ECLI:NL:RBAMS:2020:3752

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
C/13/687650 / KG ZA 20-662
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing executie ontruiming sociale huurwoning afgewezen; toetsingsmaatstaf HR 20-12-2019

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder, aangeduid als [eiser], en de stichting Woningstichting Eigen Haard, de verhuurder. De eiser had een verbod gevorderd om uitvoering te geven aan de aangezegde ontruiming van zijn sociale huurwoning, die was aangezegd door Eigen Haard na een eerdere ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter had in een eindvonnis van 15 juni 2020 de vorderingen van Eigen Haard toegewezen, waarbij de ontruiming uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. De eiser had verzocht om schorsing van deze uitvoerbaarheid, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de eiser niet opwogen tegen de belangen van Eigen Haard bij de uitvoering van het vonnis. De voorzieningenrechter baseerde zijn beslissing op de toetsingsmaatstaf die door de Hoge Raad is vastgesteld in zijn arrest van 20 december 2019, waarin is bepaald dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in beginsel moet worden uitgevoerd, tenzij er zwaarwegende omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eiser onvoldoende nieuwe feiten had aangedragen die de schorsing van de ontruiming zouden rechtvaardigen. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van Eigen Haard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/687650 / KG ZA 20-662 HH/MAH
Vonnis in kort geding van 30 juli 2020
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 27 juli 2020,
advocaat mr. S.R. Kieffer te Amsterdam,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J. Groenewoud te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Eigen Haard worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 28 juli 2020 waren aanwezig:
- [eiser] met mr. Kieffer
- aan de zijde van Eigen Haard: [medewerker gedaagde] ( [functie] ) met mr. Groenewoud;
1.2.
Ter zitting is namens [eiser] de dagvaarding toegelicht. Namens Eigen Haard is verweer gevoerd en geconcludeerd tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben een pleitnota in het geding gebracht en [eiser] ook producties.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Sinds 1 augustus 2002 huurt [eiser] van Eigen Haard een sociale huurwoning aan de [adres 1] te [woonplaats] .
2.2.
Bij dagvaarding van 16 juli 2019 heeft Eigen Haard bij de kantonrechter van deze rechtbank onder meer de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gevorderd op de grond dat [eiser] geen hoofdverblijf hield in de woning. In die procedure werd [eiser] bijgestaan door een andere dan zijn huidige advocaat. Na een tussenvonnis van 13 januari 2020 en overlegging van nadere stukken door [eiser] heeft de kantonrechter de vorderingen bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaard - eindvonnis van 15 juni 2020 toegewezen.
2.3.
In r.o. 12 van het tussenvonnis is overwogen:
“12. De kantonrechter houdt er rekening mee dat [eiser] tot nu toe niet heeft beseft dat het op zijn weg ligt om openheid van zaken te geven. Indien hij dat nalaat kan het gevolg daarvan groot zijn, namelijk een ontruiming van het gehuurde. [eiser] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om bij akte bovengenoemde feiten en omstandigheden [zo nauwkeurig mogelijke gegevens over onder meer feitelijk gebruik van woning en loods, feitelijk energieverbruik, e.d. - vzr] alsnog aan te voeren. Daarbij dient [eiser] waar mogelijk zijn uiteenzetting te onderbouwen met schriftelijke stukken, correspondentie, foto’s, verklaringen en dergelijke. Het achterwege laten daarvan kan leiden tot de conclusie dat [eiser] heeft nagelaten zijn verweer voldoende te onderbouwen, wat tot gevolg kan hebben dat dit buiten beschouwing blijft.”
2.4.
In zijn eindvonnis heeft de kantonrechter de door [eiser] naar aanleiding van het tussenvonnis overgelegde stukken en verklaringen besproken en onvoldoende geoordeeld en onder meer overwogen:
“11. Kortom: [eiser] heeft onvoldoende openheid gegeven over de vraag hoe vaak, waarvoor (althans op welke wijze) en door wie het gehuurde wordt gebruikt, en heeft verder ook nagelaten feitelijke gegevens over te leggen waaruit dat gebruik kan worden afgeleid (zoals afrekeningen voor werkelijk gebruik van energie en water).“
2.5.
Eigen Haard heeft het eindvonnis op 1 juli 2020 aan [eiser] betekend en de ontruiming aangezegd tegen 3 augustus 2020. [eiser] heeft Eigen Haard verzocht om de ontruiming op te schorten, maar Eigen Haard stemde daar niet mee in. Verder heeft hij contact opgenomen met de deurwaarder om een afbetalingsregeling voor de proceskostenveroordeling te regelen, maar daarop heeft hij nog niets vernomen.
2.6.
[eiser] heeft ter zitting aangekondigd nog deze week hoger beroep in te zullen stellen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert een verbod om uitvoering te geven aan de aangezegde ontruiming van zijn woning, met veroordeling van Eigen Haard in de proces- en nakosten.
3.2.
Eigen Haard voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Wat betreft de toetsingsmaatstaf voor een executiegeschil in kort geding is de Hoge Raad in zijn arrest van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, teruggekomen van zijn rechtspraak zoals ingezet met het arrest van 22 april 1983 (Ritzen/Hoekstra), voor zover het gaat om de tenuitvoerlegging van een uitspraak waartegen een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat. Van dit laatste is in dit geval sprake, want de appeltermijn tegen het eindvonnis van 15 juni 2020 loopt nog. Dat betekent dat in deze zaak de volgende toetsingsmaatstaf geldt.
4.2.
Uitgangspunt blijft dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan.
4.3.
Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
4.4.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
4.5.
In dit geval geldt de in punt 4.4 bedoelde eis van nieuwe feiten niet, omdat de kantonrechter in zijn eindvonnis van 15 juni 2020 niet heeft gemotiveerd waarom de ontruiming uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
4.6.
Met inachtneming van het voorgaande zal worden beoordeeld of een afweging van de belangen van partijen op dit moment rechtvaardigt dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis wordt geschrapt, dat wil zeggen dat [eiser] hangende (het nog in te stellen) hoger beroep de uitkomst daarvan in zijn woning mag afwachten. Aangenomen moet worden dat dit in het petitum ook is bedoeld. De gevorderde schorsing van de ontruiming zonder enige begrenzing in de tijd is uiteraard hoe dan ook niet toewijsbaar.
4.7.
In dit geval wegen de belangen van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand niet zwaar genoeg om af te wijken van de hoofdregel dat Eigen Haard een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis direct ten uitvoer mag leggen. De voorzieningenrechter gaat hierbij uit van de inhoud van het tussen- en eindvonnis van de kantonrechter (op tegenspraak gewezen uitvoerig gemotiveerde bodemvonnissen die naar voorlopig oordeel niet berusten op een kennelijke misslag) en laat de kans van slagen in het hoger beroep (die volgens [eiser] groot is en volgens Eigen Haard gering) buiten beschouwing.
4.8.
De belangen die nu door [eiser] zijn gesteld zien er met name op dat het voor hem bijzonder ingrijpend is dat hij zijn woning kwijtraakt, maar dat is in een zaak als deze helaas onvermijdelijk en er mag in het algemeen dan ook vanuit worden gegaan dat die belangen reeds zijn meegewogen (en afgewogen tegen het belang van Eigen Haard bij een eerlijke verdeling van de zeer schaarse sociale woningvoorraad) door de rechter in zijn beslissing tot ontruiming. In dit concrete geval blijkt dit ook uit r.o. 12 van het tussenvonnis (zie 2.3) en r.o. 13 van het eindvonnis van de kantonrechter (waarin – samengevat - is overwogen dat het belang van [eiser] niet zodanig is dat de ontbinding en ontruiming niet gerechtvaardigd zouden zijn).
4.9.
De door [eiser] in dit kort geding overgelegde stukken, waaronder foto’s en verklaringen, betreffen in feite alle de vraag of hij hoofdverblijf heeft in de woning (en dienen ter ondersteuning van zijn stelling dat dit het geval is). Deze vraag is uitvoerig aan de orde geweest in de procedure voor de kantonrechter, waarin [eiser] en zijn toenmalige advocaat ruimschoots in de gelegenheid zijn gesteld zich mondeling tijdens een comparitie en schriftelijk naar aanleiding van de gedetailleerde ‘bewijsopdracht’ uit te laten. De vraag kan in appel weer aan de orde komen, maar niet in deze procedure; een executiegeschil mag niet worden gebruikt als verkapt hoger beroep. In dit kort geding is als gezegd slechts aan de orde de vraag of Eigen Haard moet wachten met de ontruiming totdat het ontruimingsvonnis in kracht van gewijsde is gegaan. De belangenafweging zou wellicht in het voordeel van [eiser] kunnen uitvallen als hij bijvoorbeeld nu pas kon beschikken over de jaarafrekeningen van het energiegebruik in de woning (en niet slechts stukken met de voorschotbedragen; zie ook het tussenvonnis in r.o. 11, onder III) en die in dit kort geding had overgelegd, maar dat is niet het geval. Van een misslag in het vonnis is als gezegd evenmin gebleken.
4.10.
[eiser] heeft zich ter zitting nog beroepen op een na het vonnis opgekomen feit dat een klaarblijkelijke noodtoestand zou doen ontstaan, namelijk dat hij inmiddels mogelijk ook niet meer bij zijn vriendin in haar woning op de [adres 2] terecht kan, omdat haar verhuurder een onderzoek gestart is naar de vraag of zij daar wel haar hoofdverblijf heeft, en dat hij dus dakloos zal worden. Eigen Haard heeft die noodtoestand betwist, nu uit niets blijkt dat de woning van de vriendin van [eiser] op dit moment op de tocht staat. Daar tegenover heeft [eiser] zijn stelling niet aannemelijk gemaakt met bijvoorbeeld stukken en ook geen indicatie gegeven van wanneer zijn vriendin dan haar woning zou moeten verlaten. Een en ander had wel op zijn weg gelegen. Om die reden kan ook deze stelling van [eiser] niet leiden tot de conclusie dat Eigen Haard moet wachten met de ontruiming. Overigens is het nog de vraag of de vordering van [eiser] wel toewijsbaar zou zijn als zijn vriendin daadwerkelijk haar woning zou verliezen.
4.11.
Door de ontruiming zal [eiser] zijn huidige woning verliezen. Indien hij in hoger beroep gelijk krijgt en de ontbinding en ontruiming van de baan zijn, komt [eiser] - zo heeft Eigen Haard ter zitting toegelicht - direct weer in aanmerking voor een (andere) sociale huurwoning.
4.12.
De conclusie is dat de voorziening zal worden geweigerd. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Eigen Haard worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.636,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Eigen Haard tot op heden begroot op € 1.636,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MAH