Beoordeling
6. De kantonrechter merkt op voorhand op dat hij geen acht zal slaan op de inhoud van de door [gedaagde] overgelegde eindrapportage van het psychologisch onderzoek, nu die niet van invloed is op de in deze procedure te nemen beslissing.
7. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord de opdrachtgever van [gedaagde] is, nu partijen het daarover niet met elkaar eens zijn.
8. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie tussen Van Rijthoven en [gedaagde] (r.o. 1.4), de factuur die [gedaagde] op naam van [eiser] heeft gesteld (r.o. 1.5) en de mondelinge mededeling van [gedaagde] aan [eiser] dat de overeengekomen termijn niet zou worden gehaald (r.o. 1.7) volgt in voldoende mate dat [eiser] de opdrachtgever van [gedaagde] is. Weliswaar heeft [gedaagde] zich in deze procedure, net als bij het Regionaal- en Centraal Tuchtcollege, principieel op het standpunt gesteld dat hij [eiser] niet als opdrachtgever beschouwde, omdat in dat geval volgens hem geen sprake kan zijn van een onpartijdig rapport, maar dat standpunt heeft [gedaagde] onvoldoende toegelicht of onderbouwd, terwijl uit de door [eiser] overgelegde beslissing van het Centraal Tuchtcollege (r.o. 1.13) volgt dat dit standpunt van [gedaagde] berust op een onjuiste rechtsopvatting. De kantonrechter is, mede gelet op voornoemde omstandigheden, met het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat [eiser] als opdrachtgever dient te worden beschouwd. Dat [gedaagde] ook met Van Rijthoven communiceerde doet daar niet aan af.
9. De rechtsverhouding tussen partij is te kwalificeren als een overeenkomst van opdracht. Op grond van artikel 7:408 lid 1 BW kan de opdrachtgever, in dit geval [eiser] , de overeenkomst te allen tijde opzeggen. Op grond van artikel 7:411 lid 1 BW heeft de opdrachtnemer, in dit geval [gedaagde] , recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon indien de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend is verstreken. Bij de bepaling van het redelijke loon wordt onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. Nu [eiser] een natuurlijk persoon is, niet handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zijn de hiervoor genoemde wetsartikelen op grond van artikel 7:413 lid 2 BW van dwingend recht.
10. [gedaagde] heeft op 20 juli 2015, voor het moment dat aan het psychologisch onderzoek werd gestart, toegezegd dat het rapport van het psychologisch onderzoek binnen drie maanden na betaling van de factuur gereed zouden zijn (r.o. 1.3). Uit de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege volgt dat een termijn van drie maanden langer is dan gebruikelijk (r.o. 1.13 onder 4.7). Nu de factuur op 24 juli 2015 is betaald, zou het rapport op grond van de afspraak uiterlijk op 24 oktober 2015 gereed moeten zijn. Afgezien van het feit dat de overeengekomen termijn op 30 oktober 2015 al verstreken zou zijn, heeft [gedaagde] aangevoerd dat op die datum een nieuwe afspraak is gemaakt en hij de rapporten binnen die (opnieuw afgesproken) termijn heeft aangeleverd. [eiser] betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt en stelt dat hij op die dag juist te kennen heeft gegeven zich niet te kunnen verenigen met een nieuwe datum waarop het rapport gereed zou zijn, aangezien de aanhoudingstermijn van zijn strafzitting dan zou zijn verstreken. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser] dat er een nieuwe afspraak is gemaakt, ligt het op de weg [gedaagde] om zijn verweer op dat punt van een nadere onderbouwing te voorzien, temeer nu [gedaagde] op 20 juli 2015 aangaf dat het rapport binnen drie maanden na betaling van de factuur gereed zou zijn. [gedaagde] heeft zijn verweer weliswaar van een nadere toelichting voorzien, maar bij gebrek aan onderbouwing volstaat die toelichting gezien de gemotiveerde betwisting door [eiser] niet. De kantonrechter zal daarom uit moeten gaan, mede gelet op beslissing van het Centraal Tuchtcollege, van de aanvankelijk gemaakte afspraak van drie maanden, zoals door [gedaagde] vastgelegd in zijn e-mail van 20 juli 2015.
11. Op 9 december 2015 heeft [eiser] de opdracht opgezegd. [gedaagde] heeft daarom recht op een naar redelijkheid vast te stellen loon voor de werkzaamheden die hij tot de opzeggingsdatum heeft verricht. Voor de werkzaamheden die [gedaagde] na die datum heeft verricht wordt geoordeeld dat [gedaagde] geen recht heeft op loon, nu die werkzaamheden niet (meer) voortvloeiden uit een door [eiser] gegeven opdracht.
12. Van belang is welke werkzaamheden [gedaagde] heeft verricht tot 9 december 2015, welke voordelen [eiser] heeft gehad van deze werkzaamheden en op welke grond de overeenkomst is beëindigd. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij ten tijde van de opzegging veel werk had verricht, waaronder verschillende bezoeken aan de [naam PI] , bestudering van het lijvige dossier en het maken van een begin met de eindrapportage. Een en ander wordt verder niet nader geconcretiseerd, bijvoorbeeld door een urenregistratie. Tussen partijen is niet in geschil dat het onderzoek van [gedaagde] ten tijde van de opzegging door [eiser] nog niet was afgerond. Nu [gedaagde] op 9 december 2015 slechts een begin had gemaakt aan de eindrapportage, had [eiser] weinig tot geen voordelen aan de reeds verrichte werkzaamheden. De werkzaamheden bestonden op dat moment uitsluitend uit het voeren van één of enkele gesprekken en bestudering van het dossier. De overeenkomst is beëindigd omdat de overeengekomen termijn door [gedaagde] niet werd behaald, terwijl [gedaagde] wist, althans kon weten dat afronding van het onderzoek binnen deze termijn voor [eiser] van groot belang was in verband met de lopende strafzaak. [eiser] heeft niet bestreden dat [gedaagde] (tot 9 december 2015) het dossier heeft bestudeerd, bezoeken aan de [naam PI] heeft gebracht een begin heeft gemaakt met de eindrapportage.
13. Gelet op het feit dat [eiser] weinig tot geen voordelen heeft gehad aan de reeds verrichte werkzaamheden, op het feit dat de reden dat de overeenkomst is beëindigd is gelegen in de omstandigheid dat [gedaagde] de opdracht niet binnen de afgesproken termijn heeft afgerond en op de niet bestreden werkzaamheden, zal de kantonrechter het redelijk loon voor de werkzaamheden van [gedaagde] ex aequo et bono begroten op € 250,00.
14. Het voorgaande brengt met zich dat van de vordering € 2.170,00 toewijsbaar is. Hoewel niet [eiser] , maar de pleegvader van [eiser] de factuur van [gedaagde] heeft betaald, is gesteld dat [eiser] de factuur met tussenkomst van de pleegvader heeft voldaan. Kennelijk heeft de pleegvader de factuur dus betaald in naam van [eiser] . Gelet op het bepaalde in artikel 6:30 BW kan een derde een schuld van de schuldenaar voldoen, indien de inhoud of strekking van de verbintenis zich daar niet tegen verzet. Van dat laatste is niet gebleken, zodat een veroordeling tot betaling aan [eiser] kan volgen.
15. De rente is toewijsbaar als gevorderd. De buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, nu hierover in de dagvaarding niets is gesteld.
16. Bij deze uitkomst wordt [gedaagde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [eiser] . Aan [eiser] is een toevoeging verleend. Daarom zijn in deze zaak de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling aan de griffier van de voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk.