ECLI:NL:RBAMS:2020:3780

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
13/081813-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd voor mishandeling, bedreiging en wederspannigheid met politie

Op 9 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling, bedreiging van een politieagent en wederspannigheid. De verdachte, geboren in 1986 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd en werd beschuldigd van meerdere feiten die zich in 2020 hebben voorgedaan. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd en op tegenspraak behandeld. De officier van justitie, mr. M.E. Woudman, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. T.P.A.M. Wouters.

De tenlastelegging omvatte onder andere de mishandeling van een persoon op 24 maart 2020, waarbij de verdachte de aangever tegen het hoofd sloeg en hem schopte terwijl hij op de grond lag. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het bedreigen van een politieagent op 20 februari 2020 en het verzetten tegen zijn aanhouding op 19 februari 2020. Ook werd hij beschuldigd van het onbruikbaar maken van politiecelllen door in deze te urineren en ontlasting achter te laten.

De rechtbank heeft alle feiten bewezen verklaard op basis van de aangiften, proces-verbaal en verklaringen van getuigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor immateriële en materiële schade. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een patroon van geweldsdelicten vertoonde en dat de ISD-maatregel noodzakelijk was voor de bescherming van de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/081813-20 (A) 13/045973-20 (B) 13/042366-20 (C) 13/022893-20 (D)
13/237690-19 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 9 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in “ [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2020 en mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting voor de politierechter van 16 juni 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B, C en D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. Woudman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T.P.A.M. Wouters naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de reclasseringswerker mevrouw K. van der Heijden naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij op 24 maart 2020 [persoon] heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te slaan en hem, terwijl hij op de grond lag, met een vuist tegen het hoofd te slaan en tegen het lichaam te schoppen (zaak A).
Daarnaast wordt hij ervan verdacht dat hij op 20 februari 2020 een politieagent heeft bedreigd (zaak B, feit 1) en dat hij op 19 februari 2020 zich met geweld of bedreiging met geweld heeft verzet bij zijn aanhouding door politieagenten (zaak B, feit 2).
Hij wordt er ook van beschuldigd dat hij twee keer een politiecel heeft beschadigd of onbruikbaar gemaakt: op 17 februari 2020 door in die cel te urineren (zaak C) en op
26 januari 2020 door in de cel te urineren en zijn ontlasting op de vloer achter te laten (zaak D).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat alle tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de in zaak B als feit 1 ten laste gelegde bedreiging van verbalisant [verbalisant 1] . Aan de verklaring van de verbalisant kan niet de bijzondere bewijskracht van artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) worden toegekend, nu de verbalisant zelf ook aangever in de zaak is. Verdachte ontkent de bedreiging en voor het overige is er geen bewijsmiddel dat de verklaring van aangever ondersteunt.
Ten aanzien van zaak A merkt de verdediging op dat niet bewezen verklaard kan worden dat er sprake is van een tweede mishandelmoment. Daarnaast heeft aangever zelf een aandeel gehad in het voortduren van de schermutseling door zijn been vast te houden.
De raadsman voert geen verweer ten aanzien van de in zaak B als feit 2 en de in zaak C en D ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft ten aanzien van feit C en D op de zitting gesteld dat hij al heel vaak gebeld had om van het toilet gebruik te kunnen maken, maar dat het te lang duurde voordat hij daarvoor werd opgehaald.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaart alle feiten bewezen.
Zaak A (mishandeling)
De rechtbank acht op basis van de aangifte, het proces-verbaal van camerabeelden en de letselrapportage bewezen dat verdachte op 24 maart 2020 aangever [persoon] heeft mishandeld. De rechtbank stelt vast dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geslagen, waarna aangever op de grond is gevallen. Vervolgens heeft verdachte aangever nog tegen de borst geschopt en zoals verdachte zelf ter zitting heeft verklaard en uitgebeeld, met de vuist tegen het hoofd
geslagen. De arts die aangever twee dagen na het voorval heeft onderzocht heeft geconstateerd dat de gemelde toedracht goed kan passen bij het letsel. De bloeduitstorting aan de pink kan passen bij letsel door stomp geweld. De bloeduitstorting op de heup kan goed zijn veroorzaakt door stomp geweld, zoals een stomp, een schop of een val op straat. Ook is er waarschijnlijk sprake van een kneuzing ter plaatse van het borstbeen-ribben.
Zaak B
Feit 1 (bedreiging)
De rechtbank acht op basis van het (relaas van verbalisant [verbalisant 1] in het) proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] bewezen dat verdachte verbalisant [verbalisant 1] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in dit verbaal verklaard dat hij verdachte tegen hem heeft horen zeggen: “Het is gedaan met je. Je bent dood, kankerlijer. Het is gedaan voor jou. Mijn broers gaan jou dood maken. Ik ga jou dood schieten.”
De inhoud van het dossier geeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de verbalisant. Verdachte zelf heeft bij de politie geen verklaring willen afleggen over de verdenking. Pas op de zitting van 25 juni 2020 zegt verdachte er iets over, maar volstaat daarbij met een kale ontkenning. Dat is onvoldoende om af te doen aan de bewijskracht van het genoemde proces-verbaal. De rechtbank oordeelt daarom dat de bewezenverklaring kan worden gebaseerd op voornoemd proces-verbaal conform artikel 344 lid 2 Sv.
Feit 2 (wederspannigheid)
Uit het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] volgt dat verdachte zich heeft verzet met geweld en dreiging met geweld tegen de insluitingsfouillering door deze verbalisanten. De verbalisanten hebben verdachte verzocht mee te werken aan de insluitingsfouillering. Op het moment dat verdachte daar niet aan meewerkt, hebben de verbalisanten verdachte onder controle willen brengen om de insluitingsfouillering toch te kunnen uitvoeren. Verdachte heeft zich vervolgens hiertegen verzet door te proberen zich los te rukken en zijn vuist in de richting van één van de verbalisanten te bewegen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid op
19 februari 2020.
Zaak C (onbruikbaar maken politiecel)
Hoewel de feitelijke omschrijving van de tenlastegelegde handeling ontbreekt, is het in dit geval ook voor verdachte voldoende duidelijk dat het gaat om het urineren in de cel.
De rechtbank acht op basis van het proces-verbaal van bevindingen bewezen dat verdachte op 17 februari 2020 opzettelijk en wederrechtelijk de cel onbruikbaar heeft gemaakt door in de cel te urineren. Verdachte is naar zijn cel gebracht en gefouilleerd. Op het moment dat de cel gesloten gaat worden, ziet de verbalisant dat verdachte in de cel gaat urineren en daarbij zijn lichaam heen en weer draait en lacht. De rechtbank verwerpt het verweer van verdachte nu feitelijk niet is gebleken van de door verdachte geschetste omstandigheden. Ook hier geldt dat verdachte er voor heeft gekozen om pas op de zitting een verklaring te geven.
Zaak D (onbruikbaar maken politiecel)
Ook hier ontbreekt een verdere feitelijke omschrijving van de tenlastegelegde handeling, maar het is ook in dit geval voldoende duidelijk dat het tenlastegelegde feit feitelijk ziet op het urineren en achterlaten van ontlasting in de cel.
De rechtbank acht op basis van het proces-verbaal van bevindingen bewezen dat verdachte op 26 januari 2020 opzettelijk en wederrechtelijk de politiecel onbruikbaar heeft gemaakt door in de cel te urineren en ontlasting op de vloer achter te laten. De rechtbank verwerpt het verweer van verdachte nu feitelijk niet is gebleken van de door verdachte geschetste omstandigheden. In het proces-verbaal van aanhouding is gerelateerd dat verdachte heeft gezegd: “Ik heb gepoept en geplast omdat ik naar de rechtbank wil.”

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Zaak A:
op 24 maart 2020 te Amsterdam [persoon] heeft mishandeld door voornoemde [persoon] eenmaal met gebalde vuist tegen de rechterkant van het hoofd te stompen ten gevolge waarvan die [persoon] ten val is gekomen en terwijl die [persoon] op de grond ligt eenmaal met gebalde vuist tegen het hoofd te stompen en terwijl die [persoon] op de grond ligt eenmaal tegen de borst te schoppen;
Zaak B:
1.
omstreeks 20 februari 2020 te Amsterdam [verbalisant 1] , verbalisant bij politie Eenheid Amsterdam, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [verbalisant 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Het is gedaan met je. Je bent dood, kankerlijer. Het is gedaan voor jou. Mijn broers gaan jou dood maken. Ik ga jou doodschieten";
2.
op 19 februari 2020 te Amsterdam zich met geweld en bedreiging met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , respectievelijk surveillant en hoofdagenten van politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten door bij een insluitingsfouillering zijn arm los te trekken uit de greep van die voornoemde [verbalisant 1] en vervolgens met gebalde vuist met kracht richting het gezicht van die [verbalisant 1] te brengen en zijn linkerarm aan te spannen en met kracht in tegengestelde richting te bewegen dan waarheen die verbalisanten hem trachten te bewegen en met kracht zijn lichaam uit de fixatie van die voornoemde verbalisanten te trekken en zijn arm om de nek van die [verbalisant 1] te plaatsen en aan te spannen;
Zaak C:
op 17 februari 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel die aan een ander, te weten aan de Politie eenheid Amsterdam, toebehoorde, onbruikbaar heeft gemaakt;
Zaak D:
op 26 januari 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een cel in het bureau van politie Centraal Station, die aan een ander, te weten aan de Nationale Politie toebehoorde, onbruikbaar heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt daar deel van uit.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van
2 jaren zonder aftrek van voorarrest.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte niet voldoet aan de zogenoemde ‘zachte criteria’ voor de ISD-maatregel. In het geval van verdachte zal de intramurale fase geen zin hebben. Verdachte moet juist zo snel mogelijk terugkeren in de maatschappij en daar met de nodige ondersteuning structuur in zijn leven krijgen. Er zijn nog alternatieven voor een ISD-maatregel. De verdediging heeft verzocht om niet een onvoorwaardelijke maar een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen of een gevangenisstraf met een (fors) voorwaardelijk deel en (bijzondere) voorwaarden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feiten die voor de betrokken personen overlast veroorzaakt hebben. Aangever [persoon] heeft in zijn vordering benadeelde partij onder meer weergegeven wat de psychische gevolgen van de mishandeling voor hem geweest zijn, te weten dat hij stress ervaart en kampt met angst en gevoelens van onveiligheid. De mishandeling is ook door omstanders waargenomen. Dit draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verbalisant [verbalisant 1] heeft zich bedreigd gevoeld door de uitlatingen van verdachte. Verdachte heeft ook verder de politie overlast bezorgd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van reclassering Inforsa van 17 juni 2020, opgemaakt door K. van der Heijden. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Er is sprake van een patroon van geweldsdelicten en verdachte staat geregistreerd als veelpleger. De reclassering schat het risico op recidive hoog in, net als het risico op letselschade en het risico op het onttrekken aan voorwaarden. Er is eerder reclasseringstoezicht aan verdachte opgelegd, maar dat is zeer moeizaam verlopen.
“De heer [verdachte] heeft te kampen met een verstandelijke beperking, agressieregulatie-, gedrags- en verslavingsproblematiek. Zijn probleembesef en -inzicht zijn zwak. Ter voorkoming van recidive heeft de heer [verdachte] intensieve en langdurige behandeling en begeleiding nodig. Betrokkene kan zich niet aan afspraken houden met de reclassering waardoor een strikter kader noodzakelijk is, zoals de ISD-maatregel. Binnen deze maatregel kan worden toegewerkt naar een klinische opname en aansluitend aan re-integratie in de samenleving.”
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 25 juni 2020 reclasseringswerker
K. van der Heijden, verbonden aan Reclassering Nederland te Amsterdam, als deskundige gehoord. Zij heeft kort gezegd het advies, dat in het voornoemde rapport is weergegeven, gehandhaafd.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 22 juni 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode waarin de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf en maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en maatregel en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad van 22 juni 2020 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat de eerder opgelegde toezichten niet het gewenste effect hebben opgeleverd. Hij voldoet zo gezegd aan zowel de harde als de zachte criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel.
De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

10.1
[persoon] (zaak A)
De benadeelde partij [persoon] vordert € 600,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie stelt dat de vordering dient te worden gematigd tot een bedrag van
€ 400,-. De verdediging verzoekt het bedrag te matigen tot maximaal € 250,-.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel
6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank stelt vast dat de mishandeling uit het niets heeft plaatsgevonden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de vergoeding voor immateriële schade naar billijkheid op € 400,-.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van in totaal € 400,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 24 maart 2020.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder zaak A bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
10.2
Nationale Politie, eenheid Amsterdam (zaak C)
De benadeelde partij Nationale Politie, eenheid Amsterdam vordert € 58,08 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie stelt dat de vordering kan worden toegewezen. De verdediging meent dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is.
De rechtbank oordeelt dat vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak C bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Verdachte heeft in de cel op de vloer, muur en deur geürineerd. Om dit schoon te maken heeft de benadeelde partij kosten moeten maken en het gevorderde bedrag is een redelijke vergoeding daarvoor.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van in totaal € 58,08 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 17 februari 2020.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Geen schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van deze benadeelde partij, omdat de benadeelde partij zelf in staat wordt geacht zorg te dragen voor de inning van de schadevergoeding.

11.Afwijzing vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 17 februari 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/237690-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d.
10 oktober 2019 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
2 weken, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen omdat tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zich niet verdraagt met de verdere inhoud van dit vonnis, aangezien er een ISD-maatregel wordt opgelegd.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 180, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
Mishandeling;
Zaak B:
Feit 1: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 2: Wederspannigheid;
Zaak C:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken;
Zaak D:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [persoon]toe tot een bedrag van € 400,- (vierhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 maart 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon] aan de Staat € 400,- (vierhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 maart 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 8 (acht) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij Nationale Politie, eenheid Amsterdamtoe tot een bedrag van € 58,08 (achtenvijftig euro en acht cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 februari 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Nationale Politie, eenheid Amsterdam voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijstde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/237690-19
af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. C.W.M. Giesen en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2020.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

5.[...]

20.45
[...]