ECLI:NL:RBAMS:2020:3772
Rechtbank Amsterdam
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel
Op 16 juli 2020 deed de Rechtbank Amsterdam uitspraak in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Mönchengladbach in Duitsland. De zaak betrof de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1985, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had. De vordering tot overlevering was ingediend door het Openbaar Ministerie op 19 november 2019. Tijdens de zitting op 23 juni 2020 was de opgeëiste persoon niet verschenen, en ook zijn raadsman was niet aanwezig, wat leidde tot een schorsing van het onderzoek. Op 16 juli 2020 werd de behandeling voortgezet, maar wederom was de opgeëiste persoon niet aanwezig. De raadsman verklaarde telefonisch gemachtigd te zijn om de verdediging te voeren, maar had de rechtbank niet schriftelijk op de hoogte gesteld van zijn afwezigheid.
De rechtbank onderzocht de identiteit van de opgeëiste persoon en bevestigde dat deze correct was. De raadsman stelde dat de opgeëiste persoon zich niet meer in Nederland bevond, wat leidde tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De officier van justitie gaf aan dat een niet-ontvankelijk verklaring niet zou verhinderen dat de Duitse autoriteiten het EAB handhaven. De rechtbank besloot dat, gezien de omstandigheden, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. De overleveringsdetentie werd beëindigd, en de uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, met de griffier aanwezig.