ECLI:NL:RBAMS:2020:3787

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
13/650002-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in schietpartij na conflict op Krugerplein te Amsterdam

Op 5 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 30-jarige man, die werd verdacht van betrokkenheid bij een schietpartij op 12 november 2018 op het Krugerplein in Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag op [slachtoffer] door met een vuurwapen op hem te schieten. Tijdens de zitting op 22 juli 2020 heeft de officier van justitie, mr. A.C. Kramer, gevorderd dat de verdachte een gevangenisstraf van 6 jaren zou krijgen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. P. Scholte, heeft echter vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte niet had geschoten en dat de verantwoordelijkheid voor de schietpartij volledig bij [medeverdachte] lag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een ruzie was tussen de verdachte en [slachtoffer], waarbij [medeverdachte] een vuurwapen bij zich had. Ondanks de verklaringen van getuigen en de aangever, die stelden dat de verdachte om het wapen vroeg, kon de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte daadwerkelijk het wapen in handen had of had geschoten. De verklaringen van [medeverdachte] werden als onbetrouwbaar beschouwd, en er was onvoldoende bewijs om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft daarom het tenlastegelegde niet bewezen verklaard en de verdachte vrijgesproken.

Daarnaast werd de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de rol van getuigenverklaringen in de beoordeling van de schuld van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650002-19
Datum uitspraak: 5 augustus 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.C. Kramer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P. Scholte, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft, na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en na beraad in raadkamer, de voorlopige hechtenis van verdachte op 22 juli 2020 opgeheven.

2.Tenlastelegging

De verdenking komt er – kort gezegd – op neer dat verdachte op 12 november 2018, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft proberen te beroven door met een vuurwapen op hem te schieten. Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij [slachtoffer] door deze gedraging zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht; meer subsidiair is de poging daartoe ten laste gelegd.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde, medeplegen van poging tot doodslag, bewezen. Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 12 november 2018 bij café [naam] op het [adres] te Amsterdam ruzie heeft gehad met [bijnaam verdachte] , waarna er op hem is geschoten; eerst door [medeverdachte] en later door [bijnaam verdachte] . [bijnaam verdachte] is de bijnaam van verdachte. Verdachte heeft bevestigd dat hij toen en aldaar ruzie met [slachtoffer] heeft gehad. [medeverdachte] heeft tijdens de terechtzitting in zijn eigen strafzaak een verklaring afgelegd die in lijn is met de verklaring van [slachtoffer] . [medeverdachte] stelt dat hij een vuurwapen tevoorschijn heeft gehaald en twee keer in de lucht heeft geschoten. Vervolgens heeft hij op verzoek van [bijnaam verdachte] het wapen aan [bijnaam verdachte] gegeven. [medeverdachte] heeft gehoord dat er daarna nog een keer is geschoten. De verklaringen van [slachtoffer] en [medeverdachte] worden ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 1] , die eerst twee schoten heeft gehoord, snel achter elkaar, en iets later nog één schot. Aldus kan bewezen worden dat verdachte met het vuurwapen dat [medeverdachte] hem heeft aangereikt op aangever [slachtoffer] heeft geschoten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent op [slachtoffer] te hebben geschoten. Hij heeft [medeverdachte] niet om het wapen gevraagd en hij heeft geen wapen in handen gehad.
De raadsman is van mening dat integrale vrijspraak moet volgen. De enige juiste conclusie die op grond van de bewijsmiddelen kan worden getrokken, is dat [medeverdachte] drie keer gericht op [slachtoffer] heeft geschoten en dat daardoor alleen [medeverdachte] verantwoordelijk is voor de schietpartij op het [adres] .
Een scenario waarin zowel [medeverdachte] als verdachte hebben geschoten kan niet worden aangenomen. Aangever heeft niet gezien dat verdachte heeft geschoten of het wapen in handen heeft gehad, maar heeft zelf uiteindelijk die conclusie getrokken omdat hij zou hebben gehoord dat verdachte tegen [medeverdachte] riep om hem het wapen te geven. Aangever heeft bovendien wisselende en inconsistente verklaringen afgelegd, waarbij hij meermaals de waarheid heeft verdraaid. Ook de verklaringen van [medeverdachte] zijn onbetrouwbaar en ongeloofwaardig. De pas op zijn eigen terechtzitting afgelegde verklaring is geen bekentenis maar had juist als doel om onder de zaak uit te komen, waarbij hij verdachte (indirect) heeft belast. De verklaring van [medeverdachte] wordt bovendien niet door het dossier ondersteund en staat haaks op onder meer de verklaring van de getuige [getuige 2] .
Wanneer de rechtbank de verklaring van [medeverdachte] wel betrouwbaar acht zal deze op grond van post-Vidgen-jurisprudentie van de Hoge Raad van het bewijs moeten worden uitgesloten. De verdediging heeft immers het ondervragingsrecht niet kunnen uitoefenen omdat [medeverdachte] zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen, terwijl voor zijn verklaring – dat hij het wapen op verzoek aan verdachte heeft gegeven nadat hij zelf (in de lucht) had geschoten – steunbewijs ontbreekt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Aangever [slachtoffer] is op 12 november 2018 bij café [naam] op het [adres] te Amsterdam in zijn buik geschoten, waarbij hij levensgevaarlijk gewond is geraakt.
Op basis van het dossier kan als vaststaand worden aangenomen dat kort daarvoor een ruzie heeft plaatsgevonden tussen aangever en verdachte. Over de aanleiding van het conflict lopen de verklaringen uiteen, maar de rechtbank acht dit voor de beoordeling van het tenlastegelegde van ondergeschikt belang. Aangever heeft verdachte in het gezicht geslagen, waardoor de ruzie escaleerde en ook [medeverdachte] betrokken raakte. [medeverdachte] droeg op dat moment een vuurwapen bij zich. Hij heeft dit vuurwapen op enig moment tijdens de ruzie tevoorschijn gehaald en heeft met dit vuurwapen geschoten. Het staat bovendien vast dat de kogel die aangever [slachtoffer] heeft getroffen afkomstig is uit het vuurwapen van [medeverdachte] .
Aangever en verdachte hebben verklaard dat zij gezien hebben dat [medeverdachte] gericht op aangever heeft geschoten. Aangever heeft daarnaast verklaard dat verdachte, nadat [medeverdachte] twee schoten had gelost, in de Surinaamse taal aan [medeverdachte] om het wapen vroeg. Meteen daarna hoorde hij weer een schot, waarop hij voelde dat hij geraakt was. Aangever heeft niet gezien dat verdachte het wapen in handen heeft gehad en heeft geschoten, maar heeft dit geconcludeerd.
[medeverdachte] heeft aanvankelijk niet over het feit willen verklaren. Pas tijdens de behandeling van zijn eigen strafzaak op de terechtzitting van 19 december 2019 heeft hij een verklaring afgelegd, die erop neerkomt dat hij op het moment dat aangever op hem af kwam met het vuurwapen twee keer in de lucht heeft geschoten. Vervolgens zou verdachte om het wapen hebben gevraagd, waarna [medeverdachte] het wapen aan verdachte heeft gegeven. [medeverdachte] heeft gehoord dat er na zijn vertrek nog is geschoten.
In het dossier zitten diverse verklaringen van personen die zich ten tijde van het schietincident op het [adres] of in woningen aan het plein dan wel de onmiddellijke omgeving bevonden. Het gaat om onafhankelijke getuigen, waarvan kan worden aangenomen dat zij niet bij het conflict bij café [naam] betrokken waren.
Zo heeft de getuige [getuige 3] verklaard dat hij geschreeuw hoorde en mensen uit elkaar zag rennen. Eén van de wegrennende mannen draaide zich om en strekte een arm uit, waarna kort na elkaar drie knallen te horen waren. Het leek alsof de man al rennend naar achteren schoot. De getuige is onlangs opnieuw gehoord bij de rechter-commissaris, waar hij zijn eerder afgelegde verklaring heeft bevestigd. Daarnaast heeft hij desgevraagd verklaard dat hij niet heeft gezien dat er een voorwerp werd overgedragen van een persoon naar een ander.
Ook de getuige [getuige 4] heeft zowel bij de politie als tegenover de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Hij heeft bij café [naam] twee groepjes mannen tegenover elkaar zien staan. Er werd geschreeuwd en ineens vielen er schoten. De mannen gingen vervolgens alle kanten op. Hij denkt drie schoten gehoord te hebben, maar is niet helemaal zeker van zichzelf omdat zijn vriendin denkt dat het twee schoten waren. Er zat heel weinig tijd tussen de schoten.
De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij drie schoten heeft gehoord met tussenpozen van ongeveer 1 tot 2 seconden.
Ook getuige [getuige 6] heeft verklaard dat zij drie keer kort achter elkaar schoten hoorde.
De getuige [getuige 7] heeft verklaard dat hij een man met een gestrekte arm zag staan, alsof hij met iets op iemand richtte. Deze man had dunne dreads tot in zijn nek. Op datzelfde moment was er commotie en ging iemand in paniek achter een boom staan. De rechtbank constateert dat [medeverdachte] op het moment van zijn aanhouding op 17 september 2019 korte, dunne dreads had.
Ook getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij drie knallen heeft gehoord, maar zij denkt dat tussen het tweede en het derde schot iets meer tijd zat dan tussen het eerste en tweede schot. Zij heeft het schieten zelf niet gezien, maar zag kort daarna vanuit het raam van haar woning wel iemand op straat staan met een zwart object in zijn hand.
Hoewel de waarnemingen van de diverse onafhankelijke getuigen op veel punten uiteenlopen, zeker waar het betreft de signalementen van de door hen waargenomen personen, is de rechtbank niettemin van oordeel dat in deze verklaringen sterke aanwijzingen zijn te vinden dat er drie keer is geschoten door één schutter.
De rechtbank constateert dat noch in de verklaringen van de getuigen noch in andere stukken in het dossier ondersteuning is te vinden voor de stelling van [medeverdachte] dat met het vuurwapen eerst twee keer in de lucht zou zijn geschoten. Deze verklaring is bovendien in strijd met de verklaring van aangever en de getuigen [getuige 3] en [getuige 7] . Ook voor de bewering van [medeverdachte] dat hij op verzoek van verdachte het wapen aan verdachte heeft afgestaan, bevat het dossier onvoldoende steun. Uit verschillende getuigenverklaringen volgt immers dat de drie schoten kort na elkaar zijn gelost, wat moeilijk uitvoerbaar zou zijn indien het wapen na twee schoten van de een naar de andere persoon wordt overgedragen. Bovendien hebben noch aangever, noch getuigen een overdracht van het wapen gezien.
[medeverdachte] is pas op zijn eigen terechtzitting met deze verklaring gekomen, op het moment dat hij bekend was met de volledige inhoud van het dossier. Mogelijk wilde hij met deze verklaring inspelen op de verklaring van aangever, dat hij verdachte in de Surinaamse taal om het wapen heeft horen vragen. De rechtbank houdt er rekening mee dat [medeverdachte] met zijn verklaring zichzelf probeert te ontlasten door een deel van de schuld in de schoenen van verdachte te schuiven.
Naast de onafhankelijke getuigen, zoals hiervoor genoemd, bevat het dossier getuigenverklaringen, tapgesprekken en WhatsApp-berichten met betrekking tot de kring van personen rond verdachte, [medeverdachte] en aangever. Deze getuigenverklaringen en conversaties zien voornamelijk op informatie ‘van horen zeggen’, en zijn om die reden niet goed bruikbaar voor de waarheidsvinding. Opvallend is wel dat de toenmalige vriendin van [medeverdachte] , de getuige [getuige 8] , heeft verklaard dat zij gehoord heeft dat [medeverdachte] eerst een waarschuwingsschot heeft gelost en daarna gericht heeft geschoten.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte] onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen en bovendien in strijd is met onder andere de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 7] . De rechtbank zal de verklaring van [medeverdachte] daarom niet voor het bewijs gebruiken. Het dossier bevat daarmee onvoldoende bewijs dat verdachte het vuurwapen van [medeverdachte] in handen heeft gehad en op aangever heeft geschoten.
De rechtbank merkt in dit verband op dat zelfs indien de verklaring van aangever wordt gevolgd dat verdachte aan [medeverdachte] om het wapen zou hebben gevraagd, daarmee nog niet vaststaat dat verdachte dit wapen ook daadwerkelijk van [medeverdachte] heeft gekregen en dat verdachte daarmee zou hebben geschoten.
De rechtbank acht aldus het tenlastegelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken, kan het subsidiair door de verdediging opgeworpen verweer, dat de verklaring van [medeverdachte] op grond van post-Vidgen-jurisprudentie van de Hoge Raad van het bewijs moet worden uitgesloten, onbesproken blijven.

4.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert
€ 6.642,15aan vergoeding van materiële schade en
€ 25.000,-aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 augustus 2020.