ECLI:NL:RBAMS:2020:3730
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurbetaling en onvoorziene omstandigheden door coronamaatregelen
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder van een winkelpand en de verhuurder. De huurder, vertegenwoordigd door gemachtigde M. Hadid, had gevorderd om de huurbetaling te verlagen tot 50% voor de maanden april tot en met juni 2020, als gevolg van de coronamaatregelen die de exploitatie van de winkel onmogelijk maakten. De verhuurder, vertegenwoordigd door A. Elyahiaoui, betwistte deze vordering en stelde dat de huurder zijn verplichtingen niet was nagekomen.
De kantonrechter oordeelde dat de coronamaatregelen als onvoorziene omstandigheden kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 6:258 BW. De rechter erkende dat de pandemie en de daaropvolgende overheidsmaatregelen een grote impact hadden op de bedrijfsvoering van de huurder. De kantonrechter concludeerde dat het aannemelijk is dat de bodemrechter in een eventuele bodemprocedure de huurprijs voor de betreffende maanden zou verlagen tot 50%. Daarom werd de huurder toegestaan om voorlopig slechts 50% van de huur te betalen, wat neerkomt op een bedrag van € 7.468,75, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding.
De kantonrechter wees de gevorderde contractuele boetes af, omdat deze mogelijk in de bodemprocedure gematigd of geheel terzijde gesteld zouden kunnen worden op grond van redelijkheid en billijkheid. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de verhuurder direct recht heeft op de betaling van het toegewezen bedrag.