaar tegen het bestreden bevel van de officier van justitie
ONGEGROND.
Deze beschikking is gegeven op 30 juli 2020 in raadkamer van deze rechtbank door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en C.W.M. Giesen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier.