ECLI:NL:RBAMS:2020:3693

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
13/084052-20 - 13/040647-20 - 13/040953-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot gewapende overval op een supermarkt met diefstal van kleding

Op 23 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige verdachte, die beschuldigd werd van een poging tot gewapende overval op een Jumbo supermarkt en diefstal van kleding. De verdachte was aanwezig tijdens de behandeling van de zaak, die op 9 juli 2020 plaatsvond. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. De officier van justitie, mr. G. Dankers, heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen geacht, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.M. Hillhorst, geen verweer heeft gevoerd over het bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte op 27 maart 2020 heeft geprobeerd de Jumbo supermarkt te overvallen, waarbij zij met een mes en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp de medewerkers hebben bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot afpersing en de diefstal van kleding, maar heeft hem vrijgesproken van de diefstal van een telefoon, omdat deze met toestemming was verkregen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 2 jaar jeugddetentie, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de reclassering. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door de overval.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/084052-20 (A), 13/040647-20 (B) en 13/040953-20 (C) (ter terechtzitting gevoegd) (Promis)
Datum uitspraak: 23 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [land van herkomst 1] op [geboortedag 1] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres] ,
thans gedetineerd in Penitentiaire inrichting [penitentiaire inrichting] .
Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers en van wat door de raadsvrouw van verdachte mr. A.M. Hillhorst en door de verdachte naar voren is gebracht. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de vorderingen van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt - na wijziging - kort gezegd beschuldigd van:
A

1. het medeplegen van een poging tot afpersing en/of de beroving van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] op 27 maart 2020 te Amsterdam

2. het in bezit hebben van een verboden wapen op 27 maart 2020

B
Primair:
Diefstal van [slachtoffer 4] op 14 februari 2020 te Amsterdam
Subsidiair:
Heling van een telefoon van [slachtoffer 4] op 14 februari 2020 te Amsterdam
C
Diefstal van Peek en Cloppenburg op 14 februari 2020 te Amsterdam
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en gelden als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] geprobeerd de Jumbo te overvallen. Daarnaast heeft verdachte een telefoon en kleding gestolen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd over het bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de feiten in de zaken A en C, op basis van de aangiftes en de bekennende verklaringen van verdachte.
Ten aanzien van het tenlastegelegde in de zaak B
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij op 14 februari 2020 de telefoon van [slachtoffer 4] heeft gestolen. Verdachte heeft bekend dat hij met de telefoon van [slachtoffer 4] is weggerend nadat hij deze telefoon van [slachtoffer 4] kreeg. [slachtoffer 4] wilde namelijk drugs kopen en had daar het telefoonnummer van verdachte voor nodig. Verdachte had tegen [slachtoffer 4] gezegd dat hij drugs kon regelen en vroeg vervolgens of hij zijn nummer in de telefoon van [slachtoffer 4] mocht zetten. Nadat [slachtoffer 4] vrijwillig de telefoon aan verdachte had gegeven, is verdachte met de telefoon weggerend. Ook [slachtoffer 4] zelf bevestigt dat hij de telefoon vrijwillig aan verdachte heeft gegeven, omdat verdachte zijn nummer erin wilde zetten. Op het moment dat verdachte de telefoon in handen kreeg, was dit dus met toestemming van de eigenaar, [slachtoffer 4] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door vervolgens met de telefoon weg te rennen, zich schuldig gemaakt aan de verduistering van de telefoon. Nu verduistering echter niet ten laste is gelegd, zal verdachte worden vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstal en heling van de telefoon.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
A:
1
op 27 maart 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] (medewerkster servicebalie) en [slachtoffer 2] (kassamedewerkster) te dwingen tot afgifte van geld toebehorende aan Jumbo [filiaal] , gelegen aan [adres 1] ,
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, toebehorende aan Jumbo [filiaal] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en te doen volgen van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader de vlucht mogelijk te maken,
- die supermarkt zijn binnen gelopen, zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededader, (een deel van) hun gezicht met muts en capuchon bedekt hebben gehouden en
- over een balie zijn gesprongen en
- vervolgens dreigend een mes aan die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 2] hebben getoond en
tegen het lichaam hebben gehouden van die [slachtoffer 3] en met dat mes op de kassa van [slachtoffer 2] hebben geslagen en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] (beveiliger Jumbo) en die [slachtoffer 2] hebben gericht en
- daarbij dreigend tegen die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 1] hebben gezegd: “Where is the fucking money” en “doe de kassa’s open" en “Snel, snel” en “Open the fucking door" en “Ik heb twee kogels voor jou" en "ik ga je schieten" en “Ik ga je steken";
2
op 27 maart 2020 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor afdreiging geschikt was, namelijk een airsoft apparaat (model Glock 19) voorhanden heeft gehad;
C:
op 14 februari 2020 te Amsterdam, een of meerdere kledingstukken (met een waarde van 149,-- euro), toebehorende aan Peek & Cloppenburg (filiaal: [adres 2] ), heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte, ondanks zijn leeftijd, moet worden berecht volgens het volwassenenstrafrecht, conform het advies van de reclassering.
Zij heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd dat verdachte meewerkt aan begeleid wonen, meewerkt aan eventuele ambulante behandeling en meewerkt aan het toezicht van de reclassering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en met de persoonlijke- en leefomstandigheden van verdachte, nu en in het verleden. Het feit is op amateuristische wijze uitgevoerd, er is geen fysiek geweld gebruikt, verdachte heeft niet gedreigd met een echt wapen maar met een neppistool, er is geen materiële schade veroorzaakt voor de Jumbo en het is bij een poging gebleven. Verder is verdachte nog jong, hij is niet eerder veroordeeld, heeft spijt en heeft het inzicht heel asociaal en dom bezig te zijn geweest. Verdachte wil zijn leven een andere wending geven. De raadsvrouw verzoekt aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel beperkt blijft tot het voorarrest dan wel tot maximaal 6 maanden, en de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals door de reclassering zijn voorgesteld, eventueel met een verlengde proeftijd, een en ander gecombineerd met een taakstraf van maximaal 240 uur.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader [medeverdachte] op 27 maart 2020 schuldig gemaakt aan een zeer brutale poging tot een gewapende overval op een supermarkt. Verdachte heeft daarbij met zijn op een echt wapen gelijkend balletjespistool de medewerkers van de supermarkt bedreigd met de bedoeling dat zij geld uit de kassa’s zouden halen, terwijl zijn mededader hetzelfde probeerde onder dreiging van een groot mes. Verdachte en zijn mededader hebben die dag de voorbereidingen voor de overval getroffen en hebben gewacht tot de winkel bijna zou sluiten. Personeel en klanten werden toen geconfronteerd met de beangstigende situatie dat twee bewapende overvallers met bedekt gelaat de servicebalie over sprongen en medewerkers bedreigden.
Dat het bij een poging overval is gebleven, is niet te danken aan verdachte en zijn mededader maar aan het kordate optreden van de medewerkers van de supermarkt, met name van beveiliger [slachtoffer 1] . Dit soort delicten heeft begrijpelijkerwijs grote impact op de slachtoffers en omstanders en veroorzaakt in de samenleving sterke gevoelens van onrust en onveiligheid. De betrokken medewerkers hebben verklaard dat zij de overval als angstaanjagend hebben ervaren en ervaren nog steeds angst- en stemmingsklachten als gevolg hiervan. Hiermee hebben verdachte en zijn medeverdachte op geen enkele wijze rekening gehouden. Verdachte en zijn mededader hebben met hun handelen alleen hun eigen financiële gewin voor ogen gehad. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal van kleding uit een winkel. Winkeldiefstallen betreffen zeer hinderlijke feiten die ook financiële schade aanrichten voor de betrokken bedrijven. Ook hier heeft verdachte aangetoond alleen oog te hebben gehad voor zijn eigen gewin.
De rechtbank rekent de verdachte de feiten zwaar aan.
Uit het strafblad van verdachte van 23 juni 2020 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de reclasseringsrapportages van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 19 mei 2020 en 26 juni 2020, beiden opgemaakt door [jeugdreclasseringsmedewerker] . In deze rapporten staat dat er bij verdachte geen sprake is van middelenproblematiek en psychosociaal disfunctioneren. Verdachte ziet het deviante van zijn delictgedrag in en wil meewerken aan een begeleidingstraject. Het ontbreekt hem momenteel aan een stabiele basis en aan voldoende beheersing van de Nederlandse taal. De reclassering ziet mogelijkheden om verdachte naar een woontraject toe te leiden, indien blijkt dat hij na detentie niet kan rekenen op stabiele huisvesting. Afhankelijk van zijn toekomstige woonvorm en -plaats, kan een locatieverbod (adres gedupeerde Jumbo) en tijdsgebonden locatiegebod met elektronisch controle ingezet worden, als dat nodig wordt bevonden en praktisch haalbaar is. Zolang verdachte geen dagbesteding, inkomen, woonzekerheid en een steunnetwerk heeft wordt het recidiverisico op gemiddeld ingeschat. Geadviseerd wordt om het volwassenstrafrecht toe te passen en een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Toepassing jeugdstrafrecht
Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr), kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt– recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg, en het adolescentenstrafrecht (ASR) toepassen, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij net 19 jaar oud was. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om geen toepassing te geven aan het ASR ex artikel 77c Sr.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank echter voldoende aanknopingspunten in de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten en dan met name het feit in zaak A zijn begaan, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken, om het ASR wel toe te passen. Ter zitting is bij de rechtbank een beeld ontstaan van een jonge verdachte die bij de bewezenverklaarde feiten onvoldoende heeft nagedacht over de consequenties. Bovendien lijken beide verdachten in de aanloop naar de overval elkaar te hebben uitgedaagd om daadwerkelijk tot actie over te gaan zodat kennelijk ook sprake was van stoerdoenerij.
Verdachte is negentien jaar, heeft geen strafblad en de rechtbank heeft daarom de goede hoop dat hij nog beïnvloedbaar is voor pedagogische begeleiding. Ter zitting is gebleken dat het verdachte ontbreekt aan een stabiele basis of ouders die hem begeleiding bieden. De rechtbank wil, met toepassing van het ASR, verdachte de kans bieden om zijn leven op de rails te krijgen om verder crimineel gedrag in de toekomst uit te kunnen sluiten.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben afgesproken. Bij een overval op een winkel geldt voor volwassenen als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar en voor jeugdigen als minimumuitgangspunt een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 4 maanden. In het geval van jongvolwassen daders geldt dat de straf hoger uit kan vallen, gelet op de leeftijd en indien sprake is van strafverzwarende feiten. De rechtbank houdt er bij het bepalen van de straf in het voordeel van verdachte rekening mee dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld is en dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Daar staat echter tegenover dat verdachte samen met een ander en gewapend met een balletjespistool en een mes geprobeerd heeft een overval te plegen, waarbij zij zeer dreigend te werk zijn gegaan. De ernst van het feit rechtvaardigt om die reden een zware straf. Nu aan het ASR toepassing wordt gegeven, zal de rechtbank de maximale jeugddetentie opleggen van twee jaren waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1 STK balletjes Pistool (Omschrijving 5902018)
8.1
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van dit voorwerp het in zaak A bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 1.750,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig toewijsbaar is, hoofdelijk, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen wegens gebrek aan bewijs van de schade en/of de vordering onevenredig belastend te achten voor de behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij is een professioneel beveiliger. Hij is getraind op onveilige situaties. Uit de aangifte blijkt ook niet dat hij angstig was voor verdachte en zijn medeverdachte. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt evenmin van objectief vastgestelde ernstige psychische schade. Er zijn zelfs geen aanwijzingen van een medische behandeling. Er is geen relevante omschrijving van subjectieve klachten. Gesproken wordt slechts van kortstondige slaapproblemen en prikkelbaarheid. Ook een beroep op de door de benadeelde partij aangehaalde uitspraak van rechtbank Zutphen kan niet slagen, nu uit deze uitspraak niet blijkt wat in die zaak de aard en ernst van de bekende klachten was en of er al medische behandeling was.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Bij een overval op een supermarkt onder bedreiging met wapens als hier aan de orde, liggen de nadelige gevolgen voor degenen die bedreigd worden zodanig voor de hand dat de rechtbank een aantasting in de persoon aanneemt.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden dat hij last heeft gehad van hetgeen hem is overkomen, ook tijdelijk niet heeft kunnen werken, nu extra alert is en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.750,-.
9.4
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.750,- (zeventienhonderd en vijftig euro).
10. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig toewijsbaar is, hoofdelijk, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
10.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering afgewezen dient te worden nu deze niet wordt onderbouwd met een verklaring van een psychiater of een psycholoog waaruit de aard en de ernst van de klachten blijken. De benadeelde partij is noch met het mes noch met het pistool bedreigd en evenmin woordelijk bedreigd. Of de benadeelde partij in haar persoon is aangetast en er sprake is van meer dan psychisch onbehagen kan niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld en staat daardoor onvoldoende vast. Ook de uitspraken waar in de vordering naar verwezen worden komen niet overeen met onderhavige zaak.
10.3
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Bij een overval op een supermarkt onder bedreiging met wapens als hier aan de orde, liggen de nadelige gevolgen voor degenen die bedreigd worden zodanig voor de hand dat de rechtbank een aantasting in de persoon aanneemt.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden dat zij zich zeer angstig heeft gevoeld, voor haar leven heeft gevreesd en uit angst lange tijd niet heeft kunnen werken, dat zij bij het verwerken van het trauma hulp nodig heeft gehad van een psycholoog en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.750,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.4
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.750,- (zeventienhonderd en vijftig euro).

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
1.
Eendaadse samenloop van poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping bij heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
2.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
zaak C
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op 3 jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- indien de reclassering dat nodig acht gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de straat van de Jumbo Supermarkt aan [adres 1] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod indien de reclassering dat nodig acht;
- gedurende de proeftijd op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op zijn door de reclassering goedgekeurde verblijfadres, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod indien de reclassering dat nodig acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte] (geboren [geboortedag 2] 2000 te [geboorteplaats ] , [land van herkomst 2] ), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK balletjes Pistool (Omschrijving 5902018)
Wijst de vordering van
[slachtoffer 1]toe tot € 1.750,- (zeventienhonderd en vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 1], aan de Staat € 1.750,- (zeventienhonderd en vijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 dagen gijzeling, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 2]toe tot € 1.750,- (zeventienhonderd en vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer 2]voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat € 1.750,- (zeventienhonderd en vijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 dagen gijzeling, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2020.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]