12. De kantonrechter dient te beoordelen of de reden die de werkgever aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd als een dringende reden kwalificeert als bedoeld in artikel 7:677 BW en of er onverwijld is opgezegd. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag moeten de omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang worden bezien. De aard en de ernst van het gedrag van de werknemer spelen daarbij een rol, evenals de duur van de arbeidsovereenkomst, als ook de (persoonlijke) omstandigheden van de werknemer en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor de werknemer heeft.
12. Met [verweerster] is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag op staande voet voldoende voortvarend is gegeven, waarmee aan de eis van onverwijldheid is voldaan. Daartoe wordt overwogen dat na het gesprek van 6 maart 2020 het voor [verzoeker] overduidelijk was waar het bij [verweerster] om draaide, als hij dat al niet uit het onderzoek begrepen had. Toen hij vrijwel direct na het gesprek telefonisch ontslag op staande voet kreeg aangezegd, kan er voor [verzoeker] in alle redelijkheid geen onduidelijkheid zijn geweest over de reden van het ontslag. Dat vervolgens de schriftelijke bevestiging van enkele dagen later naar een verkeerd adres is gestuurd is ongelukkig, maar nu de brief toen ook per e-mail naar [verzoeker] is gestuurd - zoals door [verweerster] gesteld en door [verzoeker] onvoldoende betwist - wordt geoordeeld dat aan de eis van onverwijldheid is voldaan.
12. Vervolgens moet worden beoordeeld of de handelwijze van [verzoeker] rond het verdwij-nen van de Yamaha-versterkers het gegeven ontslag op staande voet rechtvaardigt. Duidelijk is dat indien komt vast te staan dat [verzoeker] bij de verdwijning van de Yamaha-versterkers betrokken is geweest, dit voldoende reden voor een ontslag op staande voet vormt. Een werkgever moet immers er op kunnen vertrouwen dat zij niet wordt bestolen, niet door haar medewerkers en door een leidinggevende al helemaal niet.
12. De kantonrechter heeft de camerabeelden bekeken en heeft daarbij de verklaringen van [verzoeker] over zijn gedrag betrokken. Naar haar oordeel volgt uit de beelden dat [verzoeker] op opmerkelijke tijdstippen onnodige en door hem niet met een redelijke verklaring onderbouwde handelingen heeft verricht. Zo was er geen opdracht of reden om de Yamaha-versterkers uit stelling 10D4 te halen en te verplaatsen naar stelling 11A3 tegenover de balie. Daarnaast is niet duidelijk geworden waarom de dozen zijn geseald, waardoor niet meer zichtbaar is wat er in zit, en waarom ze niet werden bestickerd voor de beoogde inbouw van [verweerster] . Ook daar is geen opdracht voor gegeven. Vervolgens is te zien dat [verzoeker] (net als [naam] ) een paar dagen later één van de dozen meeneemt, al tracht hij dit enigszins met zijn lichaam af te schermen en verschuift hij de doos met zijn voet. Dat gebeurt op een tijdstip (06.00 uur) dat [verzoeker] in het magazijn nog niets te zoeken had. Tot slot heeft [verzoeker] verklaard dat op dat ongebruikelijk vroege tijdstip een collega buiten op de doos stond te wachten, van wie hij niet meer weet wie het was of welk project het betrof, en dat hij deze collega zonder een daartoe strekkend formulier of wat dan ook te (laten) tekenen, zoiets waardevols als één, maar niet de bestelde twee Yamaha-versterkers heeft overhandigd. Voor deze verklaring is geen enkel bewijs in de systemen terug te vinden en er heeft zich ook geen enkele collega gemeld. De verklaringen zijn derhalve zo ongeloofwaardig, dat de kantonrechter ze niet voor waar kan aan nemen.
12. Naar het oordeel van de kantonrechter is uit de camerabeelden voldoende gebleken dat [verzoeker] bij de verduistering van de Yamaha-versterker betrokken is geweest; daar tegenover zijn de verklaringen van [verzoeker] voor zijn ongebruikelijke gedrag niet geloofwaardig en leggen onvoldoende gewicht in de schaal. Omtrent zijn persoonlijke omstandigheden heeft [verzoeker] onvoldoende gesteld om dit anders te doen zijn. [verzoeker] is over de gebeurtenissen door [verweerster] (op 6 maart 2020) gehoord, nog los van het feit dat het horen van een werknemer geen vereiste is voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet.
12. Dit betekent dat met het ontslag op staande voet aan de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] bij [verweerster] rechtsgeldig een einde is gekomen. Daarmee dienen de vorderingen/ verzoeken van [verzoeker] ten aanzien van de diverse vergoedingen sub B-C) te worden afgewezen.
12. [verzoeker] heeft verzocht (sub A) om [verweerster] te veroordelen een transitievergoeding te betalen op grond van artikel 7:673 BW. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer, leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval ook een dergelijke ernstige verwijtbaarheid op. Dat betekent dat de transitievergoeding niet verschuldigd is en het verzoek van [verzoeker] zal worden afgewezen.
12. Ook de overige verzoeken/vorderingen van [verzoeker] komen niet voor toewijzing in aanmerking.
12. Het tegenverzoek van [verweerster] is door [verzoeker] slechts weersproken met de stelling dat er geen sprake is van een dringende reden voor het ontslag op staande voet. Nu hierboven anders is geoordeeld, dient de vordering van [verweerster] met betrekking tot de gefixeerde schadevergoeding te worden toegewezen. Het bedrag is in hoogte door [verzoeker] niet weersproken, zodat als schadevergoeding aan [verweerster] wordt toegewezen het bedrag van € 3.130,87.
12. De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] als de in het ongelijk gestelde partij.