ECLI:NL:RBAMS:2020:3708

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
13/279366-19 (A) + 13/029522-18 (TUL), 13/262786-19 (B) en 13/262837-19 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewapende woningoverval, diefstal met geweld en auto-inbraak door adolescenten

Op 29 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van een gewapende woningoverval, diefstal met geweld en een auto-inbraak. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een gewapende woningoverval op 12 juni 2019, waarbij een geldbedrag en mobiele telefoons werden gestolen, en van een diefstal met geweld op 11 juni 2018. Daarnaast was er een aanklacht voor een auto-inbraak op 17 mei 2019. Tijdens de zitting op 15 juli 2020 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de woningoverval, onder andere door zijn bekennende verklaring en de overeenkomsten met de aangifte. De rechtbank heeft de verdachte in zaak A schuldig bevonden aan het medeplegen van diefstal met geweld, maar in zaak B vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. In zaak C werd de diefstal met braak bewezen verklaard. De rechtbank heeft het adolescentenstrafrecht toegepast en de verdachte veroordeeld tot 24 maanden jeugddetentie, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/279366-19 (A) + 13/029522-18 (TUL), 13/262786-19 (B) en 13/262837-19 (C) (Promis)
Datum uitspraak: 29 juli 2020.
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juli 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A:
medeplegen van diefstal met geweld tegen [slachtoffer 1] op 12 juni 2019 in Amsterdam, waarbij onder meer een geldbedrag en meerdere mobiele telefoons uit zijn
woning zijn weggenomen;
zaak B:
medeplegen van diefstal met geweld tegen [slachtoffer 2] op 11 juni 2018 te Amsterdam, waarbij een telefoon is weggenomen;
zaak C:
diefstal met braak op 17 mei 2019 te Amsterdam, waarbij een geldbedrag en goederen uit de auto van [slachtoffer 3] zijn weggenomen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw
De officier van justitie
Zaak A
Medeplegen van diefstal met geweld kan worden bewezen. Verdachte had een actieve rol bij het doorzoeken van de woning en hij had een mes voorhanden. Hij heeft zich niet gedistantieerd van het geweld dat door de medeverdachten is uitgeoefend. Verdachte beschikte over daderinformatie en heeft bij de politie een gedetailleerde, bekennende verklaring afgelegd. Van die verklaring dient te worden uitgegaan. Er is geen reden om daaraan te twijfelen. Zijn verklaring komt bovendien op belangrijke punten overeen met de aangifte. Verder heeft de jas die verdachte ten tijde van de aanhouding droeg dezelfde kenmerken als de jas die één van de daders van de overval droeg.
Zaak B
Verdachte dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan overtuigend bewijs. Het staat vast dat er een diefstal met geweld heeft plaatsgevonden, maar verdachte kan hier onvoldoende aan worden gelinkt. Er is onvoldoende steun voor de verklaring van aangeefster dat verdachte één van de daders was. Niet kan worden uitgesloten dat iemand anders dan verdachte op zijn account heeft ingelogd, van daaruit berichten naar aangeefster heeft gestuurd en vervolgens naar haar woning is gegaan.
Zaak C
Het ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen. Ook de diefstal van de jas en de zonnebril kan worden bewezen.
De raadsvrouw
Zaak A
Primair dient verdachte te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig bewijs, nu er geen andere bewijsmiddelen zijn die zijn bekennende verklaring ondersteunen. Verdachte heeft zich midden in de nacht bij de politie gemeld om zich aan te geven. Er dient rekening te worden gehouden met het scenario dat hij voor iemand anders de schuld op zich neemt. Het enige andere bewijsmiddel is het proces-verbaal van bevindingen waarin de jas van verdachte wordt vergeleken met de jas van één van de personen die op de camerabeelden te zien was. Dit is onvoldoende, omdat veel jonge jongens in Amsterdam Zuid-Oost dezelfde kleding dragen. Subsidiair dient verdachte te worden vrijgesproken omdat medeplegen niet kan worden bewezen. Verdachte heeft niet deelgenomen aan het geweld. Hij was slechts medeplichtig.
Zaak B
Verdachte dient te worden vrijgesproken. De enkelvoudige herkenning van verdachte door aangeefster kan niet voor het bewijs worden gebruikt. Er is geen ander bewijsmiddel dan de verklaring van aangeefster. Het kan niet worden uitgesloten dat één van de meisjes aan wie verdachte zijn inloggegevens heeft verstrekt, gebruik heeft gemaakt van zijn account. Aangeefster heeft verklaard dat [naam verdachte] een gouden ketting droeg. Verdachte draagt nooit een gouden ketting.
Zaak C
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.
De beoordeling door de rechtbank
4.2.1.
Zaak A
De rechtbank staat allereerst voor de vraag of er voldoende wettig bewijs is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend, nu de bekennende verklaring van verdachte door meerdere – in bijlage II uitgewerkte – bewijsmiddelen wordt ondersteund.
De rechtbank heeft op grond daarvan ook de overtuiging gekregen dat verdachte bij de woningoverval betrokken is geweest. Zij overweegt daartoe als volgt.
Allereerst is van belang dat de aangifte op belangrijke punten overeenkomt met de verklaring van verdachte. Zo heeft aangever verklaard dat er drie mannen de woning binnenkwamen. NN1 had een mes in zijn hand en kwam als eerste binnen. Dit komt overeen met de verklaring die verdachte in zijn verhoor bij de politie op 21 november 2019 heeft afgelegd, namelijk dat hij de deur van de woning open trok en een mes in zijn hand had. Verder is op de zitting het door medeverdachte [medeverdachte 1] gemaakte filmpje van de overval afgespeeld. Verdachte heeft verklaard dat hij de persoon op de beelden is die een mes in zijn hand heeft. Op de beelden is te zien dat de dader met het mes een zwarte jas droeg met opvallende groene en blauwe banden. Na de aanhouding van verdachte is zijn zwarte Moncler jas in beslag is genomen, die dezelfde accenten heeft. Toen aan verdachte werd medegedeeld dat zijn jas in beslag was genomen, verklaarde hij spontaan:
“dit is de jas die ik ook aan had tijdens het delict. Hoe weten jullie dat ik die jas aan had?”Uit deze verklaring volgt dat sprake is van belangrijke daderinformatie. Verder heeft de moeder van verdachte verklaard dat zij in het bezit is van een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 1] en dat verdachte regelmatig gebruik maakt van haar auto. In het politiesysteem is verdachte bovendien gekoppeld aan meerdere registraties in combinatie met voorgenoemd voertuig. De politie heeft de camerabeelden bekeken van het [adres 1] , waar medeverdachte [medeverdachte 2] woonachtig is. Verbalisant [naam verbalisant 1] heeft verklaard dat op de beelden te zien was dat een persoon – vermoedelijk [medeverdachte 2] - de trap af kwam lopen en in een donkergrijze Volkswagen Golf stapte. De Volkswagen Golf van de moeder van verdachte komt qua type, kleur, achterlichten en velgen overeen met de Volkswagen Golf die op de camerabeelden van de [adres 1] te zien was. Op basis daarvan rijst het vermoeden dat verdachte [medeverdachte 2] voorafgaand aan de overval heeft opgehaald. Concluderend kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte bij de woningoverval betrokken was.
Vervolgens rijst de vraag of ook medeplegen bewezen kan worden. Voor het bewijs van medeplegen is nodig dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. In zijn verhoor bij de politie op 21 november 2019 heeft verdachte verklaard dat hij een mes in zijn hand had toen hij de woning binnenging en dat hij aangever met een honkbalknuppel heeft geslagen. Dat verdachte op de zitting heeft verklaard dat hij nog geen mes in zijn hand had bij binnenkomst in de woning en dat hij aangever niet geslagen heeft, doet hier niet aan af. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de inhoud van de verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd. Verder heeft verdachte verklaard dat hij heeft geholpen met het doorzoeken van de woning.
Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders en dat verdachte zowel een actieve bijdrage heeft geleverd aan de wegnemingshandelingen als aan het geweld. De rechtbank acht het in zaak A ten laste gelegde feit dan ook bewezen.
4.2.2.
Zaak B
Aangeefster heeft verklaard dat zij haar iPhone 8 op Facebook had aangeboden en een persoon die zich [naam verdachte] noemde hierop heeft gereageerd. Op 11 juni 2018 zou [naam verdachte] de telefoon bij haar in de woning komen ophalen. Op die datum kwam [naam verdachte] samen met een andere man de woning binnen. Uit de aangifte volgt dat [naam verdachte] en de andere man een woordenwisseling kregen over de betaling. Ineens renden beide mannen naar de voordeur. [naam verdachte] had de iPhone in zijn hand. Aangeefster rende achter hen aan en pakte de capuchon van [naam verdachte] vast. [naam verdachte] zwaaide met zijn armen, raakte aangeefster op haar neus en sloeg haar hand tegen de deurpost. [naam verdachte] en de andere man zijn weggevlucht. Aangeefster heeft het Facebook-profiel van [naam verdachte] bekeken en zag hierop dat hij ook een Snapchat-profiel had. Aangeefster heeft [naam verdachte] herkend op een filmpje op Snapchat en op de foto op zijn Facebook-profiel. De politie heeft onderzoek gedaan naar het Facebook-profiel van [naam verdachte] . Hieruit is verdachte als mogelijke dader naar voren gekomen. Verbalisant [naam verbalisant 2] heeft verdachte verhoord en zag dat hij dezelfde persoon is als de persoon op het door aangeefster overhandigde screenshot. Verdachte heeft zich tijdens het verhoor bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Op de zitting heeft hij verklaard dat het Facebook-account van hem is en dat [naam verdachte] zijn bijnaam is. Hij heeft iedere vorm van betrokkenheid bij deze zaak ontkend. Hij verklaarde verder dat hij de inloggegevens van zijn account aan een paar dames heeft gegeven.
De rechtbank stelt voorop dat in het algemeen behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt temeer als deze herkenningen het enige bewijsmiddel zijn waaruit de betrokkenheid van een verdachte kan worden afgeleid. In dit geval is er echter meer dan alleen de herkenning van verdachte door aangeefster. Verdachte heeft verklaard dat het betreffende Facebook-account van hem is en dat hij de persoon op de screenshots is. Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat met het Facebook-account van verdachte berichten naar aangeefster zijn gestuurd. Dit vraagt om een verklaring van de kant van verdachte.
Verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Op de zitting heeft hij ontkend berichten naar aangeefster te hebben gestuurd en in haar woning te zijn geweest. Op de vraag van de voorzitter of andere personen toegang hadden tot zijn account, antwoordde verdachte dat een paar dames de inloggegevens hadden maar dat hij niet gelooft dat zij iets met zijn account zouden doen. Deze verklaring is echter niet concreet en op geen enkele wijze verifieerbaar. Bovendien is dit alternatieve scenario in een zeer laat stadium naar voren gebracht, hetgeen niet bijdraagt aan de geloofwaardigheid. Gelet op het vorenstaande wordt de verklaring van verdachte als onaannemelijk gepasseerd. Concluderend acht de rechtbank – anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw – ook het in zaak B ten laste gelegde feit bewezen.
4.2.3.
Zaak C
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het in zaak C ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft op de zitting van 15 juli 2020 bekend dat hij het geldbedrag uit de auto heeft weggenomen, maar heeft de diefstal van de jas en de zonnebril ontkend. Verdachte heeft op de zitting van 7 januari 2020 echter verklaard dat hij de ruit van de auto kapot heeft gemaakt en
“de spullen”uit de auto heeft gehaald. Gelet op die verklaring acht de rechtbank bewezen dat verdachte niet alleen het geldbedrag, maar ook de jas en de zonnebril uit de auto van aangeefster heeft weggenomen.

5.Het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
zaak A:
op 12 juni 2019 te Amsterdam uit een woning, gelegen aan het [adres 2] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 3150 euro, mobiele telefoons en een portemonnee met identiteitskaart en paspoort en bankpassen op naam van [slachtoffer 1] en andere goederen toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer 1] met een honkbalknuppel meermalen op diens hoofd en armen hebben geslagen en die [slachtoffer 1] hebben vastgebonden en die [slachtoffer 1] een mes hebben getoond en tegen die [slachtoffer 1] hebben gezegd dat zij hem zouden steken als hij niet zou zeggen waar het geld was;
zaak B:
op 11 juni 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander een telefoon (iPhone 8), die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd gevolgd van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of de ander deelnemer aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met zijn armen te zwaaien en daarbij voornoemde [slachtoffer 2] op de neus te slaan en op de hand te raken;
zaak C:
op 17 mei 2019 te Amsterdam uit een voertuig (Seat Ibiza met kenteken [kenteken 2] ) een jas en een zonnebril en een geldbedrag (van ongeveer €480,-) die aan [slachtoffer 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw
De officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht van toepassing is. Zij heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot 24 maanden jeugddetentie, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
De raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om 15 maanden jeugddetentie, waarvan 8 maanden voorwaardelijk op te leggen, met de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het adolescentenstrafrecht van toepassing is en dat aansluiting moet worden gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor minderjarigen. Verder heeft zij betoogd dat de rol van verdachte bij de overval kleiner was dan die van de medeverdachten en dat wanneer als bijzondere voorwaarde elektronische detentie wordt opgelegd, dit ook vrijheidsbeperkend is.
8.2.
De beoordeling door de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Om te beginnen heeft hij een ruit van de auto van aangeefster [slachtoffer 3] ingeslagen en geld en waardevolle goederen uit haar auto weggenomen. Een dergelijk feit veroorzaakt hinder en financiële schade voor de benadeelde. Verder heeft verdachte de iPhone van aangeefster [slachtoffer 2] , die zij te koop had aangeboden, gestolen, waarbij bij haar tijdens zijn vlucht op de neus heeft geslagen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van haar vertrouwen en gevoelens van angst en onveiligheid bij haar opgeroepen. Uit de toelichting bij haar vordering benadeelde partij blijkt dat zij na het voorval een half jaar lang niet alleen thuis durfde te zijn. Het meest ernstige strafbare feit is de overval op het slachtoffer [slachtoffer 1] . Hij is in zijn eigen woning overvallen door vier daders. Verdachte was gewapend met een mes en heeft het slachtoffer met een honkbalknuppel geslagen. [slachtoffer 1] heeft in zijn vordering beschreven wat de overval bij hem teweeg heeft gebracht. Zo is hij ’s nachts bang dat iemand de woning binnendringt en kijkt hij op straat continu achter zich om te zien of hij niet gevolgd wordt. Daarnaast heeft hij fors letsel overgehouden aan de klappen die hij kreeg met de honkbalknuppel.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld en dat hij in een proeftijd liep van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft verder gekeken naar het psychologisch rapport van 21 januari 2020, waaruit onder meer het volgende blijkt:
Betrokkene heeft aan het onderzoek meegewerkt en naar voren komt dat er sprake is van een
ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestaande uit een
aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, gecombineerd beeld (adhd) en
zwakbegaafdheid. (…) In het algemeen kan gesteld worden dat betrokkene over een verminderde impulscontrole beschikt, waarbij hij onvoldoende nadenkt over de eventuele consequenties van zijn gedrag en het hem onvoldoende lukt zijn gedrag (tijdig) bij te sturen. Door het functioneren op zwakbegaafd intelligentieniveau heeft betrokkene moeite met het doorzien van situaties en oorzaak-gevolg relaties. Een beperkte gewetensontwikkeling speelt hierbij mogelijk eveneens een rol. Bij een bewezenverklaring wordt aannemelijk geacht dat de geschetste problematiek de gedragskeuzen van betrokkene enigszins heeft beperkt. Onderzoeker komt op basis hiervan tot het advies om het ten laste gelegde feit (mits en voor zover bewezen) in enigszins verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog over en is van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De psycholoog heeft verder geadviseerd om het adolescentenstrafrecht toe te passen, nu een pedagogische aanpak nog mogelijk wordt geacht en verdachte nog bij zijn ouders woont. De reclassering onderschrijft dit advies. De rechtbank zal het adolescentenstrafrecht toepassen, nu zij hier gelet op de adviezen van de psycholoog en de reclassering aanleiding toe ziet. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar opvatting dat om die reden aansluiting dient te worden gezocht bij de oriëntatiepunten voor de straftoemeting die voor minderjarigen gelden. Indien sprake is van een jongvolwassen dader kan immers een hogere straf worden opgelegd dan bij minderjarigen. Ook de ernst van de overval en het gegeven dat verdachte zich aan nog twee andere strafbare feiten schuldig heeft gemaakt, zijn van invloed op de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf. Wel heeft de toepassing van het adolescentenstrafrecht tot gevolg dat de rechtbank gebonden is aan het strafmaximum van twee jaar jeugddetentie. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de strafeis van de officier van justitie. De rechtbank legt verdachte dan ook 24 maanden jeugddetentie op, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van die bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering in de rapportage van 28 mei 2020 zijn geadviseerd. Een lagere straf zou onvoldoende recht doen aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.

9.Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij

9.1.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
9.1.1.
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 8.614,48, bestaande uit € 6.114,48 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 300,00 aan kosten voor rechtsbijstand.
9.1.2.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat € 3.330,10 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade dient te worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.1.3.
De beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden, te weten het gestolen geldbedrag en de waarde van de Nike slippers, de Nubikk sneakers, de iPhone 6S Plus, de twee horloges en de portemonnee. Bij de genoemde gestolen goederen dient echter rekening te worden gehouden met een redelijke afschrijving, waardoor de toegewezen bedragen lager uitvallen dan is gevorderd. Ten aanzien van het gestolen geldbedrag overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij in zijn aangifte spreekt over een bedrag van € 3.150,00, terwijl in de vordering een bedrag van € 3.000,00 wordt genoemd. Tevens is onduidelijk of het bedrag van € 250,00 dat aan de benadeelde partij door een medeverdachteverdachte zou zijn betaald, al van het gevorderde bedrag is afgetrokken. Daarom gaat de rechtbank voor deze post uit van een bedrag van € 2.900,00. Alles overwegende acht de rechtbank de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 3.330,10.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover deze betrekking heeft op de overige materiële schade, omdat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Dit geldt onder meer voor de vier zonnebrillen, nu deze niet in de aangifte en nadere verklaringen worden genoemd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Daarom levert de behandeling van de vordering voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde en uit het dossier gebleken omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, ziet de rechtbank geen aanleiding het gevorderde bedrag te matigen.
Kosten rechtsbijstand
De rechtbank ziet aanleiding om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen op grond van het bepaalde in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Door de benadeelde partij is verzocht vergoeding van rechtsbijstand tot een bedrag van € 300,-. Dit bedrag is niet nader gespecificeerd. De rechtbank is van oordeel dat voor de vaststelling van die vergoeding in beginsel het liquidatietarief als uitgangspunt gehanteerd dient te worden.
Bij de berekening op grond van genoemd liquidatietarief heeft de rechtbank gelet op de verrichte werkzaamheden. Voor het opstellen en indienen van de vordering en voor behandeling ervan ter terechtzitting worden naar algemeen gebruik twee punten toegekend. Nu de rechtbank een bedrag toekent van in totaal € 5.830,10, zou een vergoeding neerkomen op € 300,00 per punt. In dit geval is €300,00 gevorderd en dat bedrag zal dan ook worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank wijst – hoofdelijk – toe een bedrag van € 5.830,10 (achtenvijftighonderddertig euro en tien eurocent), bestaande uit € 3.330,10 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld tot voldoening van de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 300,00.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het hiervoor bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.830,10 (achtenvijftighonderddertig euro en tien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.2.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
9.2.1.
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 654,07 (zeshonderdvierenvijftig euro en zeven cent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.250,- (twaalfhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.2.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak B ten laste gelegde feit.
9.2.3.
De beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, is de rechtbank tot een bewezenverklaring gekomen van het in zaak B ten laste gelegde feit. Vast staat dat aan de benadeelde partij door dit feit rechtsreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
Hoewel de hoogte van de vordering ter terechtzitting niet betwist is, acht de rechtbank een matiging van het gevorderde bedrag op zijn plaats. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de vergoeding van immateriële schade naar billijkheid op € 500,- (vijfhonderd) euro.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak B bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.154,07 (duizend honderdvierenvijftig en zeven cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.3.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
9.3.1.
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 1.137,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.2.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw
De officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in totaal een bedrag van € 995,- dient te worden toegewezen. De posten
benzinekostenen
contant geldkomen volledig voor vergoeding in aanmerking. Het gevorderde bedrag voor de jas dient te worden gematigd tot € 100,- en het gevorderde bedrag voor de zonnebril tot € 400,- in verband met afschrijving.
De raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat alleen de posten
benzinekostenen
contant geldvoor vergoeding in aanmerking komen, nu verdachte de diefstal van de jas en de zonnebril heeft ontkend. Deze posten dienen van het toe te wijzen bedrag te worden afgetrokken. Subsidiair heeft zij met betrekking tot de jas en de zonnebril verzocht rekening te houden met afschrijvingskosten en het toe te wijzen bedrag te matigen.
9.3.3.
De beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak C bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De posten
bezinekostenen
contant geldzijn niet betwist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze posten dienen te worden toegewezen. Voor het overige is de vordering betwist. De rechtbank overweegt met betrekking tot de jas en de zonnebril dat rekening dient te worden met waardevermindering van deze goederen als gevolg van afschrijving. De rechtbank schat de waarde van de jas op € 75,- en de waarde van de zonnebril op € 300,-. De rechtbank is van oordeel dat deze bedragen voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 870,- (achthonderdzeventig euro) zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak C bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 870,- (achthonderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 17 april 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/029522-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 21 november 2018 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 28 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 77aa, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z. 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
ten aanzien van zaak B:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
ten aanzien van zaak C:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart hetgeen bewezen is verklaard strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar
Veroordeelt verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 9 (negen) maandenvan deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde voor het einde van de proeftijd de volgende algemene en bijzondere voorwaarden niet is nagekomen.
De algemene voorwaarden houden in dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De bijzondere voorwaarden houden in dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich laat behandelen door de Bascule of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, ook als dit het innemen van medicijnen inhoudt;
- zich laat begeleiden door Spirit voor het hebben en voortzetten van dagbesteding en voor ondersteuning in praktische zaken, ook als dit inhoudt dat veroordeelde moet meewerken aan begeleiding op dit gebied door Intensieve Forensische Aanpak (IFA);
- zich niet zal bevinden binnen een straal van 100 meter van het [adres 2] te Amsterdam. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod.
- op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres [adres 3] te Amsterdam. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start van het toezicht hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Een wijziging van het verblijfadres is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde reist niet naar het buitenland zonder toestemming van het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de advocaat van veroordeelde of de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
Geeft aan reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de teruggave van de Moncler jas (goednummer 5840310) aan [naam verdachte] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 5.830,10 (achtenvijftighonderddertig euro en tien eurocent), bestaande uit € 3.330,10 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 juni 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 300,00.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] , te betalen de som van € 5.830,10 (achtenvijftighonderddertig euro en tien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 juni 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 64 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 654,07 (zeshonderdvierenvijftig en zeven cent) aan vergoeding van materiële schade en € 500,- (vijfhonderd) euro aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 juni 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.154,07 (duizend honderdvierenvijftig en zeven cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 juni 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 23 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 870,- (achthonderdzeventig) euro aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 mei 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 870,- (achthonderdzeventig) euro te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 mei 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 17 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 21 november 2018, namelijk een
gevangenisstraf van 28 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juli 2020.
[Bijlage]