ECLI:NL:RBAMS:2020:3772

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
13/752040-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel

Op 16 juli 2020 deed de Rechtbank Amsterdam uitspraak in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Mönchengladbach in Duitsland. De zaak betrof de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1985, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had. De vordering tot overlevering was ingediend door het Openbaar Ministerie op 19 november 2019. Tijdens de zitting op 23 juni 2020 was de opgeëiste persoon niet verschenen, en ook zijn raadsman was niet aanwezig, wat leidde tot een schorsing van het onderzoek. Op 16 juli 2020 werd de behandeling voortgezet, maar wederom was de opgeëiste persoon niet aanwezig. De raadsman verklaarde telefonisch gemachtigd te zijn om de verdediging te voeren, maar had de rechtbank niet schriftelijk op de hoogte gesteld van zijn afwezigheid.

De rechtbank onderzocht de identiteit van de opgeëiste persoon en bevestigde dat deze correct was. De raadsman stelde dat de opgeëiste persoon zich niet meer in Nederland bevond, wat leidde tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De officier van justitie gaf aan dat een niet-ontvankelijk verklaring niet zou verhinderen dat de Duitse autoriteiten het EAB handhaven. De rechtbank besloot dat, gezien de omstandigheden, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. De overleveringsdetentie werd beëindigd, en de uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752040-19
RK nummer: 19/6706
Datum uitspraak: 16 juli 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 november 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 juli 2019 door de Rechtbank van eerste aanleg Mönchengladbach (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 23 juni 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 juni 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. E. Gorsselink, advocaat te Venlo, zijn niet verschenen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de opgeëiste persoon en zijn raadsman onjuist zijn opgeroepen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde de opgeëiste persoon en zijn raadsman op de juiste wijze te laten oproepen.
Zitting 16 juli 2020
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 16 juli 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Nu de raadsman van de opgeëiste persoon zonder nader bericht eveneens niet is verschenen, heeft de rechtbank op de zitting telefonisch contact opgenomen met de raadsman. De raadsman verklaarde via de telefoon dat hij was gemachtigd om de verdediging namens de opgeëiste persoon te voeren, maar de rechtbank abusievelijk niet schriftelijk op de hoogte had gesteld van zijn besluit om niet ter zitting te verschijnen. De raadsman heeft vervolgens, via de telefoon, namens de opgeëiste persoon het woord gevoerd.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon zich niet meer in Nederland bevindt, zodat de zaak kan worden afgedaan. Het Openbaar Ministerie dient in dit geval niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft aangegeven dat indien het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard, de Duitse autoriteiten het EAB niet opnieuw aanhangig kunnen maken.
De rechtbank stelt vast dat zij uit dient te gaan van de juistheid van de door de raadsman ter zitting afgelegde verklaring. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, staat een niet-ontvankelijk verklaring er niet aan in de weg dat de Duitse autoriteiten het EAB handhaven en op die basis een nieuwe vordering door de officier van justitie tot het in behandeling nemen van het EAB wordt ingediend. Nu de opgeëiste persoon zich niet meer in Nederland bevindt, zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

4.Beslissing

VERKLAARThet Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering ex artikel 23 van de OLW van 19 november 2019;
STELT VASTdat de overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en M.M. Breugem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juli 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.