ECLI:NL:RBAMS:2020:3722

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
13/065599-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken wegens gebrek aan bewijs van beschikkingsmacht over heroïne

In de strafzaak tegen een 44-jarige man, die op 29 juli 2020 door de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, is de verdachte vrijgesproken van het bezit van ruim 186 kilo heroïne. De zaak kwam aan het licht na een politie-inval op 11 maart 2020, waarbij de verdachte werd aangetroffen terwijl hij uit de woning vluchtte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de woning een aanzienlijke hoeveelheid heroïne en materialen voor de verwerking van drugs aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de drugs en dat hij beschikkingsmacht had over deze middelen. De verdediging betwistte echter dat de verdachte wetenschap had van de drugs in de woning en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor beschikkingsmacht.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte in de woning verbleef en er sterke aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van drugs, er niet kon worden bewezen dat hij ook daadwerkelijk de beschikkingsmacht over de heroïne had. De rechtbank benadrukte dat voor een veroordeling op basis van de Opiumwet niet alleen kennis van de drugs vereist is, maar ook dat de verdachte enige zeggenschap over de drugs had. Aangezien er geen bewijs was dat de verdachte deze zeggenschap had, werd hij vrijgesproken van de tenlastelegging. De rechtbank heeft tevens het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/065599-20 (Promis)
Datum uitspraak: 29 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “ [naam] ” te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 3 juni 2020 en 15 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. van der Vlugt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.C. Polat naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 maart 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 186,87 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Vrijspraak

3.1
Inleiding
Op 11 maart 2020 heeft de politie onderzoek gedaan naar de woning gelegen aan de [aders] . Terwijl de verbalisanten wachten op een machtiging tot binnentreden op grond van de Opiumwet, rennen twee personen uit de woning. Na een korte achtervolging wordt één van deze twee personen staande gehouden. Deze persoon blijkt verdachte te zijn. Verdachte heeft verklaard dat hij enkele dagen in de woning heeft verbleven.
In de woning wordt verspreid over de twee slaapkamers een hoeveelheid van ruim 180 kilo heroïne en CO2 flessen, met daaraan droogkappen bevestigd, aangetroffen. In de keuken wordt een vuilniszak met residu van verdovende middelen aangetroffen. Ook in de badkamer wordt een zak met residu aangetroffen, alsook een metselkuip en een gasfles. In het rommelhok worden kratten en tassen met daarin stempels, mallen, een pers, gewichten en een vacuümmachine aangetroffen, waarvan bekend is dat deze goederen worden gebruikt om drugspakketten te maken. Verder worden in de woning
sealbags, mondkapjes en diverse lege koffers aangetroffen. Tijdens het betreden van de woning ruiken verbalisanten een zeer sterke chemische geur in de woning en daarnaast wordt geconstateerd dat het kozijn van de voordeur met tape is afgeplakt.
Verdachte heeft hierover – kort gezegd – verklaard dat hij niet wist dat er drugs in de woning lagen.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Volgens de officier van justitie was verdachte zich bewust van de aanwezigheid van heroïne in de woning en heeft hij hierover ook beschikkingsmacht gehad. Het door verdachte aangevoerde alternatieve scenario is niet aannemelijk geworden.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van heroïne in de woning, noch beschikkingsmacht had over de in de woning aangetroffen heroïne.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – het ten laste gelegde niet bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat voor het bewijs van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet, nodig is dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden. Met dat laatste wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren, oftewel: dat hij er enige zeggenschap over had. Niet is vereist dat de drugs zijn eigendom waren.
Wist verdachte dat de drugs aanwezig waren?
De rechtbank stelt vast dat verdachte is aangehouden terwijl uit hij een woning vluchtte waarin een grote hoeveelheid heroïne is aangetroffen, en waar verdachte voor de inval enkele dagen heeft verbleven. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat verdachte wetenschap had van de verdovende middelen die zich in de woning bevonden. Dat verdachte zich niet bewust is geweest van de aanwezigheid van de drugs acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op de grote hoeveelheid goederen die in verband gebracht kunnen worden met het verwerken van verdovende middelen die verspreid door de relatief kleine woning lagen (waaronder de keuken en de badkamer) in combinatie met de sterke chemische geur die in de woning hing.
Kon verdachte beschikken over de drugs?
Vervolgens rijst de vraag of verdachte ook de beschikkingsmacht had over de drugs. Anders dan de officier van justitie, beantwoordt de rechtbank die vraag ontkennend. De enkele aanwezigheid van verdachte in de woning in de dagen voorafgaand aan de inval door de politie, is onvoldoende om aan te nemen dat hij beschikkingsmacht over de heroïne had. Verdachte kan niet worden aangemerkt als de feitelijke gebruiker van de woning en ook verder zijn er geen aanknopingspunten in het dossier dat hij enige zeggenschap had over de drugs. Dat de door de verdachte afgelegde verklaringen veel vragen oproepen en mogelijk leugenachtig zijn is in dit geval onvoldoende om te zeggen dat het wel zo moet zijn dat verdachte beschikkingsmacht over de drugs had. Nu niet kan worden bewezen dat verdachte beschikkingsmacht had over de heroïne, zal verdachte worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juli 2020.