ECLI:NL:RBAMS:2020:3688

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
13/283760-19 (A), 13/072850-19 (B) en 13/154545-19 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring bedreiging, mishandelingen en vernielingen met betrekking tot verdachte

Op 23 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die beschuldigd werd van bedreiging, mishandeling en vernieling. De zaak omvatte drie verschillende parketnummers: 13/283760-19 (A), 13/072850-19 (B) en 13/154545-19 (C). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 november 2019 zijn moeder heeft bedreigd met een mes en daarbij de woorden "ik ga je vermoorden" heeft geuit. Tevens heeft hij haar mishandeld door haar met een hard voorwerp op het hoofd te slaan, wat resulteerde in letsel. Daarnaast heeft hij op dezelfde dag de televisie van zijn moeder vernield. In een andere zaak, op 27 maart 2019, heeft de verdachte zijn moeder opnieuw mishandeld. Ook is hij schuldig bevonden aan de vernieling van een ruit van een instelling op 29 juni 2019. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, gezien zijn psychische problemen, en heeft een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de benadeelde partij, zijn moeder, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/283760-19 (A), 13/072850-19 (B) en 13/154545-19 (C)
Datum uitspraak: 23 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1978 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
[woonplaats] ,
gedetineerd in het [detentieplaats]
.

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 9 juli 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.A.Th. Lemmers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A
1. bedreiging van [aangeefster] door een mes te tonen en daarbij “ik ga je vermoorden” te zeggen op 25 november 2019;
2. mishandeling van [aangeefster] door haar te slaan (met een voorwerp) op haar hoofd op 25 november 2019;
3. vernieling van de televisie en de koelkast van [aangeefster] op 25 november 2019;
Zaak B
Mishandeling van zijn moeder [aangeefster] door haar te slaan op haar gezicht/hoofd/schouder/arm op 27 maart 2019;
Zaak C
Vernieling van een ruit van Mentrum op 29 juni 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten bewezen. De officier van justitie vraagt in zaak A - feit 3 om partiële vrijspraak voor de vernieling van de koelkast. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Zaak A - feit 1 (bedreiging)
Aangeefster heeft verklaard dat zij verdachte hoorde zeggen: “Ik ga je vermoorden”. Hierbij toonde hij een mes. Het mes is later door aangeefster aan de politie gegeven. Verdachte heeft eerder bij politie bekend dat hij heeft gezegd dat hij haar zou vermoorden. Op zitting ontkent verdachte dat hij deze woorden heeft gezegd en dat hij een mes zou hebben getoond. Op basis van de aangifte en de eerdere verklaring van verdachte kan het feit worden bewezen.
Zaak A - feit 2 (mishandeling)
Uit de aangifte volgt dat aangeefster met iets hards is geslagen, waardoor zij wondjes op haar hoofd heeft. Verbalisanten hebben bloed op haar hoofd gezien, wat wordt ondersteund door de foto van het letsel in het dossier. In de letselverklaring wordt gesproken over een wondje met bloed op het hoofd. Verdachte heeft eerder bij de rechter-commissaris verklaard dat hij haar ‘een beetje heeft geraakt’. Op zitting verklaart verdachte dat hij haar alleen op haar rug heeft geraakt en zonder kracht heeft geslagen.
Zaak A - feit 3 (vernieling)
Verdachte heeft verklaard dat hij de koelkast en televisie heeft omgegooid. Dat wordt ondersteund door foto’s in het dossier. Uit de aangifte blijkt dat de televisie kapot is gegaan, waaruit volgt dat verdachte deze televisie heeft vernield. Verdachte moet partieel worden vrijgesproken van de vernieling van de koelkast, omdat niet is vastgesteld dat deze kapot is gegaan.
Zaak B (mishandeling moeder)
Aangeefster heeft verklaard dat zij hard is geslagen door verdachte, waardoor zij veel pijn heeft ondervonden. Een getuige heeft gezien dat verdachte aangeefster met gebalde vuist in haar gezicht en op haar lichaam heeft geslagen. Verdachte heeft eerder verklaard dat hij aangeefster ‘dreuntjes’ heeft gegeven, maar hij ontkent op zitting dat hij haar heeft aangeraakt.
Zaak C (vernieling Mentrum)
Uit de aangifte volgt dat verdachte met een baksteen de ruit van Mentrum heeft vernield. Verdachte bekent dit feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Beoordeling zaak A
Op 25 november 2019 doet [aangeefster] (hierna: [aangeefster] ) aangifte van bedreiging. Aangeefster verklaart dat zij bezig is met een keukenmes ter voorbereiding van het eten, terwijl verdachte aan de keukentafel zit. Verdachte schreeuwt dat hij geen medicijnen heeft gekregen van de dokter. Hij scheldt aangeefster uit en zwaait met een koffiemok. Uit angst vlucht aangeefster richting haar slaapkamer. Verdachte pakt het keukenmes, loopt op haar af en zegt tegen haar: “Ik ga je vermoorden.” Aangeefster probeert de slaapkamerdeur dicht te doen, maar verdachte trekt de deur weer open. Op dat moment valt het mes uit zijn handen. Verdachte loopt op haar af en zwaait zijn hand richting haar hoofd. Zij voelt meerdere keren ‘iets hards’ tegen haar hoofd aankomen. Aangeefster rent weg en sluit zich op in haar slaapkamer. Terwijl verdachte op de deur aan het bonken is, belt zij de politie, aldus telkens haar verklaring. De verbalisanten komen ter plaatse en treffen verdachte verward in de woonkamer aan. Verdachte verklaart ten overstaan van de verbalisanten dat hij erg boos was, omdat hij die dag te horen heeft gekregen dat hij niet kan worden opgenomen in een kliniek. Aangeefster verklaart ter plekke dat zij erg bang was dat verdachte haar wilde neersteken met het mes. In de keuken zien verbalisanten dat de koelkast is omgegooid en de televisie op de grond ligt. Verbalisanten nemen waar dat aangeefster vers bloed in haar nek en op haar achterhoofd heeft. Zij overhandigt de verbalisanten het mes dat verdachte op de grond heeft laten vallen.
Verdachte heeft eerder bij de politie verklaard dat hij tegen aangeefster heeft gezegd dat hij haar zou vermoorden, en dat hij haar ‘een beetje met een glazen koffiemok heeft geslagen’, maar dat hij geen mes heeft getoond. Ook heeft hij de koelkast en televisie omgegooid. Op de zitting van 9 juli 2020 heeft verdachte verklaard dat hij die dag boos en in de war was. Verdachte ontkent dat hij een mes heeft getoond of tegen aangeefster heeft gezegd dat hij haar zou vermoorden. Hij zou haar drie keer met de koffiemok op haar rug hebben geraakt, maar zonder kracht en niet op haar hoofd hebben geslagen.
Zaak A – feit 1 (bedreiging)
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat verdachte [aangeefster] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht op 25 november 2019.
Uit de aangifte volgt dat verdachte aangeefster heeft bedreigd door te zeggen dat hij haar zou vermoorden, terwijl hij een mes in zijn handen had. Verbalisanten komen ter plaatse en treffen een boze verdachte en een angstige aangeefster aan. Zij krijgen het mes overhandigd van aangeefster. Verdachte ontkent een mes te hebben gehad en stelt zelfs dat er helemaal geen mes was. Op basis van de aangifte en het aantreffen van het mes door de politie hecht de rechtbank aan die verklaring geen geloof en acht de rechtbank tevens bewezen dat verdachte een mes heeft getoond. Verdachte heeft eerder bij de politie verklaard dat hij tegen aangeefster heeft gezegd dat hij haar zou vermoorden. Hoewel verdachte op zitting terugkomt op deze verklaring, acht de rechtbank de verklaring van verdachte bij de politie betrouwbaar.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van aangeefster, in combinatie met de verklaring van verdachte en de omstandigheden van het geval, kan worden vastgesteld dat verdachte aangeefster heeft bedreigd met de dood. Aangeefster stelt dat zij zich bedreigd voelde door het mes dat verdachte toonde en de woorden van verdachte. Door het uiten van deze dreigende woorden, in combinatie met het tonen van een mes en de boosheid van verdachte, kon bij aangeefster in redelijkheid de vrees ontstaan dat zij door toedoen van verdachte het leven zou kunnen verliezen.
Zaak A – feit 2 (mishandeling)
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat verdachte [aangeefster] heeft mishandeld op 25 november 2019.
Verdachte heeft bekend dat hij aangeefster met een glazen koffiemok op haar rug/schouders heeft geslagen. Hoewel hij ontkent dat hij haar op haar hoofd heeft geraakt, volgt uit de aangifte dat aangeefster meerdere keren op haar achterhoofd is geraakt. In de letselverklaring stelt de arts vast dat aangeefster een wond op haar achterhoofd heeft. Verbalisanten ter plaatse zien vers bloed op het hoofd en in de nek van aangeefster. Deze waarneming wordt ondersteund door de foto van het letsel in het dossier.
Gelet daarop acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster met een hard voorwerp tegen haar hoofd heeft geslagen.
Zaak A – feit 3 (vernieling)
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de koelkast heeft vernield, omdat uit het dossier niet blijkt dat de koelkast kapot is. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging zaak A – feit 3 (vernieling)
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is verdachte een televisie van [aangeefster] heeft vernield op 25 november 2019.
Nu verdachte dit feit op zitting heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.
3.3.2.
Zaak B (mishandeling moeder)
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat verdachte zijn moeder [aangeefster] heeft mishandeld op 27 maart 2019.
Op 27 maart 2019 doet de moeder van verdachte, [aangeefster] , aangifte van mishandeling. Uit deze aangifte valt af te leiden dat verdachte haar eerder die dag met een mes heeft bedreigd. Aangeefster verklaart dat zij verdachte op dat moment weet te kalmeren en dat zij later op die dag met verdachte naar de GGZ is gegaan voor zijn injectie. Toen verdachte buiten aan het roken was, heeft zij een GGZ-medewerker om hulp gevraagd. Verdachte komt binnen en wordt boos op aangeefster. Hij slaat met gebalde vuist tegen haar hoofd. Nadat verdachte weer gaat zitten, zegt aangeefster tegen verdachte dat hij zich moet schamen dat hij zijn eigen moeder slaat. Daarop begint verdachte haar weer te slaan. Volgens aangeefster raakt verdachte haar meerdere keren op haar schouder en haar arm. In het dossier zitten foto’s van afdrukken op de schouder en arm van aangeefster. Verdachte is vervolgens door GGZ-medewerkers van aangeefster afgehaald, aldus aangeefster. Een GGZ-medewerker heeft verklaard dat verdachte aangeefster met gebalde vuist in het gezicht en op het lichaam heeft geslagen.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster twee ‘dreuntjes’ heeft gegeven op haar schouder. Op zitting ontkent verdachte dat hij haar heeft aangeraakt. De rechtbank acht echter op basis van de aangifte en de getuigenverklaring bewezen dat verdachte zijn moeder heeft mishandeld.
Gelet op de aangifte en de foto’s van het letsel acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte zijn moeder ‘met kracht’ heeft geslagen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.3.
Zaak C (vernieling Mentrum)
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat verdachte op 29 juni 2019 de ruit van Mentrum heeft vernield.
Nu verdachte dit feit op zitting heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbewezen dat verdachte:
Zaak A
1
op 25 november 2019 te Amsterdam [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door [aangeefster] een keukenmes te tonen en daarbij dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je vermoorden";
2
op 25 november 2019 te Amsterdam [aangeefster] heeft mishandeld door [aangeefster] met een hard voorwerp tegen het hoofd te slaan;
3
op 25 november 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een televisie, die aan [aangeefster] toebehoorde, heeft vernield;
Zaak B
op 27 maart 2019 te Amsterdam, zijn moeder, [aangeefster] , heeft mishandeld door [aangeefster] , op het hoofd, de schouder en arm te stompen;
Zaak C
op 29 juni 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan Mentrum toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
Standpunt ten aanzien van de zorgmachtiging
De officier van justitie acht een zorgmachtiging ex artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz) niet passend en verzoekt om een strafrechtelijke afdoening. Voor een zorgmachtiging is noodzakelijk dat de delicten moeten voortkomen uit de psychische stoornis. Uit de rapportages volgt echter dat de psychische stoornis van verdachte niet aan de strafbare feiten ten grondslag ligt.
Ten tweede wordt een zorgmachtiging afgegeven binnen het civielrechtelijke kader. Dat betekent dat verdachte als patiënt wordt behandeld. Als een patiënt zijn medicatie neemt en zijn behandeling goed gaat, kan hij ontslagen worden uit de zorginstelling. Binnen het strafrechtelijke kader wordt gekeken hoe recidive kan worden voorkomen. Dat biedt meer bescherming en perkt het risico op recidive in.
Ten derde volgt uit rapport van de klinisch-psycholoog Bullens dat verdachte een hoog beveiligingsniveau (bij voorkeur niveau 3 in een [naam kliniek 1] ) nodig heeft. Een dergelijk beveiligingsniveau wordt niet binnen de civiele zorg geboden, maar slechts binnen de forensische zorg.
Ten slotte schrijft de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) voor dat de proportionaliteit en subsidiariteit steeds opnieuw getoetst moeten worden. Dat gebeurt niet alleen bij de aanvraag, maar ook bij de effectuering van de zorgmachtiging. Als de zorgmachtiging wordt opgelegd, maar het zorgaanbod niet doelmatig blijkt te zijn, zal de zorg niet geëffectueerd worden. Daar is geen invloed op uit te oefenen. Er is wel invloed uit te oefenen op bijzondere voorwaarden in een strafrechtelijk kader. Verdachte is langer bekend binnen de strafrechtelijke en civielrechtelijke zorg. Aan verdachte is al eerder een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (artikel 37 Sr) opgelegd, maar hij blijft nieuwe strafbare feiten plegen. De civiele zorg schiet tekort voor verdachte.
Vordering
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 9 maanden, dat wil zeggen 270 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar. Er is dan tijd om een overbruggingsplek te realiseren via de Divisie Individuele Zaken (DIZ), waarna verdachte kan doorstromen naar een kliniek met beveiligingsniveau 3. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat aan de voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden worden verbonden, te weten: meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling en begeleid wonen. Een locatie- of contactverbod is niet passend, aangezien onduidelijk is of een verbod door aangeefster gewenst wordt. Tot slot vordert de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden, omdat de kans op herhaling hoog is.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank ambtshalve een zorgmachtiging (artikel 2.3 Wfz) moet afgeven. Zij betoogt dat de rechtbank de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging verzocht heeft. Dat het Openbaar Ministerie de voorbereiding heeft beëindigd zonder de onderliggende medische stukken te delen, ziet zij niet als belemmering om alsnog van deze bevoegdheid gebruik te maken. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de eis van de officier van justitie moet worden gevolgd, zodat verdachte duidelijkheid heeft en hij zo spoedig mogelijk naar een kliniek kan om behandeld te worden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging tegen het leven gericht van zijn moeder en twee mishandelingen van zijn moeder. Hij heeft haar in haar eigen huis gedreigd te vermoorden, terwijl hij haar een mes toonde. Ook heeft hij haar op het hoofd geslagen met een mok, waardoor zijn moeder letsel op haar achterhoofd heeft opgelopen. Daarnaast heeft hij haar tegen haar hoofd en lichaam gestompt terwijl zij met hem mee was naar een GGZ-instelling. Daarmee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn moeder en haar pijn en letsel toegebracht. De bedreiging en de mishandelingen hebben gevoelens van angst en onveiligheid bij aangeefster teweeggebracht.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee vernielingen. Hij heeft met een baksteen de ruit van een Mentrum-instelling vernield en de tv van zijn moeder vernield door deze om te gooien. De vernielingen hebben (financiële) schade opgeleverd voor de instelling en aangeefster.
7.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 23 februari 2020, waaruit blijkt dat verdachte meerdere keren ontoerekeningsvatbaar is verklaard voor soortgelijke feiten en eerder een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opgelegd heeft gekregen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het Pro Justitia-rapport van 20 april 2020, opgemaakt door dr. R.A.R. Bullens, klinisch-psycholoog en dr. L.W.H.M. Kaiser, psychiater. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“Er is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een schizofrenie. Bijkomende problematiek lijkt vanuit deze stoornis te kunnen worden verklaard, zoals gebrekkige copingsvaardigheden en antisociale gedragingen. Ten tijde van het tenlastegelegde is waarschijnlijk geen sprake geweest van een psychose, alhoewel onderliggend psychotisch denken naar zijn moeder niet kan worden uitgesloten.
Met het aanwezig geachte verband tussen de beschreven problematiek van betrokkene en het hem tenlastegelegde, maar ook de veronderstelling dat betrokkene niet in een toestand van totale verwarring (zoals een psychose) heeft verkeerd, wordt de rechtbank geadviseerd om betrokkene hem de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen.
Het is van belang dat betrokkene in een klinische, gestructureerde setting verder kan stabiliseren. Betrokkene heeft baat bij de huidige antipsychotica die hij krijgt; in behandeling dient hij te worden gemotiveerd voor het langdurig gebruik van depotmedicatie om toekomstige ontregelingen te voorkomen. Met hem dient aan het vergroten van ziektebesef en -inzicht te worden gewerkt, om de medicatietrouw te vergroten en hem te motiveren voor langdurige behandeling en begeleiding. Betrokkenes zelfredzaamheid is beperkt, omdat hij nauwelijks in staat blijkt structuur in zijn daginvulling aan te brengen. Hier dient in een klinische behandeling met hem aan te worden gewerkt, om vervolgens toe te werken naar een beschermde woonvorm. Op termijn zou (opnieuw) kunnen worden toegewerkt naar beschermd wonen.
Klinische behandeling van betrokkene wordt noodzakelijk geacht, bij voorkeur in een [naam kliniek 1] of [afdeling kliniek] . Dit kan als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf, maar zou ook kunnen in het kader van een civiele ZM, eventueel nog gevolgd door klinische behandeling in de [naam kliniek 2] . Wellicht kan de OvJ de mogelijkheid van een ZM laten onderzoeken en daarbij ook laten onderzoeken c.q. meegeven of klinische opname in een [naam kliniek 1] of [afdeling kliniek] nog noodzakelijk wordt geacht én ook mogelijk is, of dat de [naam kliniek 2] zich voldoende toegerust acht en ook bereid en in staat is om betrokkene vanuit het PPC in hun kliniek op te nemen. Geadviseerd wordt betrokkene in de eerste fase op een gesloten afdeling te behandelen, waarbij hij voldoende kan worden gestabiliseerd of voor wat langere tijd stabiel kan blijven. De inschatting, gezien het chronische karakter van zijn stoornis, is dat hij langdurige zorg nodig heeft. Behandeling kan worden voortgezet vanuit een forensisch FACT-team, waarbij medicatiegebruik in een verplichtend kader kan worden voorgeschreven c.q. toegediend kan blijven worden.”
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de reclasseringsrapporten van 20 februari en 11 mei 2020, beiden opgemaakt door A. Taument. Zij schatte in dat een zorgmachtiging afgegeven zou worden, gezien de complexiteit, de ernst en het hoge recidiverisico. De reclassering acht een kader waarin er sprake is van meer dwang, drang en zorg geïndiceerd. Zij verwacht dat een regulier traject met bijbehorende bijzondere voorwaarden moeizaam zal verlopen. Hierbij baseert de reclassering zich op de behandelgeschiedenis van verdachte die een patroon laat zien van zorgmijdend gedrag, onttrekken aan afspraken en voorwaarden en medicatie-ontrouw.
Op zitting heeft deskundige A. Taument een toelichting gegeven op de rapportages. Verdachte zou in [naam kliniek 1] kunnen worden opgenomen binnen acht weken na de zittingsdatum. Er is een indicatie afgegeven. Voor de opname in de [naam kliniek 1] is vereist dat een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde bij een straf met een voldoende strafdeel wordt opgelegd. Mocht verdachte eerder vrijkomen, dan verzorgt DIZ een overbruggingsplek met een het beveiligingsniveau van een [naam kliniek 1] , totdat er plek is bij de [naam kliniek 1] . Als de klinische behandeling als bijzondere voorwaarde onvoldoende blijkt en verdachte onbehandelbaar lijkt te zijn, kan alsnog een traject voor een zorgmachtiging worden opgestart. Het recidiverisico wordt onverminderd hoog geschat, aldus de deskundige.
7.3.3.
Zorgmachtiging
Op de zitting van 20 februari 2020 heeft de officier van justitie, gezien de berichten over de psychische toestand van betrokkene, uitgesproken dat zij een verzoekschrift voor een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3 Wet forensische zog (Wfz) juncto 5:19 Wvggz zou voorbereiden. De rechtbank heeft tijdens deze zitting benadrukt dit ook wenselijk te vinden en dit op deze wijze opgenomen in het proces-verbaal.
Op 26 juni 2020 ontving de rechtbank een brief gedateerd 1 mei 2020 van de officier van justitie, waarin zij schreef dat het Openbaar Ministerie had besloten de voorbereiding van een verzoekschrift voor de zorgmachtiging te beëindigen en geen verzoekschrift in te dienen (artikel 5:16 Wvggz). Uit de medische verklaring betreffende verdachte, zou namelijk blijken dat niet was voldaan aan artikel 2:1 lid 8 Wvggz: de eis van doelmatigheid. Verdachte heeft een uitgebreide psychiatrische voorgeschiedenis met meerdere machtigingen onder de Wet BOPZ (per 1 januari 2020 opgevolgd door de Wvggz). Volgens de officier van justitie bestaan bij de behandelaren twijfels of de agressie voortkomt vanuit de psychotische stoornis. Behandeling in de reguliere GGZ wordt niet doelmatig geacht als het gaat om het afwenden van ernstig nadeel, meer specifiek het risico op recidive op geweldsdelicten. Behandeling binnen een forensisch kader wordt meer passend geacht om het ernstig nadeel af te wenden.
De rechtbank heeft de officier van justitie op 2 juli 2020, onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 april 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:3335), verzocht de genoemde medische verklaring van de onafhankelijk psychiater en (voor zover die er zijn) het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur aan de rechtbank te verschaffen.
Op 8 juli 2020 hebben de coördinerend officieren van justitie Wvggz de rechtbank per e-mail laten weten niet aan het verzoek van de rechtbank tot verschaffen van de eerder genoemde stukken te zullen voldoen, omdat daarmee de wet zou worden overtreden. Bovendien is er op gewezen dat de officier van justitie in deze zaak ambtshalve heeft verzocht een verzoekschrift zorgmachtiging voor te bereiden. Ter zitting heeft de zittingsofficier van justitie daaraan toegevoegd dat wat het Openbaar Ministerie betreft geen sprake was van een opdracht van de rechtbank, ondanks dat de rechtbank heeft benadrukt de voorbereiding van een verzoekschrift wenselijk te vinden.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie de voorbereiding van het verzoekschrift voor afgifte van een zorgmachtiging heeft afgebroken, omdat in de visie van het Openbaar Ministerie de verplichte zorg niet doelmatig zou zijn. De officier van justitie heeft vervolgens geweigerd de stukken die al waren opgemaakt ter voorbereiding van de zorgmachtiging aan de rechtbank te verschaffen. Het Openbaar Ministerie heeft bij het afbreken van de voorbereiding, naar het oordeel van de rechtbank, een verkeerde maatstaf gehanteerd. Doelmatigheid (of het ontbreken daarvan) is geen grond voor beëindiging van de voorbereiding van de zorgmachtiging door de officier van justitie, zo blijkt uit artikel 5:11 lid 2 Wvggz. Naar het oordeel van de rechtbank is de door de officier van justitie genomen beslissing derhalve niet in overeenstemming met de wet.
De rechtbank ging ervan uit dat de officier van justitie het verzoekschrift voor een zorgmachtiging zou voorbereiden, aangezien de officier van justitie dit uitdrukkelijk op de zitting van 20 februari 2020 heeft toegezegd. Om die reden heeft de rechtbank de officier van justitie niet met zoveel woorden bevolen om een zorgmachtiging voor te bereiden, maar wel kenbaar gemaakt dat zij de voorbereiding van een verzoekschrift daartoe wenselijk vindt. De rechtbank betreurt het dat dit kennelijk niet genoeg is om het Openbaar Ministerie een verzoekschrift te laten voorbereiden en dat daarvoor kennelijk een expliciete opdracht ex artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz) nodig is, ook als de officier van justitie aankondigt een verzoekschrift voor te bereiden. Dit klemt te meer nu het Openbaar Ministerie naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste grond (doelmatigheid) tot beëindiging heeft besloten.
De rechtbank onderkent dat verdachte zorg nodig heeft. Verdachte is sinds 1997 bekend met psychische problemen. Hij is meerdere keren opgenomen geweest met een rechterlijke machtiging of via een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (artikel 37 Sr). In het Pro Justitia-rapport van 20 april 2020 van de psycholoog wordt een klinische behandeling (bij voorkeur in een [naam kliniek 1] of [afdeling kliniek] ) geadviseerd. Dit kan volgens de rapporteur als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf of in het kader van een civiele zorgmachtiging. De reclassering (A. Taument) schrijft in een e-mail van 7 juli 2020 dat [naam kliniek 1] bereid is verdachte op te nemen – mits een veroordeling voldoende ruimte biedt voor klinische behandeling – en dat ten tijde van de opname de afweging zal worden gemaakt een zorgmachtigingsprocedure te starten.
Het Openbaar Ministerie deelde deze opvatting kennelijk eerst ook, maar heeft de voorbereiding van de zorgmachtiging vervolgens beëindigd – blijkens de beëindigingsbrief op 1 mei 2020 – en deze brief pas op 26 juni 2020 met de rechtbank en de raadsvrouw gedeeld. De rechtbank vindt dit een uiterst onwenselijke gang van zaken, omdat verdachte hierdoor nodeloos lang in voorarrest heeft gezeten.
Deze gang van zaken stelt de rechtbank bovendien voor een dilemma. De weg naar een zorgmachtiging en een behandeling voor verdachte binnen een civielrechtelijk kader is hiermee (voor dit moment) afgesneden, waardoor de rechtbank geen integrale afweging kan maken voor de meest passende en minst ingrijpende wijze van afdoening. Anderzijds is verdachte iemand die kampt met psychiatrische problematiek waarvoor hij zorg nodig heeft.
7.3.4.
Strafoplegging
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen geëist, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar. Het onvoorwaardelijke deel zou gelijk zijn aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het voorwaardelijke deel zou gelegenheid bieden om een overbruggingsplek voor verdachte te realiseren, met aansluitend een klinische opname.
De rechtbank acht de eis van de officier van justitie niet passend en geboden. Zij overweegt als volgt.
Allereerst staat de hoogte van de gevorderde gevangenisstraf niet in verhouding tot de bewezenverklaarde feiten. Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten zou voor de bewezen verklaarde feiten een gevangenisstraf van twee tot drie maanden geïndiceerd zijn. Daarbij wordt verdachte door de deskundigen verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij eerder voor soortgelijke feiten ontoerekeningsvatbaar is verklaard en een plaatsing in een psychiatrische ziekenhuis opgelegd heeft gekregen. Met deze omstandigheden houdt de rechtbank rekening in strafverminderende zin. Verdachte heeft echter al ruim zeven maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht, mede omdat de afgifte van een zorgmachtiging tot de mogelijkheden leek te horen en die procedure voorbereid diende te worden. De lange duur van de voorlopige hechtenis maakt nu dat er feitelijk geen ruimte meer is om naast een passend geacht onvoorwaardelijk strafdeel, ook nog een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden niet doelmatig. Gelet op de verklaringen van de reclassering en van verdachte op zitting, zal verdachte niet meewerken aan opgelegde bijzondere voorwaarden. De gevorderde klinische opname is dan ook in die zin geen passend traject. Door de lange voorlopige hechtenis is de behandelbereidheid van verdachte ernstig aangetast. Zonder motivatie, en het gebrek aan een substantieel voorwaardelijk strafdeel, zal een klinische opname geen soelaas zal bieden. Daar komt bij dat verdachte, voordat een geschikt geachte plek beschikbaar komt eerst geruime tijd naar een overbruggingsplek zal moeten. Dat komt de situatie niet ten goede voor verdachte, aangezien hij daar geen behandeling zal krijgen en het onduidelijk is hoe lang hij daar moet verblijven.
Tot slot ziet de rechtbank geen kans om verdachte een andersoortige straf of maatregel op te leggen, gelet op de deskundigenrapportages.
Alles afwegende acht de rechtbank passend een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Dat betekent dat de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 10 juli 2020 heeft opgeheven.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangeefster] heeft een schadevergoeding gevorderd voor materiële schade aan haar televisie, koelkast en broodrooster. Zij heeft geen bedrag ingevuld, maar de hoogte van de schadevergoeding aan de rechtbank overgelaten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De raadsvrouw heeft geen opmerkingen gemaakt over de vordering van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat een bedrag ontbreekt in de vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
57, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, zaak B en zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde
bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde
mishandeling;
Ten aanzien van het in zaak A onder 3
vernieling;
Ten aanzien van het in zaak B bewezen verklaarde
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder;
Ten aanzien van het in zaak C bewezen verklaarde
vernieling.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
gevangenisstrafvan
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart [aangeefster]
niet-ontvankelijkin haar vordering.
De voorlopige hechtenis is bij afzonderlijk gegeven bevel opgeheven.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en R.P.F. de Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 23 juli 2020.
[...]
.