ECLI:NL:RBAMS:2020:3716

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
8169957 CV EXPL 19-24156
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling door psycholoog aan verdachte in strafzaak wegens tekortkoming in opdracht

In deze zaak vorderde eiser, een verdachte in een strafzaak, een terugbetaling van € 2.170,00 van gedaagde, een psycholoog, wegens tekortkomingen in de uitvoering van een opdracht. Eiser was in 2015 in voorlopige hechtenis en had gedaagde ingeschakeld voor psychologisch onderzoek, dat cruciaal was voor zijn strafzaak. Gedaagde had beloofd het rapport binnen drie maanden na betaling van de factuur op te leveren, maar dit was niet gebeurd. Eiser heeft de overeenkomst op 9 december 2015 opgezegd, omdat gedaagde de afgesproken termijn had overschreden. Gedaagde voerde aan dat hij al veel werk had verricht en dat de overeenkomst niet correct was opgezegd. De kantonrechter oordeelde dat eiser als opdrachtgever moest worden beschouwd en dat gedaagde tekort was geschoten in zijn verplichtingen. De kantonrechter stelde vast dat gedaagde recht had op een redelijk loon voor de werkzaamheden tot de opzeggingsdatum, maar dat eiser weinig voordelen had gehad van deze werkzaamheden. Uiteindelijk werd gedaagde veroordeeld tot betaling van € 2.170,00 aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8169957 CV EXPL 19-24156
vonnis van: 27 juli 2020

vonnis van de kantonrechter

i n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. G.J. de Hosson
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
procederend voor zichzelf

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 4 november 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het instructievonnis van 27 januari 2020;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek;
  • de dagbepaling vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[eiser] was in 2015 verdachte in een strafzaak en verbleef om die reden in voorlopige hechtenis.
1.2.
[gedaagde] , psycholoog van beroep, heeft via bemiddeling door de raadsman van [eiser] , mr. F.A.J. van Rijthoven (verder: Van Rijthoven), [eiser] psychologisch onderzocht.
1.3.
Bij e-mail van 20 juli 2015 om 12.46 uur schrijft [gedaagde] , voor zover relevant, het volgende aan Van Rijthoven:
“Bijgaand deze factuur, na betaling daarvan aan het onderzoek kan worden begonnen. (…) Vanaf het moment dat we kunnen starten, kunnen we binnen drie maanden het rapport leveren, zo hebben we afgesproken.”
1.4.
Hierop heeft Van Rijthoven op dezelfde dag om 16.08 uur het volgende geantwoord:
“Uw factuur ontbrak. Wilt u deze nog even doorzetten? Ik kreeg overigens van de heer [naam 1] een voorschotfactuur op mijn naam. Maar dat is natuurlijk niet de bedoeling. Ik ben niet de opdrachtgever en het gaat niet om een voorschotfactuur, maar een vaste prijsafspraak tussen u en [eiser] die betaalt wordt via zijn pleegvader. De nota’s moeten dus al ten name van [eiser] komen te staan. (…)”
1.5.
Hierop heeft [gedaagde] een factuur opgemaakt op naam van [eiser] ten bedrage van € 2.420,00 inclusief btw. De factuur is op 24 juli 2015 door de pleegvader van [eiser] betaald.
1.6.
Op 11 september 2015 is de regiezitting in de strafzaak tegen [eiser] voor maximaal drie maanden aangehouden in verband met het psychologische onderzoek.
1.7.
Van Rijthoven heeft op 14 september 2015 aan [gedaagde] bericht dat de strafzaak drie maanden is aangehouden en gevraagd om meer duidelijkheid te verschaffen over de datum waarop de rapportage gereed zou zijn.
1.8.
Op 16 oktober 2015 heeft [gedaagde] mondeling aan [eiser] laten weten dat de termijn van drie maanden niet zou worden gehaald.
1.9.
Op 28 oktober 2015 heeft [gedaagde] per e-mail aan Van Rijthoven bericht dat de rapporten op maandag 18 januari klaar zijn.
1.10.
Op 9 december 2015 heeft [eiser] de opdracht schriftelijk opgezegd. In de opzeggingsbrief staat dat de reden van opzegging is dat [gedaagde] het rapport niet binnen de afgesproken termijn van drie maanden heeft afgerond.
1.11.
Naar aanleiding van de opzegging heeft [gedaagde] op 21 december 2015 aan Van Rijthoven en de pleegvader van [eiser] laten weten dat hij al enige maanden geleden is gestart met het onderzoek, hij het omvangrijke dossier heeft bestudeerd, uitgebreid overleg heeft gevoerd en vele malen contact heeft gehad met de advocaat van [eiser] . [gedaagde] schrijft dat hij het rapport volgens afspraak zal afmaken, dat wil zeggen dat deze medio januari naar de advocaat van [eiser] zal worden gestuurd.
1.12.
[eiser] heeft bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg een klacht ingediend tegen [gedaagde] . De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege was dat bepaalde klachten van [eiser] gegrond waren, te weten het door [gedaagde] zonder aanwijsbare reden overschrijden van de overeengekomen onderzoekstermijn en het niet willen accepteren van [eiser] ’ wens om de onderzoeksrelatie te verbreken. [gedaagde] is de maatregel ‘waarschuwing’ opgelegd.
1.13.
[gedaagde] is tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in beroep gegaan bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. In de beslissing van het Centraal Tuchtcollege staat, voor zover hier relevant:
“4.6 (…) het standpunt van de gz-psycholoog( [gedaagde] , ktr)
dat een verdachte niet zelf opdracht kan geven tot het verrichten van een onderzoek door een deskundige berust op een onjuiste rechtsopvatting. (…)4.7 Nu klager( [eiser] , ktr)
wel degelijk als de opdrachtgever van het onderzoek kon worden beschouwd, en hij dit ook aan de GZ-psycholoog kenbaar had gemaakt, had de gz-psycholoog de opzegging van de overeenkomst door klager bij brief van 9 december 2015 (…) moeten accepteren. De gz-psycholoog had de opzegging niet mogen negeren.4.8 Uit het voorgaande volgt dat de gz-psycholoog naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege op meerdere punten is tekortgeschoten jegens klager. De gz-psycholoog heeft de termijn waarbinnen hij aan klager zou rapporteren, welke termijn ruimer was dan in de beroepsgroep als norm of standaard is aanvaard, zonder schriftelijke kennisgeving en zonder opgaaf van redenen in ruime mate overschreden. Hij heeft daarbij onvoldoende oog gehad voor het belang van klager die voor een voor hem belangrijke door het gerechtshof te nemen beslissing van het rapport van de gz-psycholoog afhankelijk was. Op het moment dat de klager de overeenkomst met de gz-psycholoog opzegde, heeft de gz-psycholoog die opzegging genegeerd en het rapport voltooid en naar klagers advocaat verstuurd, terwijl de advocaat van klager hem reeds had bericht dat hij zich tot klager als opdrachtgever behoorde te wenden. Ter zitting bij het Centraal Tuchtcollege heeft de gz-psycholoog verklaard nog steeds achter zijn handelswijze te staan. De gestelde termijn was slechts een streefdatum. Ten aanzien van het opdrachtgeverschap had hij geen juridisch advies behoeven in te winnen, omdat het hier een principekwestie betrof, aldus de gz-psycholoog ter zitting. Door zich aldus op te stellen heeft de gz-psycholoog onvoldoende blijk gegeven van het vermogen tot reflecteren op eigen handelen. (…)”
Het Centraal Tuchtcollege heeft [gedaagde] de maatregel ‘berisping’ opgelegd.
1.14.
Bij brief van 25 januari 2018 heeft [eiser] het totaalbedrag dat aan [gedaagde] en aan de psychiater die samen met [gedaagde] het rapport zou opstellen (de heer [naam 1] ) was voldaan teruggeëist. De gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] op 11 juni 2019 en 11 juli 2019 aangeschreven.
1.15.
[gedaagde] heeft niet op de brieven gereageerd.

Geschil

2. [eiser] vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 2.420,00 aan hoofdsom;
b. € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. rente over € 2.420,00 vanaf 4 november 2019;
d. de proceskosten.
3. [eiser] stelt hiertoe, samengevat en zakelijk weergegeven, dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de opdracht door deze niet binnen de overeengekomen termijn van drie maanden af te ronden, terwijl afronding binnen deze termijn voor [eiser] van groot belang was, omdat zijn strafzaak bij het gerechtshof hiervan afhankelijk was. De tekortkoming is niet van geringe aard, nu [eiser] het rapport tijdig nodig had voor zijn strafzaak. Ontbinding van de overeenkomst is gerechtvaardigd.
4. [gedaagde] heeft aangevoerd, samengevat en zakelijk weergegeven, dat hij het rapport heeft ingeleverd op de afgesproken datum. Die datum was overeengekomen op 30 oktober 2015 tijdens een onderzoekszitting. Toen [eiser] op 17 december 2015 de overeenkomst verbrak had [gedaagde] al veel werk verricht, waaronder bezoeken aan de [naam PI] , bestudering van het lijvige dossier en het maken van een begin aan de rapportage. Ook was er nog geen inhoudelijke zitting gepland. [gedaagde] heeft [eiser] nooit als opdrachtgever beschouwd. Om schijn van partijdigheid te vermijden en een onafhankelijk onderzoek voor het gerechtshof te doen, is voor [gedaagde] de advocaat van [eiser] de opdrachtgever en contactpersoon. [eiser] heeft zonder twijfel zien aankomen dat het rapport voor hem geen gunstige uitkomst zou hebben.
5. De overige standpunten van partijen komen, voor zover van belang, bij de beoordeling aan de orde.

Beoordeling

6. De kantonrechter merkt op voorhand op dat hij geen acht zal slaan op de inhoud van de door [gedaagde] overgelegde eindrapportage van het psychologisch onderzoek, nu die niet van invloed is op de in deze procedure te nemen beslissing.
7. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord de opdrachtgever van [gedaagde] is, nu partijen het daarover niet met elkaar eens zijn.
8. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie tussen Van Rijthoven en [gedaagde] (r.o. 1.4), de factuur die [gedaagde] op naam van [eiser] heeft gesteld (r.o. 1.5) en de mondelinge mededeling van [gedaagde] aan [eiser] dat de overeengekomen termijn niet zou worden gehaald (r.o. 1.7) volgt in voldoende mate dat [eiser] de opdrachtgever van [gedaagde] is. Weliswaar heeft [gedaagde] zich in deze procedure, net als bij het Regionaal- en Centraal Tuchtcollege, principieel op het standpunt gesteld dat hij [eiser] niet als opdrachtgever beschouwde, omdat in dat geval volgens hem geen sprake kan zijn van een onpartijdig rapport, maar dat standpunt heeft [gedaagde] onvoldoende toegelicht of onderbouwd, terwijl uit de door [eiser] overgelegde beslissing van het Centraal Tuchtcollege (r.o. 1.13) volgt dat dit standpunt van [gedaagde] berust op een onjuiste rechtsopvatting. De kantonrechter is, mede gelet op voornoemde omstandigheden, met het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat [eiser] als opdrachtgever dient te worden beschouwd. Dat [gedaagde] ook met Van Rijthoven communiceerde doet daar niet aan af.
9. De rechtsverhouding tussen partij is te kwalificeren als een overeenkomst van opdracht. Op grond van artikel 7:408 lid 1 BW kan de opdrachtgever, in dit geval [eiser] , de overeenkomst te allen tijde opzeggen. Op grond van artikel 7:411 lid 1 BW heeft de opdrachtnemer, in dit geval [gedaagde] , recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon indien de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend is verstreken. Bij de bepaling van het redelijke loon wordt onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. Nu [eiser] een natuurlijk persoon is, niet handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zijn de hiervoor genoemde wetsartikelen op grond van artikel 7:413 lid 2 BW van dwingend recht.
10. [gedaagde] heeft op 20 juli 2015, voor het moment dat aan het psychologisch onderzoek werd gestart, toegezegd dat het rapport van het psychologisch onderzoek binnen drie maanden na betaling van de factuur gereed zouden zijn (r.o. 1.3). Uit de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege volgt dat een termijn van drie maanden langer is dan gebruikelijk (r.o. 1.13 onder 4.7). Nu de factuur op 24 juli 2015 is betaald, zou het rapport op grond van de afspraak uiterlijk op 24 oktober 2015 gereed moeten zijn. Afgezien van het feit dat de overeengekomen termijn op 30 oktober 2015 al verstreken zou zijn, heeft [gedaagde] aangevoerd dat op die datum een nieuwe afspraak is gemaakt en hij de rapporten binnen die (opnieuw afgesproken) termijn heeft aangeleverd. [eiser] betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt en stelt dat hij op die dag juist te kennen heeft gegeven zich niet te kunnen verenigen met een nieuwe datum waarop het rapport gereed zou zijn, aangezien de aanhoudingstermijn van zijn strafzitting dan zou zijn verstreken. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser] dat er een nieuwe afspraak is gemaakt, ligt het op de weg [gedaagde] om zijn verweer op dat punt van een nadere onderbouwing te voorzien, temeer nu [gedaagde] op 20 juli 2015 aangaf dat het rapport binnen drie maanden na betaling van de factuur gereed zou zijn. [gedaagde] heeft zijn verweer weliswaar van een nadere toelichting voorzien, maar bij gebrek aan onderbouwing volstaat die toelichting gezien de gemotiveerde betwisting door [eiser] niet. De kantonrechter zal daarom uit moeten gaan, mede gelet op beslissing van het Centraal Tuchtcollege, van de aanvankelijk gemaakte afspraak van drie maanden, zoals door [gedaagde] vastgelegd in zijn e-mail van 20 juli 2015.
11. Op 9 december 2015 heeft [eiser] de opdracht opgezegd. [gedaagde] heeft daarom recht op een naar redelijkheid vast te stellen loon voor de werkzaamheden die hij tot de opzeggingsdatum heeft verricht. Voor de werkzaamheden die [gedaagde] na die datum heeft verricht wordt geoordeeld dat [gedaagde] geen recht heeft op loon, nu die werkzaamheden niet (meer) voortvloeiden uit een door [eiser] gegeven opdracht.
12. Van belang is welke werkzaamheden [gedaagde] heeft verricht tot 9 december 2015, welke voordelen [eiser] heeft gehad van deze werkzaamheden en op welke grond de overeenkomst is beëindigd. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij ten tijde van de opzegging veel werk had verricht, waaronder verschillende bezoeken aan de [naam PI] , bestudering van het lijvige dossier en het maken van een begin met de eindrapportage. Een en ander wordt verder niet nader geconcretiseerd, bijvoorbeeld door een urenregistratie. Tussen partijen is niet in geschil dat het onderzoek van [gedaagde] ten tijde van de opzegging door [eiser] nog niet was afgerond. Nu [gedaagde] op 9 december 2015 slechts een begin had gemaakt aan de eindrapportage, had [eiser] weinig tot geen voordelen aan de reeds verrichte werkzaamheden. De werkzaamheden bestonden op dat moment uitsluitend uit het voeren van één of enkele gesprekken en bestudering van het dossier. De overeenkomst is beëindigd omdat de overeengekomen termijn door [gedaagde] niet werd behaald, terwijl [gedaagde] wist, althans kon weten dat afronding van het onderzoek binnen deze termijn voor [eiser] van groot belang was in verband met de lopende strafzaak. [eiser] heeft niet bestreden dat [gedaagde] (tot 9 december 2015) het dossier heeft bestudeerd, bezoeken aan de [naam PI] heeft gebracht een begin heeft gemaakt met de eindrapportage.
13. Gelet op het feit dat [eiser] weinig tot geen voordelen heeft gehad aan de reeds verrichte werkzaamheden, op het feit dat de reden dat de overeenkomst is beëindigd is gelegen in de omstandigheid dat [gedaagde] de opdracht niet binnen de afgesproken termijn heeft afgerond en op de niet bestreden werkzaamheden, zal de kantonrechter het redelijk loon voor de werkzaamheden van [gedaagde] ex aequo et bono begroten op € 250,00.
14. Het voorgaande brengt met zich dat van de vordering € 2.170,00 toewijsbaar is. Hoewel niet [eiser] , maar de pleegvader van [eiser] de factuur van [gedaagde] heeft betaald, is gesteld dat [eiser] de factuur met tussenkomst van de pleegvader heeft voldaan. Kennelijk heeft de pleegvader de factuur dus betaald in naam van [eiser] . Gelet op het bepaalde in artikel 6:30 BW kan een derde een schuld van de schuldenaar voldoen, indien de inhoud of strekking van de verbintenis zich daar niet tegen verzet. Van dat laatste is niet gebleken, zodat een veroordeling tot betaling aan [eiser] kan volgen.
15. De rente is toewijsbaar als gevorderd. De buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, nu hierover in de dagvaarding niets is gesteld.
16. Bij deze uitkomst wordt [gedaagde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [eiser] . Aan [eiser] is een toevoeging verleend. Daarom zijn in deze zaak de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling aan de griffier van de voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 2.170,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2019 tot de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
€ 81,00 voor het griffierecht
€ 360,00 voor salaris gemachtigde
---------
€ 441,00 voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.