ECLI:NL:RBAMS:2020:3771

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
13/752130-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot deelname aan criminele organisatie en medeplegen van wederrechtelijk binnendringen

Op 30 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij twee strafbare feiten in België. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 16 juli 2020, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman.

De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon onvoldoende was omschreven, verworpen. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en dat de opgeëiste persoon duidelijk was over waarvoor zijn overlevering werd verzocht. De rechtbank heeft ook de onschuldverweer van de opgeëiste persoon verworpen, omdat er geen bewijs was dat zijn onschuld tijdens het verhoor was aangetoond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, met inachtneming van de garantie dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal ondergaan. De beslissing is genomen in overeenstemming met de relevante wetsartikelen, waaronder de Overleveringswet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752130-19
RK nummer: 19/7190
Datum uitspraak: 30 juli 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 november 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 oktober 2019 door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 juli 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.E.M.C. Koudijs, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek van 24 oktober 2019, afgeleverd door een onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar Belgisch recht strafbare feiten
(feit A en feit B).
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich – zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat het verzoek tot overlevering dient te worden geweigerd. De mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten is onvoldoende omschreven, nu de opgeëiste persoon enkel ‘telefonische contacten’ zou hebben onderhouden met drie medeverdachten, waarvan er één (vooralsnog) onbekend is gebleven. Niet staat beschreven dat deze medeverdachten drugs hebben uitgehaald, noch dat de opgeëiste persoon ter plaatse aanwezig is geweest.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer van de raadsman niet kan slagen. De opgeëiste persoon wordt - zo begrijpt de rechtbank - door de Belgische autoriteiten, kort gezegd, verdacht van deelname aan een criminele organisatie te Beveren (België), in ieder geval in België, in een nog nader te bepalen periode, doch in ieder geval op 21 april 2019. Daarnaast wordt hij verdacht van het medeplegen van het betreden en/of binnendringen van een plaats waar de aangetroffen personen niet waren toegelaten, noch gemachtigd waren aanwezig te zijn, te Beveren (België) op 21 april 2019. Het is voor de opgeëiste persoon dan ook voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feit A, een feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit A waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dit strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Feit A valt op deze lijst onder nummer 1, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2.
Feit B, een feit waarvoor de toets van dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit B niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van in het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft, zakelijk weergegeven, verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Voor toewijzing van een onschuldverweer is slechts plaats als de gestelde onschuld van de opgeëiste persoon tijdens het verhoor bij de rechtbank is aangetoond. Van een dergelijke situatie is geen sprake. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De eerste substituut-procureur des Konings van het parket van de procureur des Konings Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, heeft op 24 juni 2020 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5§3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit in toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Ook het onder 4.1 bedoelde feit A is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

7.Evenredigheid

Standpunt van de raadsman
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de goede procesorde en enige rechten die de opgeëiste persoon toekomen, het verzoek tot overlevering dient te worden geweigerd. Ondanks de inspanning van de Belgische advocaat van de opgeëiste persoon om hem in België te laten verhoren, hebben de Belgische autoriteiten hieraan geen gehoor gegeven en is het overleveringsverzoek gehandhaafd. De opgeëiste persoon wordt door het uitvaardigen van het EAB geconfronteerd met zeer ingrijpende consequenties, die (onder meer) van grote invloed zijn op het schuldsaneringstraject waarin hij tot het einde van dit jaar is verwikkeld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat de overlevering van de opgeëiste persoon onevenredig zou zijn.
In lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de Overleveringswet en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de Overleveringswet is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Gelet op de stelselevenredigheid kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen. Daarbij komt dat het aan de uitvaardigende autoriteit is om te toetsen of aan de voor de uitvaardiging van een EAB noodzakelijke voorwaarden, en met name van de evenredigheid ervan, is voldaan (vgl. onder andere HvJ EU 27 mei 2019, C-508/18 en C82/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:456,
OG en PI). Naar het oordeel van de rechtbank is van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld in het onderhavige geval niet gebleken. Zoals de rechtbank heeft begrepen hebben de Belgische autoriteiten de opgeëiste persoon zelfs in de gelegenheid gesteld om zich in België te laten verhoren, maar hier heeft de opgeëiste persoon klaarblijkelijk geen gehoor aan gegeven.
De rechtbank verwerpt het verweer.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 138 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en M.M. Breugem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van 30 juli 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.