ECLI:NL:RBAMS:2020:3761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
13/702593-18 - 13/140949-18 - 13/145640-19 - 13/198204-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens bedreiging, mishandeling en verzet tegen aanhouding met oplegging van tbs-maatregel en gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juli 2020 uitspraak gedaan tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, mishandeling en verzet tegen aanhouding. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd, was aanwezig tijdens de behandeling van zijn zaak. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 14 juli 2020 gehouden, waarbij de officier van justitie mr. J. Ang en de raadsman mr. R. Korver hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere bedreigingen aan het adres van zijn moeder en behandelaars, mishandelingen van verschillende slachtoffers, en verzet tegen de politie tijdens zijn aanhouding. De rechtbank heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen verklaard, waarbij de verdachte onder andere werd veroordeeld voor het vernielen van kleding, belediging van ambtenaren, en het bedreigen van hulpverleners met messen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn verstandelijke beperking en psychische stoornissen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging, om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen en de verdachte de nodige behandeling te bieden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/702593-18 (A), 13/140949-18 (B), 13/145640-19 (C) en
13/198204-18 (D) (Promis)
Datum uitspraak: 28 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres]
,
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting] te [plaats] .
Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R. Korver naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – na toegelaten wijziging – kort gezegd beschuldigd van:
A

1. de vernieling van kleding van [slachtoffer 1] op 9 oktober 2018 te Amsterdam;

2. de belediging van de ambtenaren [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] op

9 oktober 2018 te Amsterdam;

3. verzet tegen aanhouding op 9 oktober 2018 te Amsterdam;

4. mishandeling van [slachtoffer 2] op 6 september 2019 te Den Dolder

5. de bedreiging van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] op 6 september 2019

te Den Dolder;

6. mishandeling van [slachtoffer 3] op 6 september 2019 te Den Dolder

B
de bedreiging van [slachtoffer 5] op 17 juli 2018 te Amsterdam;
C
mishandeling van [slachtoffer 6] op 4 september 2018 te Amsterdam;
D
Mishandeling van [slachtoffer 7] op 8 oktober 2018.
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en gelden als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de feiten in zaak A, B, C en D wettig en overtuigend bewezen.
Zaak A
Verdachte heeft op 9 oktober 2018 het overhemd van aangever [slachtoffer 1] vernield. Hij trok aangever aan zijn shirt uit de auto. De getuige [getuige 1] heeft het verhaal van aangever [slachtoffer 1] bevestigd. Verdachte heeft dit feit ook deels bekend. Vervolgens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de belediging van de politieagenten waarna hij is aangehouden. Verdachte heeft zich hier tegen proberen te verzetten, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten.
Op 6 september 2019 verbleef verdachte op grond van een inbewaringstelling en een rechterlijke machtiging in de kliniek [kliniek] . Tijdens zijn verblijf heeft verdachte op 6 september 2019 drie medewerkers bedreigd, en twee medewerkers ook mishandeld. Verdachte heeft eerst [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] het kantoor ingeduwd, waarbij hij in de deuropening bleef staan om hen uit te dagen. Verdachte heeft [slachtoffer 2] tegen het hoofd geslagen waardoor hij zijn bril verloor. Verdachte is doelbewust de keuken in gelopen waar hij twee keukenmessen heeft gepakt. Met deze keukenmessen in zijn handen heeft hij [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] bedreigd. Toen men verdachte wilde overmeesteren is verdachte het gevecht aangegaan en heeft hij met de messen uitgehaald. [slachtoffer 3] heeft daardoor een snee in zijn oor opgelopen.
Zaak B
Op 17 juli 2018 heeft verdachte zijn moeder bedreigd. Ter terechtzitting heeft zijn moeder in de hoedanigheid van getuige verklaard dat zij zich niet bedreigd voelde door verdachte. Dit komt echter niet overeen met haar aangifte. In haar aangifte heeft zij verklaard dat zij geschrokken was van verdachte en bang voor hem was geworden. Zij heeft gedetailleerd verklaard. De bedreigingen zijn ook door de verbalisanten gehoord toen zij verdachte aanhielden wegens verstoring van de openbare orde.
Zaak C
Op 4 september 2018 heeft verdachte de tramconducteur [slachtoffer 6] mishandeld. Verdachte wilde contant zijn tramkaartje betalen. Toen [slachtoffer 6] verdachte zei dat dat niet kon en hem vroeg de tram te verlaten, is verdachte boos geworden. Hij heeft [slachtoffer 6] in zijn gezicht gestompt en tegen zijn been geschopt. Uit de letselverklaring blijkt ook dat [slachtoffer 6] letsel heeft overgehouden aan de mishandeling van verdachte. De mishandeling is ook door twee getuigen waargenomen.
Zaak D
Op 8 oktober 2018 heeft verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan een mishandeling. Verdachte was boos omdat hij weggestuurd was van de dagbesteding bij de kwekerij. Hij wilde hierover praten met aangever [slachtoffer 7] . Verdachte werd echter zo boos dat hij [slachtoffer 7] heeft geduwd en geslagen. De mishandeling is door getuige [getuige 2] waargenomen.
Gelet op het bovenstaande acht de officier van justitie de feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de feiten 3, 5 en 6 in zaak A en van het ten laste gelegde in de zaken B en C.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feiten 1 en 2 in zaak A en het ten laste gelegde in zaak D heeft de raadsman zich gerefereerd.
Wat betreft feit 4 in zaak heeft de raadsman een beroep gedaan op (putatief) noodweer(exces) en om de reden ontslag van alle rechtsvervolging bepleit (zie hierover paragraaf 6).
Zaak A, feit 3
Zijn aanhouding kwam volgens verdachte uit het niets. Hij is door drie politieagenten op de grond gegooid. Daar is verdachte van geschrokken en daarom heeft hij zich verzet tegen zijn aanhouding. Verdachte betwist echter ten zeerste dat hij een greep zou hebben gedaan naar een dienstwapen. De wijze van aanhouding is buiten proportioneel geweest. Er waren minder ingrijpende opties voorhanden. Uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 3] volgt immers dat verbalisant [verbalisant 1] direct heeft aangegeven dat verdachte zou worden aangehouden, waarna hij direct door drie mensen is beetgegrepen en tegen een muur geplaatst. Dit is zeer ingrijpend en in het licht van de achtergrond van verdachte logisch dat verdachte zich hiertegen heeft verzet. De raadsman is dan ook van oordeel dat verdachte voor dit feit moet worden vrijgesproken bij het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid.
Zaak A, feiten 5 en 6
De raadsman is van mening dat de tenlastegelegde bedreiging wellicht bewezen kan worden, maar dat de overtuiging ontbreekt. In de kliniek [kliniek] worden mensen opgevangen die een verstandelijke, dan wel lichtverstandelijke beperking hebben en die intensieve of forensische zorg nodig hebben. Van medewerkers die daar werken en die een dergelijke beroep uitoefenen mag verwacht worden dat zij iets steviger in hun schoenen staan. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van deze bedreiging.
Ook de mishandeling kan niet wettig en overtuigend bewezen worden, aldus de raadsman. Uit de aangifte van [slachtoffer 3] volgt dat het de medewerkers op enig moment is gelukt om de armen van verdachte te fixeren en hem tegen de muur aan te drukken om hem zo de messen afhandig te kunnen maken. Volgens aangever heeft verdachte nog met de messen uitgehaald waardoor hij een snee aan zijn oor heeft opgelopen. Deze snee is echter niet meer dan een kras. Het kan vaker voorkomen dat medewerkers iets oplopen. Dat hoeft niet te betekenen dat men gelijk aangifte daarvan moet doen. Verdachte heeft geen opzet gehad op de mishandeling. Hij werd immers gefixeerd en had daardoor geen tot weinig controle meer. Hij heeft in zijn emotie zijn hand bewogen. Als hij iemand heeft geraakt, is dat niet met opzet geweest en was het per ongeluk. Ook is er geen sprake van voorwaardelijk opzet. Zwaaien met een bestekmes door het mes een beetje heen en weer te bewegen, terwijl iemand wordt gefixeerd bij zijn armen en tegen een muur wordt gedrukt, kan weinig kwaad doen. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van dit feit.
Zaak B
De raadsman is van mening dat zich onvoldoende bewijs in het dossier bevindt om verdachte te kunnen veroordelen voor de bedreiging van zijn moeder. Afgezien van de aangifte is er geen bewijs dat verdachte tegen zijn moeder heeft gezegd ‘ik schiet je met vier kogels’ en/of ‘ik maak je af’. Het is volstrekt onvoldoende dat de verbalisanten het hebben gehoord van moeder, want dat komt uit één en dezelfde bron. Moeder heeft ook niet gehoord wat de verbalisanten hebben opgeschreven als bedreiging in hun proces-verbaal. Bovendien is het doel van een bedreiging om de ander bang te maken. Dit is nimmer het doel van verdachte geweest. Verdachte heeft gereageerd uit boosheid. Verder dient ook nog bekeken te worden of de bedreiging zodanig was, dat die naar objectieve maatstaven die angst ook bij moeder teweeg kan hebben gebracht. Moeder heeft in haar aangifte verklaard dat zij hevig is geschrokken en bang is geworden, maar dat is in deze situatie onvoldoende. Moeder is bekend met de verstandelijke beperking van verdachte en het gedrag dat hij vertoont als hij boos is. Gezien het feit dat moeder nadien ook weer voor verdachte heeft gezorgd en nog steeds nauw bij hem is betrokken, kan naar objectieve maatstaven niet tot de conclusie leiden dat de bedreigingen die door verdachte zouden zijn geuit angst teweeg hebben gebracht. Dit heeft moeder ook ter terechtzitting bevestigd. Om die reden dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
Zaak C
Verdachte dient ook te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling van de tramconducteur [slachtoffer 6] wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Het slaan van verdachte is enkel door aangever gesteld. Geen van de getuigen hebben dit verklaard en het is niet op de camerabeelden te zien. De verbalisant die deze beelden heeft bekeken heeft ook verklaard dat hij het slaan niet heeft kunnen waarnemen. Het letsel van aangever is ook niet passend bij een vuistslag op de lip. Ten aanzien van het schoppen bevinden zich twee verklaringen in het dossier, de verklaring van aangever en de verklaring van getuige [getuige 3] . Deze getuige stelt echter dat er in de schop geen kracht heeft gezeten. Voor een bewezenverklaring voor mishandeling is vereist dat een ander pijn of letsel wordt toegebracht. De raadsman stelt dat een schop zonder kracht niet zonder meer kan worden aangemerkt als mishandeling. Dat aangever een maand later nog last zou hebben van zijn been acht de verdediging ongeloofwaardig nu er ook geen aanvullende verklaring en/of medisch stuk aan het dossier zijn toegevoegd. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Beoordeling in zaak A feiten 1, 2 en 4 en zaak D
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van alle vier de feiten.
Beoordeling zaak A feit 3
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde feit omdat er door de verbalisanten buitenproportioneel geweld is gebruikt bij de aanhouding van verdachte. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Uit het relaas van verbalisanten blijkt onder meer het volgende. Verbalisant [verbalisant 1] had aan verdachte uitgelegd dat hij even moest wachten totdat het verhaal van aangever [slachtoffer 1] duidelijk was. Verdachte wilde hier niet op wachten en was heel druk met zijn handen aan het gebaren, ook met een brandende sigaret in zijn handen. Deze sigaret kwam steeds dichterbij het gezicht van verbalisant [verbalisant 1] , reden waarom ze een wegwuivende beweging maakte. Verdachte trok zijn hand met daarin de sigaret ook terug, maar herhaalde vervolgens zijn handeling. Door verbalisant [verbalisant 1] is toen de sigaret uit de handen van verdachte geslagen. Verdachte stapte daarop meteen op verbalisant [verbalisant 1] af en begon op vijf centimeter van haar gezicht wild te gebaren. Zijn hand moest toen worden weggeslagen. Verdachte werd bozer en begon te schreeuwen en te schelden.
Op dat moment is verdachte aangehouden ter zake van belediging. Verdachte bewoog toen in tegengestelde richting. Zijn armspieren stonden op spanning. Om verdachte de transportboeien om te kunnen doen, hebben de verbalisanten verdachte naar de muur gebracht. Hij bleef zich echter verzetten. Verdachte heeft ook nog geprobeerd om het vuurwapen van verbalisant [verbalisant 2] te pakken te krijgen. Hierna heeft verbalisant [verbalisant 1] verdachte een knietje gegeven. Het verzet van verdachte werd hierdoor minder.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verbalisanten niet disproportioneel hebben gehandeld om verdachte te kunnen aanhouden. Verdachte was voordat hij werd aangehouden niet vatbaar voor correctie van zijn gedrag en werd bozer en begon te schreeuwen en schelden vóórdat hij werd aangehouden. Vervolgens is verdachte aangehouden en verzette verdachte zich tegen zijn aanhouding. Verbalisanten hebben gepast geweld toegepast om verdachte te kunnen aanhouden, eindigend in een knietje toen verdachte een vuurwapen wilde pakken. De rechtbank acht het in zaak onder 3 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Beoordeling zaak A feiten 5 en 6
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij drie medewerkers van de kliniek waar hij verbleef heeft bedreigd. De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat van de medewerkers mag worden verwacht dat zij beter met bedreigingen van patiënten kunnen omgaan. De rechtbank verwerpt dit verweer.
De drie medewerkers hebben hetzelfde verklaard. Verdachte kwam met twee messen in zijn handen uit de keuken en hield daarbij de punten van de messen omhoog. Verdachte maakte zich groot en nam een dreigende agressieve houding aan. Hij stond ook in een gevechtshouding. Daarvoor had hij al gezegd dat hij hen af wilde maken en zou gaan slaan. Gelet op de aard van deze gedragingen met de messen en de uitlatingen die verdachte tegen deze hulpverleners heeft gedaan, is zijn gedrag en zijn deze bewoordingen bezwaarlijk anders te verstaan dan als een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De medewerkers hebben zich ook daadwerkelijk bedreigd gevoeld. Dat zij in een kliniek werken waar verstandelijk beperkte mensen met ernstige gedragsproblemen verblijven en het risico op bedreiging daardoor wellicht groter is, maakt dit oordeel van de rechtbank niet anders. Het feit onder 5 ten laste gelegde acht de rechtbank om die reden wettig en overtuigend bewezen.
Toen de medewerkers verdachte wilden overmeesteren om de bedreigende situatie te stoppen, is er een worsteling ontstaan waarbij verdachte met de messen in zijn handen om zich heen heeft gezwaaid. Aangever [slachtoffer 3] is hierbij bij zijn rechteroor geraakt. Deze verwonding is ook door de andere medewerkers waargenomen. De raadsman heeft bepleit dat verdachte niet het opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad om aangever te verwonden en dat verdachte om die reden dient te worden vrijgesproken van het onder 6 ten laste gelegde. Ook dit verweer wordt door de rechtbank verworpen. Verdachte heeft met twee messen in zijn handen gezwaaid. Hij heeft deze messen pas losgelaten nadat hij was overmeesterd. Door met de messen te zwaaien heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij met deze messen iemand kon verwonden. Het feit onder 6 acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Beoordeling zaak B
Op 17 juli 2018 heeft de moeder van verdachte aangifte tegen verdachte gedaan inzake bedreiging. Verdachte was niet voor rede vatbaar geweest en zou naar zijn moeder hebben geroepen ‘ik schiet je met vier kogels’ en/of ‘ik maak je af’ en/of ‘ik ga je doodschieten. Je bent niet meer veilig en ik ga toch wel terugkomen. Je moet bang zijn als je gaat slapen. Ik ga je dood maken.’ Ze verklaarde dat ze hier hevig van schrok en dat ze hierdoor bang van hem was geworden.
Ter terechtzitting is de moeder van verdachte als getuige gehoord en heeft zij verklaard dat zij niet bang is voor verdachte. Zij verklaarde dat zij wel bang was voor de woorden die verdachte toen heeft gebruikt.
De rechtbank gaat uit van hetgeen in de aangifte is opgenomen. Het tenlastegelegde feit heeft twee jaar geleden plaatsgevonden. Door het tijdsverloop en de familierelatie is aangeefster wellicht anders gaan denken over wat er destijds is gebeurd maar op dat moment voelde ze zich bedreigd en heeft zij hiervan ook aangifte gedaan, mede uit vrees voor haar jongere dochter.
De rechtbank is van oordeel dat door de uitlatingen van verdachte bij moeder in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou laten. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 6 ten laste gelegde feit.
Beoordeling zaak C
In de zaak C wordt verdachte ervan verdacht dat hij de tramconducteur [slachtoffer 6] heeft mishandeld. Verdachte ontkent dit feit. In het dossier bevindt zich de aangifte waarin aangever verklaart dat verdachte hem in zijn gezicht heeft gestompt en tegen zijn been heeft geschopt. Uit de letselverklaring blijkt dat aangever een zwelling had op zijn onderlip en een kneuzing aan het spierweefsel op het linker bovenbeen. In het dossier bevinden zich ook twee getuigenverklaringen die de aangifte ondersteunen. Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij verdachte een slaande beweging heeft zien maken. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij gezien heeft dat verdachte aangever heeft geschopt. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
A
1.
op 9 oktober 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk kleding toebehorende aan [slachtoffer 1] heeft vernield;
2.
op 9 oktober 2018 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 2] , medewerker van politie Eenheid Amsterdam en [verbalisant 3] , gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Je moet je bek houden. Kankerhoer. Jullie kanker moeders, als ik blank was zou ik nooit worden aangehouden. Alle tattas moeten dood. Jullie zijn kankerhonden, honden, honden, kankerhonden zijn jullie. Fuck jullie moeders.";
3.
op 9 oktober 2018 te Amsterdam, zich met geweld en bedreiging met geweld, heeft verzet tegen ambtenaren, [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam en [verbalisant 2] , medewerker van politie Eenheid Amsterdam en [verbalisant 3] , aspirant van politie
Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige oefening van hun bediening, te weten belast met nood hulpsurveillance en bezig met de aanhouding van verdachte, door zich in de tegengestelde richting te bewegen dan waar verbalisanten hem trachtte te brengen en door zijn armspieren op spanning te brengen en door met zijn rechterhand naar het vuurwapen van [verbalisant 2] te bewegen;
4.
op 6 september 2019 te Den Dolder, gemeente Zeist, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te slaan;
5.
op 6 september 2019 te Den Dolder, gemeente Zeist, meermalen [slachtoffer 3] en
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht:
- door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] dreigend de woorden "Ik maak jullie af, ik ga jullie slaan" toe te voegen en
- twee messen vast te houden en die dreigend in de richting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] te houden en door met de messen op hen af te lopen en met de messen te zwaaien en door hun woordelijk uit te dagen het gevecht met hem te gaan;
6.
op 6 september 2019 te Den Dolder, gemeente Zeist, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door met [slachtoffer 3] het gevecht aan te gaan en naar die [slachtoffer 3] heeft uitgehaald met messen in zijn handen, terwijl hij, verdachte, een of meer messen in zijn handen had;
B
op 17 juli 2018 te Amsterdam [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die Naarden dreigend de woorden toe te voegen "Ik schiet je met vier kogels.." en "Ik maak je af." en "Ik ga je doodschieten. Je bent niet meer veilig en ik ga toch wel terug komen. Je moet bang zijn als je gaat slapen. Ik ga je dood maken.",
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
C
op 4 september 2018 te Amsterdam [slachtoffer 6] heeft mishandeld door die [slachtoffer 6]
- te stompen in het gezicht, en
- te schoppen tegen het been;
D
op 8 oktober 2018 te Amsterdam [slachtoffer 7] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 7] bij de keel te pakken, tegen de keel en de borstkas te duwen en tegen het jukbeen te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte voor feit 4 in de zaak A moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake was van (putatief) noodweer dan wel (putatief) noodweerexces. Verdachte werd als eerste fysiek door [slachtoffer 2] aangevallen. In reactie, omdat hij werd aangevallen, heeft verdachte teruggeslagen. Het is niet zo dat verdachte zichzelf verwijtbaar in een (putatieve) noodweersituatie heeft gebracht. Verdachte had te maken met een ogenblikkelijke en wat hem betreft een wederrechtelijke aanranding van zijn lichaam. Het slaan tegen het hoofd van [slachtoffer 2] door verdachte in vergelijking met een duw kan wellicht nog worden beschouwd als niet proportioneel. Echter, door het wegduwen kon verdachte niet anders afweren dan door zijn handen naar voren te bewegen en daarbij per ongeluk het hoofd van [slachtoffer 2] te raken. Het is een ongelukkige samenloop van omstandigheden dat daarbij het hoofd van [slachtoffer 2] is geraakt.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
Het verweer van de verdediging dat er sprake is van noodweer(exces) dient verworpen te worden, nu van een noodweersituatie geen sprake is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) allereerst moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdediging noodzakelijk was. De rechtbank acht, gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte of een ander of van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Verdachte is zelf de confrontatie aangegaan. Hij is schreeuwend en zeer agressief op [slachtoffer 2] afgelopen en begon [slachtoffer 2] te duwen, reden waarom [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] achterwaarts het kantoor zijn ingelopen. Verdachte bleef agressief in de deuropening van het kantoor staan waarna [slachtoffer 2] genoodzaakt was om verdachte weg te duwen om uit het kantoor te kunnen komen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte zichzelf in deze situatie heeft gebracht en zich niet in een noodweersituatie bevond waarin hij genoodzaakt was om zich te verdedigen. De rechtbank zal het beroep op noodweer om die reden afwijzen.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces ook daarom niet slaagt.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat er sprake was van putatief noodweer is de rechtbank van oordeel dat daarvoor onvoldoende is aangevoerd. Feitelijke omstandigheden zijn onvoldoende aangevoerd en ook niet gebleken. Ook dit verweer wordt verworpen.
Er is ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in de zaken A, B, C en D bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek van voorarrest en oplegging van de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de rapportages die zijn opgemaakt, waaronder ook het rapport van G.H.P. Van der Helm, die door de verdediging is ingeschakeld. Bij verdachte is sprake van een ernstige psychische stoornis, te weten een verstandelijke beperking, mate van ernst matig en van traumabeleving. Verdachte is heel zijn leven overvraagd en uit onvermogen geneigd tot reactieve agressie. Hij functioneert verstandelijk en sociaal-emotioneel op een nog kinderlijk niveau. De tenlastegelegde feiten kenmerken zich doordat ze gepleegd zijn in zogenoemde sociale nadeelsituaties en verdachte in deze situatie overvraagd is. Hij heeft moeite met het door- en overzien van alledaagse situaties. Hij heeft een zeer beperkt analyserend en probleemoplossend vermogen. De tenlastegelegde feiten moeten dan ook verminderd aan hem worden toegerekend. Bij de strafoplegging moet ook rekening worden gehouden met het feit dat verdachte sinds zijn opname in de Hondsberg tien jaar geleden geen behandeling meer heeft gehad terwijl dit wel hard nodig was. Dit was niet te wijten aan verdachte en mag hem ook niet worden aangerekend. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de delicten waar verdachte van wordt verdacht niet in verhouding staan tot de geadviseerde tbs-maatregel met dwangverpleging. Bovendien zijn andere alternatieven niet verder onderzocht. Verdachte heeft traumatherapie, cognitieve gedragstherapie en een goede begeleiding op verstandelijk beperkt niveau nodig. Met deze therapieën kan snel vooruitgang worden geboekt. Indien de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd, staat dat een vervolgbehandeling in de praktijk in de weg. Verdachte verdient een kans om de therapieën vrijwillig te volgen, dan wel door het afgeven van een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf als bedoeld in de Wet zorg en dwang middels de schakelbepaling van artikel 2.3 lid 2 van de Wet forensische zorg. Meer subsidiair verzoekt de verdediging een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen waarbij verdachte zich een jaar klinisch laat opnemen opdat hij behandeld kan worden.
Gezien de geringe ernst van de gepleegde feiten, de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, verzoekt de verdediging om verdachte slechts een voorwaardelijke straf op te leggen of in ieder geval geen straf op te leggen die de duur van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht overschrijdt.
7.3
Voorwaardelijk verzoek van de raadsman
De raadsman heeft ter zitting verzocht, indien de rechtbank tot oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging mocht komen, de zaak aan te houden om twee deskundigen, die gespecialiseerd zijn in de behandeling van verstandelijk beperkte personen, verdachte te laten onderzoeken.
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman af. De geraadpleegde deskundigen van het NIFP zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende deskundig om over verdachte te rapporteren. De deskundigen hebben in hun vakgebied te maken met een grote populatie aan mensen met een verstandelijke beperking. Hun expertise strekt zich daarover uit. De rechtbank acht zich om die reden voldoende voorgelicht door de deskundigen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen, meerdere bedreigingen, een belediging van politieagenten en verzet bij aanhouding. Het gaat om tien strafbare feiten gepleegd in iets meer dan een jaar tijd. Verdachte heeft dreigend en vervelend gedrag vertoond richting onbekenden en de politie, maar ook richting hulpverleners en zijn moeder. Dit gedrag rekent de rechtbank verdachte aan.
Uit het strafblad van verdachte van 7 november 2019 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
7.4.1
Terbeschikkingstelling
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitiarapportages van 19 februari 2020 en de aanvullende Pro Justitiarapportages van 23 juni 2020 van GZ-psycholoog F.A.M. de Reeper, psychiater dr. T.W.D.P. van Os en forensisch milieuonderzoeker D.A. de Ruiter. Hieruit komt onder meer naar voren dat bij verdachte sprake is van een matig ernstige licht verstandelijke beperking, een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis en een stoornis in cannabisgebruik.
Bij alle feiten is sprake van impulsieve agressie, achterdocht, onbegrip bij frustratie en begrenzing. Verdachte was ten gevolge van zijn stoornissen beperkt in zijn keuzevrijheid om ander gedrag dan de delicten te vertonen. Geadviseerd wordt dan ook om alle ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen.
Het risico op recidive van soortgelijke gewelddadige feiten is hoog. Zowel ambulante als klinische trajecten hebben geen resultaat opgeleverd. De agressie tegen begeleiders en behandelaren bleef onverkort aanwezig. Het is noodzakelijk voor de beperking van de recidive dat verdachte in een onvoorwaardelijke, sterk gereguleerde, gestructureerde en prikkelarme zorg-intensieve leef- en behandelomgeving wordt geplaatst. Een goede behandelkliniek met zorg en beveiliging op maat voor verdachte is bijvoorbeeld FPC Hoeve Boschoord. Daar kan hij aan zichzelf werken en worden geaccepteerd in zijn beperking, en daar kan hij ook terugvallen zonder als onbehandelbaar weer doorgeplaatst te moeten worden.
Een opname in een tbs-kliniek in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging wordt onverminderd als meest wenselijk gezien om verdachte de meest gunstige voorwaarden te bieden voor behandeling om zich te ontwikkelen, veilig weer in de samenleving te kunnen terugkeren en daaraan naar vermogen te kunnen deelnemen.
Het is van belang dat dit in een setting gebeurt waarin het risico op overvraging gering is en waar men bestand is tegen terugvallen zodat verdachte in zijn rustige tempo met vallen en opstaan meer veiligheid in zichzelf kan opbouwen. Bij een klinisch traject in een voorwaardelijk strafkader is het risico groot dat verdachte onbehandeld op straat komt te staan als hij afhaakt of impulsief voorwaarden overtreedt. De rapporteurs adviseren derhalve oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging.
GZ-psycholoog F.A.M. de Reeper heeft ter terechtzitting zijn advies tot oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging gehandhaafd. Het gedrag en de problematiek van verdachte zijn diep ingeslepen in zijn persoonlijkheid. Hij heeft van kleins af aan ernstige gedragsproblemen vertoond. Diverse keren is geprobeerd om daar hulp voor in te zetten, maar dat heeft niet mogen baten. Wellicht is de hulpverlening tekort geschoten, maar feit is nu wel dat er bij verdachte een ingeslepen patroon van agressieproblematiek speelt. Verdachte is gebaat bij de duidelijkheid en structuur die binnen de kaders van de tbs-maatregel met dwangverpleging worden geboden. Indien verdachte vrijwillig wordt opgenomen, of op grond van een zorgmachtiging, is het risico te groot dat verdachte opnieuw gewelddadig gedrag zal vertonen of dat hij vroegtijdig met de behandeling stopt. Er zijn geen gunstige voorwaarden te scheppen om stappen te zetten. Het tbs kader is aangewezen om nieuwe teleurstellingen en risico op verwaarlozing van de problematiek te voorkomen. De Reeper heeft ter zitting de diagnose van lichtverstandelijke beperking bij verdachte bijgesteld naar een verstandelijke beperking bij verdachte.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 21 februari 2020, opgemaakt door M. Blok. Hierin blijkt dat de reclassering zich conformeert aan zowel de inhoud als het advies van de triple Pro Justitiarapportage.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het rapport van 7 juli 2020 van de door de verdediging ingeschakelde deskundige G.H.P. van der Helm, lector residentiële jeugdzorg aan de Hogeschool Leiden en psycholoog. Ook Van der Helm heeft bij verdachte geconstateerd dat er sprake is van een man met ernstige beperkingen en een grote kwetsbaarheid, die continu in zijn leven is blootgesteld aan sociale nadeelsituaties. Van der Helm sluit zich grotendeels aan bij de bevindingen van De Reeper, behalve bij zijn advies tot oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging. Er zijn naar zijn mening voldoende alternatieven beschikbaar om verdachte de benodigde behandeling te bieden. Dit kan zijn een vrijwillige opname in een gespecialiseerde instelling zoals bijvoorbeeld ASVZ (Triple C methodiek) of een vrijwillige opname in Hoeve Boschoord (de meeste kennis op dit terrein en een uitstekend behandelklimaat). Als hij niet wordt geaccepteerd is er een flexibelere maatregel in het kader van de Wet Zorg en Dwang mogelijk. Wanneer dat niet haalbaar is, is een tbs met voorwaarden ook een optie.
Van der Helm heeft ter terechtzitting zijn bevindingen gehandhaafd. Het gaat bij verdachte om reactieve agressie bij nadelig gedrag. Hij reageert op nadeelsituaties. Vanuit een tbs met voorwaarden of een opname in het kader van de Wet zorg en dwang zijn er meer mogelijkheden om verdachte hiervoor te kunnen behandelen en zijn er meer uitstroommogelijkheden.
De rechtbank kan zich met de conclusies van de psychiater Van Os en de psycholoog De Reeper verenigen en is van oordeel dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een verstandelijke beperking en aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een niet gespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis. De rechtbank acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor de tenlastegelegde feiten.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of – ter bescherming van de maatschappij – een tbs met dwangverpleging aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Niet alleen is gebleken dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en een ziekelijke stoornis, maar ook dat sprake is van een aanzienlijk recidivegevaar, gelet op de behandelgeschiedenis van verdachte en de conclusies van de NIFP-deskundigen. Eerdere ingrepen hebben niet geholpen. De rapporteurs achten de kans op recidive van soortgelijke gewelddadige feiten en op escalatie van gewelddadig gedrag hoog.
Om het gevaar voor recidive te kunnen beteugelen, om de problematiek van verdachte zoveel mogelijk te beperken en ter optimale bescherming van de maatschappij, is de rechtbank van oordeel dat alleen kan worden volstaan met de maatregel van tbs met dwangverpleging. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van die maatregel.
Met de NIFP deskundigen en anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de agressieve delicten van verdachte niet te duiden zijn als een reactie op nadelig gedrag van anderen, maar als een uiting van een mede door zijn stoornissen ingeslepen agressief gedragspatroon. Die zorgelijke agressie kan zich op een ieder richten: zijn familie, de politie, een verkeersdeelnemer, een werkgever of gespecialiseerde hulpverleners. Daarbij neemt de ernst van de delicten toe. Ook een behandeling in een setting voor Sterk Gedragsgestoorde en Licht Verstandelijke Gehandicapten was onvoldoende om recidive te voorkomen. Vanuit zijn stoornissen is verdachte niet in staat zich aan voorwaarden te houden.
De bewezen verklaarde feiten in zaak A onder 5 en zaak B betreffen misdrijven als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, Sr (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld). Aan de wettelijke voorwaarden voor het kunnen opleggen van tbs is dan ook voldaan. Voor deze feiten wordt de maatregel opgelegd.
Voor het oordeel dat bedreiging is aan te merken als geweldsmisdrijf dient de rechtbank feiten en omstandigheden vast te stellen waaruit gedragingen van de verdachte kunnen worden afgeleid die onmiskenbaar zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e, eerste lid Sr. Daarbij kan de rechtbank onder meer betrekken of de bedreiging werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van de bedreigde dan wel op enigerlei andere wijze werd ondersteund, alsmede of destijds aannemelijk was dat de bedreiging zou worden uitgevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is er gezien de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen en die een rol hebben gespeeld bij de bewezenverklaarde bedreiging van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] voldoende grond om te oordelen dat de gedragingen van de verdachte onmiskenbaar waren gericht tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e, eerste lid Sr. Verdachte hield gedurende de bedreiging twee messen met de punten omhoog vast en zwaaide ermee. Bij het gevecht om hem de messen te ontnemen liep [slachtoffer 3] een snee in zijn oor. Dat verdachte vaker daadwerkelijke fysieke agressie vertoont blijkt uit de andere bewezenverklaarde feiten.
De duur van de maatregel is niet in tijd beperkt. De door verdachte begane misdrijven waren gericht tegen en veroorzaakten gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De terbeschikkingstelling kan dan ook de duur van vier jaren te boven gaan.
7.4.2
Gevangenisstraf
In aanmerking genomen dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht en de strafbaarheid van verdachte niet is uitgesloten, acht de rechtbank naast de tbs-maatregel met dwangverpleging oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 57, 180, 266, 267, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6, in zaak B, zaak C en zaak D ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
1.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen
2.
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
3.
wederspannigheid
4.
mishandeling
5.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
6.
mishandeling
Zaak B
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Zaak C
mishandeling
Zaak D
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en M.A.E. Somsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juli 2020.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]