ECLI:NL:RBAMS:2020:3707

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
13/294605-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, poging tot zware mishandeling en verkrachting van ex-vriendin door verdachte

Op 29 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling, poging tot zware mishandeling en verkrachting van zijn ex-vriendin. De feiten vonden plaats op 8 december 2019 in Amsterdam, waar de verdachte en het slachtoffer, die een relatie hadden, samen naar een feest gingen. Tijdens het feest ontstond er een conflict toen de verdachte de ex-vriendin met een andere man zag praten, wat leidde tot een gewelddadige reactie van zijn kant. Na het feest mishandelde hij haar in haar woning, waarbij hij haar meerdere keren sloeg en schopt. De politie werd ingeschakeld na een melding van mishandeling, en bij aankomst troffen zij het slachtoffer ernstig gewond aan.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte zorgvuldig gewogen. Het slachtoffer verklaarde dat zij na de mishandeling tegen haar zin in seksuele handelingen met de verdachte moest verrichten, wat door forensisch bewijs werd ondersteund. De verdachte ontkende de seksuele handelingen, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was en dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en gaf aan dat een duidelijke boodschap naar de verdachte moest worden gestuurd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/294605-19 (Promis).
Datum uitspraak: 29 juli 2020.
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.J.C. Verlaan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1
:mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer] op 8 december 2019 te Amsterdam;
feit 2: poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] op 8 december 2019 te Amsterdam;
feit 3: verkrachting van [slachtoffer] op 8 december 2019 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte en [slachtoffer] hebben samen een zoontje en hadden – in ieder geval – in december 2019 een relatie. Verdachte woonde in die periode bij [slachtoffer] in haar woning aan de [straatnaam] in Amsterdam. In de nacht van 7 op 8 december 2019 gingen zij samen naar een feest op een boot in Amsterdam. Verdachte werd boos toen hij [slachtoffer] daar met een andere jongen zag praten. Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op dat moment één keer met de platte hand heeft geslagen en haar een vuistslag heeft gegeven. [slachtoffer] is toen samen met een vriendin naar huis gegaan. Omstreeks 05:30 uur waren zij thuis. Een paar minuten later stond verdachte voor de deur. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar toen ook in haar woning heeft mishandeld. Hij zou haar onder andere in haar gezicht en tegen haar bovenlichaam en benen hebben geslagen. Omstreeks 07:49 uur ontving de meldkamer van de politie een melding van een mishandeling in een woning aan de [straatnaam] . De politie was omstreeks 07:51 ter plaatse. In de slaapkamer troffen de agenten een grote hoeveelheid bloed op het bed en op de grond aan. Zij zagen dat het rechteroog van [slachtoffer] dik was en er bloed over haar oog stroomde. Ook de bovenlip en de neus van [slachtoffer] zaten onder het bloed. Verdachte is toen aangehouden. Tijdens het tweede verhoor bij de politie heeft [slachtoffer] verklaard dat zij na de mishandeling tegen haar zin in seks moest hebben met verdachte. Ze moest hem oraal bevredigen, terwijl haar kaken nog pijn deden van de mishandeling. Verdachte werd boos toen ze zei dat het pijn deed en sloeg haar tijdens de seks ook meerdere malen. Verdachte heeft de mishandeling op de boot en in de woning bekend, maar heeft ontkend dat er vervolgens in de woning seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is gebleken dat op de penis van verdachte DNA van (vermoedelijk) [slachtoffer] is aangetroffen. In beide bemonsteringen van de penis is bloed en een aanwijzing voor speeksel aangetroffen.
4.2.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] op de boot een klap en vervolgens een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. Verdachte heeft dit bekend. Er is onvoldoende ondersteunend bewijs in het dossier voor meer geweld dan de twee klappen die verdachte heeft bekend. Verdachte dient daarom partieel te worden vrijgesproken van de overige ten laste gelegde gedragingen.
Feit 2
Ook de mishandeling in de woning van [slachtoffer] kan wettig en overtuigend worden bewezen op basis van de verklaring van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte. Omdat verdachte meermalen met kracht tegen het lichaam en het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen en geschopt, kan worden gesproken van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Feit 3
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verkrachting kan worden bewezen. De verklaring van [slachtoffer] dient als betrouwbaar te worden aangemerkt en wordt ondersteund door het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), waaruit blijkt dat op de penis van verdachte DNA van [slachtoffer] is aangetroffen. De verklaring van verdachte dat zij voorafgaand aan het feest vaginale en orale seks hebben gehad, terwijl [slachtoffer] ongesteld was, dient als ongeloofwaardig ter zijde te worden geschoven. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn penis nog gewassen had na het vorige seksmoment, wat het aannemelijk maakt dat de sporen van een later moment zijn. Bovendien blijkt uit meerdere gesprekken die zij in de penitentiaire inrichting (P.I.) hebben gevoerd, dat zij nooit seks hadden als [slachtoffer] ongesteld was. Verdachte heeft geprobeerd de verklaring van [slachtoffer] te beïnvloeden.
De raadsman
Feit 1 en 2
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van feit 1 en feit 2.
Feit 3
De raadsman heeft primair betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek dat tot bewijsuitsluiting moet leiden. Om die reden zou vrijspraak moeten volgen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er is gehandeld in strijd met de
Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (2018A008). De twee verklaringen van [slachtoffer] zijn niet auditief geregistreerd, waardoor voor de verdediging het controlemechanisme ontbreekt. Het nadeel voor verdachte is groot. Hij ontkent namelijk het zedendelict, terwijl [slachtoffer] in haar niet-ondertekende en niet-opgenomen verklaringen spreekt van gedwongen seks.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om verdachte vrij te spreken wegens gebrek aan overtuigend bewijs. [slachtoffer] heeft in haar allereerste verklaring niet gesproken over onvrijwillige seks. De twee verklaringen waarin zijn wel heeft verklaard over onvrijwillige seks, zijn niet ondertekend. [slachtoffer] heeft vervolgens bij de rechter-commissaris verklaard dat zij en verdachte voor het feest seks onder de douche hadden en dat zij toen ongesteld was. Dat op de penis van verdachte DNA van [slachtoffer] is aangetroffen, is slechts een bevestiging van de seks die zij en verdachte voorafgaand aan het feest hadden.
4.3.
De beoordeling door de rechtbank
4.3.1.
Feit 1 en feit 2
De rechtbank is van oordeel dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen zijn op basis van de verklaring van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte. De rechtbank acht ten aanzien van feit 1 ook bewezen dat verdachte tegen de benen van [slachtoffer] heeft geschopt, zoals [slachtoffer] heeft verklaard. Verdachte heeft dit weliswaar ontkend, maar geeft zelf ook aan dat hij zich niet meer alles van die nacht kan herinneren. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] op dit punt. Zij heeft direct na het voorval een gedetailleerde verklaring afgelegd, welke verklaring later ook voor het overige bleek te kloppen.
4.3.2.
Feit 3
Vormverzuim in het voorbereidend onderzoek
Om te beginnen dient te worden vastgesteld of inderdaad sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, zoals de raadsman heeft gesteld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Pas op het moment dat sprake is van een verdenking van een zedenfeit, dienen verklaringen conform de
Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren en aangevers, getuigen en verdachtente worden opgenomen. De rechtbank concludeert dat tijdens het eerste verhoor op 8 december 2019 omstreeks 10:00 uur in ieder geval nog geen sprake was van een verdenking van een zedenfeit. [slachtoffer] verklaarde tijdens dat verhoor dat zij met verdachte naar bed is geweest, dat dit niet ging zoals zij wilde, maar dat zij niet door hem is verkracht. Het tweede verhoor vond plaats op 8 december 2019 omstreeks 19:30 uur. Tijdens dit verhoor heeft [slachtoffer] eerst gedetailleerd over de mishandeling verklaard. Vervolgens heeft zij spontaan verklaard dat ze ook tegen haar zin seks met verdachte heeft gehad en dat dit pijn deed. Verdachte werd boos en sloeg haar tijdens de seks ook meerdere malen. De rechtbank concludeert dat vanaf dat moment sprake was van een verdenking van een zedenfeit. Nu deze verdenking bij de aanvang van het verhoor nog niet bestond, hoefde dit verhoor tot dat moment niet te worden opgenomen. Ook daarna was er geen reden om het verhoor op te nemen. De agenten hebben namelijk niet doorgevraagd op dit punt. Zij hebben het verhoor na deze verklaring afgerond. Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een vormverzuim.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft verkracht. De rechtbank overweegt als volgt.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij door verdachte is mishandeld en dat zij hem tegen haar zin in moest pijpen. Haar kaken deden al pijn door de mishandeling. Toen ze zei dat het pijn deed werd verdachte nog bozer. Tijdens de seks sloeg hij haar meerdere malen. De rechtbank acht haar verklaring om meerdere redenen betrouwbaar. Ten eerste is van belang dat het gedeelte van haar verklaring dat op de geweldsincidenten ziet, overeenkomt met hetgeen uit de rest van het dossier naar voren komt. Het ligt niet voor de hand dat alleen het onderdeel van haar verklaring dat op de verkrachting ziet, niet zou kloppen. Daarbij komt dat de verklaring van [slachtoffer] op bepaalde punten goed past bij de gesprekken die verdachte vanuit de P.I. met haar heeft gevoerd. Tijdens een gesprek op 21 januari 2020 zei [slachtoffer] tegen verdachte:
“Je zei hoer. Ga je doen wat een hoer moet doen. Weet je nog wat ik zei: [verdachte] , ik kan niet meer.” Dit past bij de verklaring van [slachtoffer] dat haar kaken al pijn deden van de mishandeling en dat het oraal bevredigen van verdachte haar pijn deed. Tenslotte is van belang dat [slachtoffer] geen aangifte tegen verdachte wilde doen, omdat zij verdachte kennelijk niet wilde schaden. Dat is niet goed te rijmen met het scenario dat zij haar verhaal over de seks heeft verzonnen of aangedikt. Dat zij toch over de verkrachting heeft verklaard, sterkt in de overtuiging dat deze daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en veel impact op haar heeft gehad. Concluderend acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar.
De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de resultaten van het NFI-onderzoek. Op de penis van verdachte is DNA van [slachtoffer] aangetroffen. In beide bemonsteringen van de penis is bloed aangetroffen en daarnaast is er een aanwijzing voor speeksel aangetroffen. De resultaten van het onderzoek passen goed bij de verklaring van [slachtoffer] dat gedwongen orale seks heeft plaatsgevonden tussen haar en verdachte. De aanwezigheid van bloed op de penis van verdachte kan worden verklaard door het gegeven dat [slachtoffer] gewond was, omdat zij voorafgaand aan het seksuele contact door verdachte was geslagen.
Alternatief scenario
Verdachte heeft ontkend dat [slachtoffer] hem na de mishandeling oraal heeft bevredigd. Als alternatief scenario heeft hij opgeworpen dat zij voorafgaand aan het feest orale en vaginale seks onder de douche hebben gehad, terwijl [slachtoffer] ongesteld was. Dit zou de aanwezigheid van het bloed van [slachtoffer] op zijn penis verklaren. De rechtbank acht dit alternatieve scenario om meerdere redenen niet aannemelijk. Allereerst heeft verdachte verklaard dat hij zijn penis na het eerdere seksmoment – voorafgaand aan het feest – heeft gewassen. Ten tweede volgt uit meerdere gesprekken die verdachte vanuit de P.I. met [slachtoffer] voerde, dat zij geen seks hadden als [slachtoffer] ongesteld was. Zo vroeg verdachte [slachtoffer] op verschillende momenten of zij ongesteld was en zei hij onder andere:
“mocht ik geschorst worden, dan moet ik nog mimimaal een weekje wachten ofzo voordat ik je kan neuken. Ik ken je cyclus inmiddels.”Dat [slachtoffer] in het verhoor bij de rechter-commissaris op 24 april 2020 verklaarde dat zij en verdachte voor het uitgaan seks onder de douche hadden, waarbij [slachtoffer] ook – ongevraagd – verklaarde dat zij toen ongesteld was, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Het lijkt er sterk op dat verdachte heeft geprobeerd de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris te beïnvloeden. In een telefoongesprek op 20 april 2020 vroeg verdachte namelijk aan [slachtoffer] of zij nog wist dat de laatste keer dat zij seks hadden in de badkamer was, waarop [slachtoffer] ontkennend antwoordde. Verdachte klonk tijdens dit gesprek bovendien agressief en zei dat ze geen domme dingen mocht zeggen. Vervolgens zei verdachte tegen haar:
“je weet wel dat ik gewoon schijt heb als je ongesteld bent, dat ik je gewoon neuk. Ze hebben bloed op me dinges gevonden en dan gaan ze zeggen dit, dat, begrijp je.”Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, passeert de rechtbank het alternatieve scenario van verdachte.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is niet alleen sprake van wettig, maar ook van overtuigend bewijs dat verdachte [slachtoffer] heeft verkracht. De rechtbank acht feit 3 daarom eveneens bewezen.

5.Het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 8 december 2019 te Amsterdam zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer] een vuistslag in het gezicht te geven en
- meerdere malen (met kracht) tegen het gezicht en de benen van voornoemde [slachtoffer] te slaan en te schoppen;
feit 2:
op 8 december 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- voornoemde [slachtoffer] over de grond heeft gesleept en
- voorgenoemde [slachtoffer] aan de haren heeft getrokken en
- meerdere malen (met kracht) in het gezicht en tegen het bovenlichaam en tegen de benen en de
billen en in de buik van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen en geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3:
op 8 december 2019 te Amsterdam, door geweld en feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
- tegen voornoemde [slachtoffer] gezegd "je bent een hoer. Je bent een hoer. Kom mijn pik zuigen" en
- ( vervolgens) eenmaal of meerdere malen zijn penis (met kracht) in de mond van voornoemde [slachtoffer] gebracht en
- is verdachte boos geworden toen voornoemde [slachtoffer] kenbaar maakte dat het pijn deed en
- heeft verdachte voornoemde [slachtoffer] tijdens de seks meerdere malen geslagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek van voorarrest. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat sprake is van zeer ernstige feiten. Het strafblad van verdachte werkt ook fors strafverzwarend, net als het gegeven dat hij geprobeerd heeft [slachtoffer] te bewegen tot het afleggen van een ontlastende verklaring over hem. Een deels voorwaardelijke straf kan niet aan de orde zijn.
De raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. De raadsman heeft verzocht om te bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
8.2.
De beoordeling door de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft de vrouw met wie hij op dat moment een relatie had, ernstig mishandeld en haar vervolgens oraal verkracht. [slachtoffer] heeft tijdens de mishandeling doodsangsten uitgestaan. Zij heeft verklaard dat zij dacht dat verdachte haar dood wilde hebben. De aanleiding voor de geweldsincidenten was dat verdachte [slachtoffer] met een andere jongen zag praten en jaloers werd. De gewelddadige reactie van verdachte die daarop volgt, is – zachtst gezegd – schokkend. Verdachte heeft [slachtoffer] bovendien op vernederende wijze behandeld door haar “hoer” te noemen en haar te dwingen hem oraal te bevredigen terwijl zij bloedde en veel pijn had. Het kan en mag niet zo zijn dat een vrouw op deze manier wordt toegetakeld en behandeld, enkel en alleen omdat zij op een feestje geanimeerd met een andere man praat. Alleen al om een duidelijk signaal naar verdachte af te geven, is een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats.
De rechtbank heeft gekeken naar de afspraken die rechters in Nederland over de straftoemeting hebben gemaakt. Voor verkrachting geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar en voor mishandeling, waarbij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt, een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De rechtbank heeft verder gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. Over verdachte is op 6 maart 2020 een Pro Justitia rapportage opgemaakt. Hieruit volgt onder meer dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis die gepaard kan gaan met impulsiviteit en agressiviteit. De reclassering heeft in haar advies van 20 april 2020 geadviseerd om in geval van een deels voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden op te leggen, waaronder een ambulante behandeling bij De Waag. Verdachte heeft verklaard hiervoor gemotiveerd te zijn.
Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank in dit stadium nog ruimte voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, om verdachte een mogelijkheid te bieden om te laten zien dat hij aan zijn problematiek kan en wil werken. De rechtbank overweegt dat het niet ondenkbaar is dat de maatregel van terbeschikkingstelling in beeld komt, wanneer verdachte in de toekomst wederom voor een ernstig delict met politie en justitie in aanraking komt. Het is dan ook van groot belang dat verdachte actief aan de slag gaat met de aangeboden hulp en begeleiding. De rechtbank kiest voor een fors voorwaardelijk strafdeel, omdat zij zich ernstig zorgen maakt over het gedrag van verdachte en het noodzakelijk acht dat hij een flinke stok achter de deur heeft. Dit weerhoudt hem er in de toekomst hopelijk van om zich wederom schuldig te maken aan strafbare feiten. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank zal hierbij de bijzondere voorwaarden opleggen die door de reclassering zijn geadviseerd.
Gelet op de aard en context van de bewezenverklaarde feiten en de inhoud van de Pro Justitia rapportage is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarmee is voldaan aan het wettelijk criterium om een proeftijd van meer dan drie jaar op te leggen. Tevens is hierbij voldaan aan het wettelijk criterium voor dadelijke uitvoerbaarheid. De rechtbank stelt de proeftijd op 5 jaar en beveelt dadelijke uitvoerbaarheid van de genoemde voorwaarden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 45, 57, 63, 242, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
ten aanzien van feit 2:
poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
ten aanzien van feit 3:
verkrachting.
Verklaart hetgeen bewezen is verklaard strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een
gedeelte, groot 18 (achttien) maanden van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 5 jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde voor het einde van de proeftijd de volgende algemene en bijzondere voorwaarden niet is nagekomen.
De algemene voorwaarden houden in dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De bijzondere voorwaarden houden in dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij Reclassering Nederland aan de [adres] te Amsterdam wanneer hij opgeroepen wordt voor een gesprek. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze perioden nodig acht. Gedurende deze periode moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
- meewerkt aan een behandeling bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht. uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juli 2020.
[Bijlage]