ECLI:NL:RBAMS:2020:3692

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
13/084100-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot gewapende overval op een supermarkt met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 23 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige verdachte die beschuldigd werd van een poging tot afpersing en het in bezit hebben van een verboden wapen. De zaak betreft een gewapende overval op een Jumbo supermarkt in Amsterdam op 27 maart 2020. De verdachte, samen met een medeverdachte, heeft geprobeerd de supermarkt te overvallen door medewerkers met een mes en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te bedreigen. Tijdens de zitting op 9 juli 2020 heeft de officier van justitie, mr. G. Dankers, gevorderd dat de verdachte zou worden vrijgesproken van het in bezit hebben van een verboden wapen, maar dat het medeplegen van de poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen was. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.R. Kellerman, heeft vrijspraak bepleit voor het tweede ten laste gelegde feit, maar geen verweer gevoerd over het bewijs van het eerste feit.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het tweede feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, het eerste feit, de poging tot afpersing, werd bewezen verklaard. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het gepleegd is, en de persoon van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van twee jaar, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding door de reclassering en een meldplicht. Tevens is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder de beveiligingsmedewerker en een kassamedewerkster, die beiden immateriële schade hebben geleden door de bedreiging tijdens de overval.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/084100-20 (Promis)
Datum uitspraak: 23 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst 1] ) op [geboortedag 1] 2000,
verblijfsadres [verblijfadres] ,
thans gedetineerd in [detentiecentrum] te [plaats] .
Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.R. Kellerman naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de vorderingen van de slachtoffers [beveiliger] en [slachtoffer 2] .

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – na wijziging – kort gezegd beschuldigd van:

1. het medeplegen van een poging tot afpersing en/of de beroving van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 27 maart 2020 te Amsterdam,

2. het in bezit hebben van een verboden wapen op 27 maart 2020.

De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. De officier van justitie vindt daarentegen het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] geprobeerd de [supermarkt] supermarkt te overvallen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit bepleit. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman geen verweer gevoerd over het bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
3.3.2
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
1
op 27 maart 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] (medewerkster servicebalie) en [slachtoffer 2] (kassamedewerkster) te dwingen tot afgifte van geld toebehorende aan [supermarkt] , gelegen aan [adres] ,
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, toebehorende aan [supermarkt] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en te doen volgen van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader de vlucht mogelijk te maken,
- die supermarkt zijn binnen gelopen, zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededader, (een deel van) hun gezicht met muts en capuchon bedekt hebben gehouden en
- over een balie zijn gesprongen en
- vervolgens dreigend een mes aan die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] hebben getoond en
tegen haar lichaam hebben gehouden van die [slachtoffer 1] en met dat mes op de kassa van [slachtoffer 2] hebben geslagen en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] en [beveiliger] (beveiliger [supermarkt] ) en die [slachtoffer 2] hebben gericht en
- ( daarbij)(dreigend) tegen die [slachtoffer 1] en die [beveiliger] hebben gezegd: “Where is the fucking money” en “doe de kassa’s open" en “Snel, snel” en/of “Open the fucking door" en “Ik heb twee kogels voor jou" en "ik ga je schieten" en “Ik ga je steken",
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden berecht volgens het volwassenenstrafrecht, ondanks zijn leeftijd en het feit dat hij zijn voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in een justitiële jeugdinrichting (JJI). Ter zitting is gebleken dat verdachte niet door medeverdachte [medeverdachte] is beïnvloed om het feit te plegen. Ook het gegeven dat dat hij ten tijde van het plegen van poging overval bij zijn moeder woonde, is onvoldoende om het adolescentenstrafrecht (ASR) toe te passen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd dat verdachte meewerkt aan begeleid wonen, meewerkt aan eventuele ambulante behandeling en meewerkt aan het toezicht van de reclassering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om toepassing te geven aan het ASR ex artikel77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarnaast dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met de houding van verdachte in combinatie met het rapport van de reclassering waaruit blijkt dat het recidivegevaar laag/gemiddeld is. Verdachte heeft spijt betuigd, verantwoordelijkheid genomen en hij heeft zich goed gedragen in de jeugdinrichting. Een straf met het oogmerk om de maatschappij te beschermen vindt in het geheel geen toepassing. Daardoor kan de straf een stuk lager uitvallen dan gemiddeld. Uit de richtlijnen jeugdstrafrecht blijkt dat er op een overval op een winkel vanaf vier maanden jeugddetentie staat. De raadsman heeft verzocht om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van maximaal zes maanden en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar, eventueel in combinatie met een taakstraf. Verdachte is bereid om met alle voorwaarden die door de reclassering zijn voorgesteld mee te werken.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader [medeverdachte] op 27 maart 2020 schuldig gemaakt aan een zeer brutale poging tot een gewapende overval op een supermarkt. Verdachte heeft daarbij met een groot mes de medewerkers van de supermarkt bedreigd met de bedoeling dat zij geld uit de kassa’s zouden halen, terwijl zijn medeverdachte hetzelfde probeerde met een op een echt wapen gelijkend balletjespistool. Verdachte en zijn mededader hebben die dag de voorbereidingen voor de overval getroffen en hebben gewacht tot de winkel bijna zou sluiten. Personeel en klanten werden toen geconfronteerd met de beangstigende situatie dat twee bewapende overvallers met bedekt gelaat de servicebalie over sprongen en kassamedewerkers bedreigden. Dat het bij een poging overval is gebleven, is niet te danken aan verdachte en zijn mededader maar aan het kordate optreden van de medewerkers van de supermarkt, met name van beveiliger [beveiliger] . Dit soort delicten hebben begrijpelijkerwijs grote impact op de slachtoffers en omstanders en veroorzaken in de samenleving sterke gevoelens van onrust en onveiligheid. De betrokken medewerkers hebben verklaard dat zij de overval als angstaanjagend hebben ervaren en ervaren nog steeds angst- en stemmingsklachten als gevolg hiervan. Hiermee hebben verdachte en zijn medeverdachte op geen enkele wijze rekening mee gehouden. Verdachte en zijn mededader hebben met hun handelen alleen hun eigen financiële gewin voor ogen gehad. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Uit het strafblad van verdachte van 9 juni 2020 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de reclasseringsrapportages van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 28 mei 2020 en 26 juni 2020, beiden opgemaakt door [jeugdreclasseringsmedewerkster] . In deze rapporten staat dat de criminogene factoren die geleid lijken te hebben tot het plegen van het delict de mogelijke negatieve beïnvloeding door zijn sociaal netwerk en de impulsiviteit van verdachte zijn. Hij lijkt over gebrekkige oplossingsvaardigheden te beschikken en lijkt de gevolgen van gedrag niet geheel te kunnen overzien. Ambulante behandeling is geïndiceerd om meer inzicht te krijgen in deze gedragingen, gezien de ernst van het delict. Verdachte was tevens onder invloed van alcohol ten tijde van het tenlastegelegde wat mogelijk van invloed geweest is op zijn impulsiviteit van handelen. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld.
Aangezien verdachte ontvankelijk lijkt voor pedagogische en emotionele beïnvloeding door volwassenen ziet de reclassering bij een bewezen verklaring aanwijzingen om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte is een first offender en neemt deel aan een gezinsleven in Nederland. Hij lijkt de gevolgen van zijn gedrag niet geheel te overzien en voornamelijk uit impulsiviteit te hebben gehandeld, mogelijk door negatieve beïnvloeding vanuit zijn sociale netwerk. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met zijn medeverdachte.
Toepassing jeugdstrafrecht
Op grond van artikel 77c Sr, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg, het ASR toepassen, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij 19 jaar oud was. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om geen toepassing te geven aan het ASR ex artikel77c Sr. De rechtbank ziet echter voldoende aanknopingspunten in de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit begaan, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken, om het ASR wel toe te passen. Verdachte is nog jong en beïnvloedbaar voor pedagogische begeleiding. Ter zitting is bij de rechtbank een beeld ontstaan van een jonge verdachte die bij de bewezenverklaarde feiten onvoldoende heeft nagedacht over de consequenties. Bovendien lijken beide verdachten in de aanloop naar de overval elkaar te hebben uitgedaagd om daadwerkelijk tot actie over te gaan, zodat kennelijk ook sprake was van stoerdoenerij. Dit blijkt ook uit het feit dat verdachte bij zijn aanhouding aan de politie vroeg of dit de beste vangst van de avond was en vervolgens riep en dat hij nu beroemd zou worden. Verdachte moest bovendien huilen toen zijn medeverdachte en hij niet uit de supermarkt weg konden vluchten; dit alles geeft blijk van onvolwassen gedrag.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit negentien jaar; hij is nu net twintig. Hij heeft geen strafblad, heeft spijt getoond en de rechtbank heeft daarom de goede hoop dat hij nog beïnvloedbaar is voor pedagogische begeleiding. De rechtbank wil, met toepassing van het ASR, verdachte de kans bieden om zijn leven op de rails te krijgen om verder crimineel gedrag in de toekomst uit te kunnen sluiten.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben afgesproken. Bij een overval op een winkel geldt voor volwassenen als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar en voor jeugdigen als minimumuitgangspunt een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 4 maanden. In het geval van jongvolwassen daders geldt dat de straf hoger uit kan vallen, gelet op de leeftijd en indien sprake is van strafverzwarende feiten. De rechtbank houdt er bij het bepalen van de straf in het voordeel van verdachte rekening mee dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld is en dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Daar staat echter tegenover dat verdachte het feit samen met een ander en gewapend met een mes en een balletjespistool geprobeerd heeft een overval te plegen, waarbij zij zeer dreigend te werk zijn gegaan. De ernst van het feit rechtvaardigt een zware straf. Nu aan het ASR toepassing wordt gegeven, zal de rechtbank de maximale jeugddetentie opleggen van twee jaren waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Wapen (Omschrijving: 5902018, 5902018, Merk: Breathable Bag)
- 1 STK mes (omschrijving 5901931, 5901931, merk Ikea)
8.1
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van deze voorwerp het bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij [beveiliger] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [beveiliger] vordert € 1.750,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig toewijsbaar is, hoofdelijk, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel te minderen nu deze onvoldoende is onderbouwd ten aanzien van de gestelde schade. De benadeelde partij is beveiliger waardoor van hem tot op zekere hoogte verwacht mag worden dat hij bestand is tegen bedreigende situaties. Het bedreigen heeft ook geen effect gehad. Er is bij de benadeelde partij ook geen sprake van ernstige psychische schade.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Bij een overval op een supermarkt onder bedreiging met wapens liggen de nadelige gevolgen voor degenen die bedreigd worden zodanig voor de hand dat de rechtbank een aantasting in de persoon aanneemt.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden dat hij last heeft gehad van hetgeen hem is overkomen, ook tijdelijk niet heeft kunnen werken, nu extra alert is en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.750,-.
9.4
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [beveiliger] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.750,- (zeventienhonderd en vijftig euro).
10. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig toewijsbaar is, hoofdelijk, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
10.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel aanzienlijk te matigen nu deze onvoldoende is onderbouwd ten aanzien van de gestelde immateriële schade. De benadeelde partij is niet zelf bedreigd. Zij wist ook dat het wapen nep was. Bovendien is er geen medisch bewijs als ondersteuning van haar schadeclaim.
10.3
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Bij een overval op een supermarkt onder bedreiging met wapens liggen de nadelige gevolgen voor degenen die bedreigd worden zodanig voor de hand dat de rechtbank een aantasting in de persoon aanneemt.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden dat zij zich zeer angstig heeft gevoeld, voor haar leven heeft gevreesd en uit angst lange tijd niet heeft kunnen werken, dat zij bij het verwerken van het trauma hulp nodig heeft gehad van een psycholoog en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.750,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.4
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.750,- (zeventienhonderd en vijftig euro).

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 77c, 77g, 77i, 7x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
Eendaadse samenloop van poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping bij heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op 3 jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- indien de reclassering dat nodig acht gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de straat van de [supermarkt] Supermarkt aan [adres] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod indien de reclassering dat nodig acht;
- gedurende de proeftijd op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op zijn door de reclassering goedgekeurde verblijfadres, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod indien de reclassering dat nodig acht;
- zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte] (geboren [geboortedag 2] 2001 te [land van herkomst 2] ), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 STK wapen (omschrijving 5902018, 5902018, merk: Breathable bag)
- 1 STK mes (omschrijving 5901931, 5901931, merk Ikea)
Wijst de vordering van
[beveiliger]toe tot € 1.750,- (zeventienhonderd en vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [beveiliger] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[beveiliger], aan de Staat € 1.750,- (zeventienhonderd en vijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 dagen gijzeling, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 2]toe tot € 1.750,- (zeventienhonderd en vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer 2]voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat € 1.750,- (zeventienhonderd en vijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 dagen gijzeling, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2020.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]