In de strafzaak tegen een 44-jarige man, die op 29 juli 2020 door de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, is de verdachte vrijgesproken van het bezit van ruim 186 kilo heroïne. De zaak kwam aan het licht na een politie-inval op 11 maart 2020, waarbij de verdachte werd aangetroffen terwijl hij uit de woning vluchtte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de woning een aanzienlijke hoeveelheid heroïne en materialen voor de verwerking van drugs aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de drugs en dat hij beschikkingsmacht had over deze middelen. De verdediging betwistte echter dat de verdachte wetenschap had van de drugs in de woning en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor beschikkingsmacht.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte in de woning verbleef en er sterke aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van drugs, er niet kon worden bewezen dat hij ook daadwerkelijk de beschikkingsmacht over de heroïne had. De rechtbank benadrukte dat voor een veroordeling op basis van de Opiumwet niet alleen kennis van de drugs vereist is, maar ook dat de verdachte enige zeggenschap over de drugs had. Aangezien er geen bewijs was dat de verdachte deze zeggenschap had, werd hij vrijgesproken van de tenlastelegging. De rechtbank heeft tevens het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.