ECLI:NL:RBAMS:2020:3661

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
13/845005-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie

Op 22 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 31-jarige verdachte, die werd beschuldigd van gewoontewitwassen van meer dan 200.000 euro en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2015 tot en met 4 februari 2020 betrokken was bij het witwassen van een aanzienlijk bedrag, waarbij hij contante stortingen op zijn bankrekening deed en deze bedragen vervolgens overmaakte naar rekeningen van bedrijven die gelieerd waren aan een medeverdachte. De verdachte ontving instructies van deze medeverdachte, die hem geld gaf in een schoenendoos en hem vroeg om dit geld in delen te storten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was, gezien de ongebruikelijke wijze van stortingen en de omvang van de bedragen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845005-20 (Promis)
Datum uitspraak: 22 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in de [naam] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. O.J.M. van der Bijl en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.P. Plasman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 8 juli 2020 – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 januari 2015 tot en met 4 februari 2020 heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1: gewoontewitwassen dan wel schuldwitwassen van € 2.560.969,59;
Feit 2: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van witwassen.
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Feit 1
Verdachte heeft in de periode van 13 december 2017 tot en met 10 april 2019 in totaal € 146.795,- contant op zijn bankrekening met nummer [nummer] gestort. Op 18 februari 2019 is er voor het eerst een groot bedrag, namelijk € 10.500,- op de rekening gestort. Vanaf die datum is er in totaal € 141.840,- contant gestort. Vanaf voornoemde bankrekening is tussen 18 februari 2019 en 27 maart 2019 in totaal € 120.000,- overgemaakt naar bankrekeningen ten name van Sportegro BV, Colombus Trade BV en Fixit Dienstverlening BV, allemaal bedrijven van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Daarnaast is er op 8 en 10 april 2019 van die bankrekening van verdachte in totaal € 20.000,- overgemaakt naar een bankrekening ten name van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) in België. [2] Bij de contante stortingen is onder meer gebruik gemaakt van coupures van € 500,-. [3]
Verdachte heeft in de periode van 27 maart 2019 tot en met 6 mei 2019 in totaal € 70.180,- contant op zijn bankrekening met nummer [nummer] gestort. Vanaf die bankrekening is tussen 1 april 2019 en 2 mei 2019 in totaal € 69.999,- overgemaakt naar bankrekeningen van [naam 1] in België. [4]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte] hem om hulp vroeg met het storten van geld omdat [medeverdachte] zelf te druk was. [medeverdachte] gaf verdachte een aantal keer, zeker drie of vier keer, een schoenendoos met daarin geld en facturen. In de schoenendoos zat dan elke keer 50.000 of 60.000 euro. [medeverdachte] gaf aan waar verdachte het geld naartoe moest overmaken. [5] Verdachte heeft verklaard dat hij de opdracht kreeg om het geld in gedeeltes van 10.000 euro per keer op zijn rekening te storten. [6] Verdachte dacht dat het geld bestemd was voor sponsoring van kansarme kinderen in Marokko en dat het daarnaast ging om het betalen van facturen van het bedrijf van verdachte. Verdachte dacht daarom dat het goed zat. Verdachte heeft als dank voor zijn werk een paar keer 250 euro contant van [medeverdachte] gekregen. [7]
Feit 2
In de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 december 2019 is er op diverse rekeningen van [medeverdachte] en aan hem gelieerde (rechts)personen, waaronder verdachte, in totaal € 2.560.969,60 in contanten gestort. [8]
[medeverdachte] heeft in een geluidsfragment aan [naam 2] uitleg gegeven over de ‘plukzewet’ in Nederland. [medeverdachte] heeft daarin verklaard dat hij jongens een contract geeft, dat zij in dienstverband komen, dat zij hem 2750 euro per maand voor een contract betalen en dat zij daar 1500 euro netto aan over houden. Als de jongens dan gepakt worden, kunnen zij de arbeidsovereenkomst laten zien en aantonen dat zij aan het werk zijn. Zo kunnen zij plausibel verklaren waar het geld vandaag komt, anders wordt het vermogen afgepakt. [9]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij contant geld kreeg van [naam 3] (hierna: [naam 3] ) en dat hij dit geld naar [naam 3] moest overmaken als salaris. [naam 3] wilde huizen kopen met het geld. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij daartoe valse convenanten heeft opgemaakt, waarin stond dat [naam 3] een bonus of een uitkering kreeg. [10] Vanaf de bankrekeningen van [medeverdachte] en aan hem gelieerde (rechts)personen is in totaal € 1.069.512 overgemaakt naar [naam 3] . [11]
Op de laptop die op het verblijfadres van [medeverdachte] is aangetroffen, zijn niet alleen arbeidsovereenkomsten en convenanten met [naam 3] aangetroffen, maar ook met [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] . [12] Naar deze personen is vanaf de bankrekeningen van [medeverdachte] en aan hem gelieerde (rechts)personen, waaronder verdachte, in totaal onderscheidenlijk € 382.888,50, € 129.990,- en € 28.143,60 overgemaakt. [13]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij de bankrekening van verdachte heeft gebruikt om contante stortingen te doen. [14]
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft een groot bedrag aan contant geld ontvangen van [medeverdachte] en kreeg instructies waar hij dat geld naar moest overmaken. Zo heeft verdachte in totaal € 216.975,- contant op zijn twee rekeningen gestort en dit vervolgens in gedeeltes van € 10.000,- overgemaakt naar de diverse bedrijfsrekeningen van [medeverdachte] en ongeveer € 90.000,- naar [naam 1] in België. Het kan niet anders dan dat verdachte heeft geweten dat dit geld uit misdrijf afkomstig was en dat hij heeft meegewerkt aan het verhullen van de herkomst daarvan. Die conclusie is gebaseerd op de omvang van de bedragen, het feit dat het om contact geld ging en de omstandigheid dat er geen legale verklaring denkbaar is voor de situatie dat iemand geld geeft aan een ander met de vraag om dat vervolgens weer naar de gever van dat geld terug over te maken.
Verdachte en [medeverdachte] hangen zakelijk en familiair met elkaar samen. Die omstandigheid in combinatie met de lange duur van het witwassen, waarbij de verschillende verdachten elk structureel een eigen rol hadden die vitaal was in het hele proces, maakt dat gesproken kan worden van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht, die gericht was op het witwassen van geld. De bijdrage van verdachte bestond uit het – in opdracht van [medeverdachte] – doen van contante stortingen op zijn twee rekeningen en deze vervolgens door te boeken naar verschillende doelrekeningen. Verdachte heeft hiervoor vermoedelijk een percentage gekregen. Daarnaast heeft verdachte de ABN Amro bank valselijk geïnformeerd over de herkomst van het geld. Verdachte heeft [medeverdachte] mogelijk de beschikking over zijn rekeningen gegeven. Tenslotte is gebleken dat verdachte in het bezit was van een PGP-telefoon, waarmee in kennelijk versluierde taal met [medeverdachte] is gesproken. Dit is een aanwijzing voor het feit dat verdachte graag communiceerde met een kleine kans op meeluisteren.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van opzetwitwassen en van deelname aan een criminele organisatie. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft in totaal € 216.975,- contant op zijn bankrekeningen gestort en vervolgens geld overgemaakt naar degenen die aan hem werden doorgegeven. [medeverdachte] heeft zelf verklaard dat hij de bankrekeningen van verdachte heeft gebruikt. Er is geen enkele indicatie dat verdachte wetenschap had dat het geld een criminele herkomst had. Verdachte kent [medeverdachte] als een zakenman en dacht dat het goed zat met het geld. Dit sluit witwassen in de opzet-variant uit. Daarnaast blijkt uit het dossier dat verdachte slechts een relatief zeer korte periode actief is geweest, namelijk van februari 2019 tot en met mei 2019, terwijl de tenlastelegging veel breder is opgezet. Verdachte moet worden vrijgesproken van de periode waarin hij niet actief is geweest. Daarnaast moet hij worden vrijgesproken van het tenlastegelegde bedrag voor zover dat het bedrag te boven gaat waar verdachte zelf bij betrokken is, te weten het bedrag van € 216.975,- dat verdachte op zijn rekeningen heeft gestort. Uit niets blijkt dat verdachte wetenschap had van andere geldbedragen.
Ten aanzien van de criminele organisatie geldt het volgende. Verdachte staat inderdaad met [medeverdachte] in een familiaire betrekking. Verdachte is echter met niemand anders zakelijk betrokken. Voor een bewezenverklaring is vereist dat verdachte structureel een eigen rol had die vitaal was in het proces. Allereerst kan niet worden gesproken van een langdurige betrokkenheid, nu verdachte slechts vier maanden actief is geweest. Daarnaast was de rol van verdachte niet vitaal. Als verdachte uit het verhaal wordt weggedacht, zou er sprake zijn van witwassen van 2,3 miljoen euro door [medeverdachte] in plaats van 2,5 miljoen euro. Verdachte was dus niet vitaal voor de organisatie.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat gewoontewitwassen zoals impliciet primair onder feit 1 ten laste is gelegd, kan worden bewezen op grond van de in rubriek 3.1 vervatte bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft in opdracht van [medeverdachte] grote contante geldbedragen op zijn rekening gestort. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij meende dat het geld bestemd was voor een goed doel in Marrokko of de legale bedrijfsvoering van [medeverdachte] en dat het wel goed zat, ongeloofwaardig. Verdachte ontving de contante bedragen in een schoenendoos en bewaarde die in zijn kelder. Verdachte kreeg de opdracht om de geldbedragen in gedeeltes van 10.000 euro per keer op zijn rekening te storten en heeft een gedeelte van die bedragen vervolgens terug overgemaakt naar de bedrijven van [medeverdachte] . De contante stortingen zijn onder meer gedaan in coupures van € 500,-, die in het normale (legale) betalingsverkeer zeer ongebruikelijk zijn. Gelet op die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat het geld geen legale herkomst had.
Zoals volgt uit de onder 3.1 vermelde feiten en omstandigheden heeft verdachte op 18 februari 2019 voor het eerst een groot bedrag gestort. Kennelijk is verdachte op die datum begonnen met het storten van het geld dat hij van [medeverdachte] heeft gekregen. Vanaf die datum is bovendien op de bankrekeningen van verdachte te zien dat snel na de contante stortingen er grote bedragen worden overgeschreven naar andere bankrekeningen zoals hiervoor onder 3.1 is beschreven. De rechtbank acht bewezen dat de bedragen die verdachte vanaf 18 februari 2019 heeft gestort, zijn witgewassen. De rechtbank zal verdachte voor de periode vóór 18 februari 2019 vrijspreken. Vanaf 18 februari 2019 heeft verdachte in totaal € 212.020,- contant op zijn rekeningen gestort. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte dat bedrag heeft witgewassen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het meerdere. Er zijn immers geen aanwijzingen dat verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij de overige contante stortingen die door [medeverdachte] of door aan hem gelieerde (rechts)personen zijn gedaan. Gelet op de onder 3.1 genoemde rolverdeling tussen verdachte en [medeverdachte] acht de rechtbank bewezen dat verdachte het bedrag van € 212.020,- tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft witgewassen. Er was immers sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
Nu verdachte in een periode van drie maanden met een grote frequentie contante stortingen heeft gedaan, oordeelt de rechtbank dat sprake is van gewoontewitwassen. Uit het dossier volgt dat verdachte, [medeverdachte] en aan [medeverdachte] gelieerde (rechts)personen in de tenlastegelegde periode herhaaldelijk contante, uit misdrijf afkomstige, geldbedragen voorhanden hebben gehad en hebben gestort op hun bankrekeningen om deze gelden vervolgens telkens door te boeken naar andere (buitenlandse) rekeningen, waaronder die van [naam 3] , [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] . Hierdoor is een mistgordijn opgeworpen waardoor het niet mogelijk is gebleken om met enige zekerheid de herkomst en de rechthebbenden vast te stellen. Door deze wijze van handelen hebben zij verborgen of verhuld wie de rechthebbenden van die geldbedragen waren.
Feit 2
De rechtbank is ook van oordeel dat op grond van de in rubriek 3.1 vervatte bewijsmiddelen, kan worden bewezen dat verdachte met anderen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Daarbij stelt de rechtbank voorop dat voor een veroordeling ter zake deelneming aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Voor een criminele organisatie moet er sprake zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat daarbij komt vast te staan dat deze deelnemer moet hebben samengewerkt met, of bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Voor de deelneming is van belang dat betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Deelneming impliceert opzet, dat wil zeggen dat betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Zoals hierna wordt toegelicht is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met (in ieder geval) [medeverdachte] en [naam 3] , gericht op het plegen van witwassen. De organisatie had een gestructureerd samenwerkingsverband waarbij ieder een eigen aandeel heeft gehad, dan wel ondersteunende gedragingen heeft verricht, die rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
Zoals vermeld onder 3.1 heeft [medeverdachte] aangegeven dat hij dienstverbanden verzorgt voor personen, dat die personen hem een contant geldbedrag gaven en dat hij vervolgens een gedeelte van dat geld naar die personen overmaakte. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] dit ook langdurig voor [naam 3] heeft gedaan. Daartoe heeft [medeverdachte] contant geld gestort op zijn bedrijfsrekeningen of laten storten door aan hem gelieerde personen om dit vervolgens over te maken naar [naam 3] . Er was aldus sprake van een samenwerkingsverband tussen [medeverdachte] en [naam 3] dat gericht was op witwassen. Verdachte heeft deelgenomen aan de organisatie door grote bedragen contant geld van [medeverdachte] aan te nemen en die bedragen via zijn eigen rekeningen wit te wassen, zoals hierboven bij de bespreking van de witwasverdenking is overwogen en naar welke overwegingen de rechtbank verwijst.
De rechtbank heeft reeds overwogen dat sprake was van een structureel karakter van het witwassen, in het bijzonder gelet op de frequentie van de contante stortingen. Gelet hierop kan ook worden gesproken van een duurzame samenwerking. Bovendien volgt uit hetgeen ter zake het witwassen is overwogen dat verdachte op de hoogte was van het feit dat over zijn bankrekeningen grote hoeveelheden geld zijn gegaan en dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat dat geld geen legale herkomst had. Daarmee heeft verdachte deelgenomen aan een organisatie die het oogmerk had op witwassen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 18 februari 2019 tot en met 6 mei 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van voorwerpen, te weten grote contante geldbedragen totaal 212.020,- euro, waaronder
contante geldbedragen van per saldo 141.840,- euro gestort op een bankrekening op zijn, verdachtes, naam, en
contante geldbedragen van per saldo 70.180,- euro gestort op een bankrekening op zijn, verdachtes, naam
de werkelijke aard en de herkomst heeft verborgen en verhuld, en heeft verhuld wie de rechthebbenden op die geldbedragen waren en voornoemde geldbedragen voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten, dat die voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf
en hij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
2.
in de periode van 18 februari 2019 tot en met 6 mei 2019 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte en meerdere anderen, waaronder in ieder geval: [medeverdachte] en [naam 3] ;
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 420ter (lid 1) en/of 420bis lid 1 ahf/ond a en/of b Wetboek van Strafrecht, te weten witwassen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft zich – indien de rechtbank de deelname aan een criminele organisatie wel bewezen acht – op het standpunt gesteld dat de bewezenverklaring van feit 2 niets zou mogen toevoegen aan de strafmaat. De verweten gedragingen onder 1 en 2 betreffen immers hetzelfde feitencomplex. Daarnaast is de eis van de officier van justitie gelet op de LOVS-oriëntatiepunten voor fraude te hoog. Gelet op die oriëntatiepunten zou een gevangenisstraf van 10 maanden passend zijn. Daarnaast kan niet worden gesproken van een hard antecedent op het gebied van witwassen. Verdachte is weliswaar veroordeeld voor witwassen, maar die veroordeling zag op de opbrengsten die samenhingen met een wiethok. Het witwassen in de onderhavige zaak is van een geheel andere orde. Tenslotte moet rekening worden gehouden met de beperkte rol die verdachte heeft gehad. Die rol was beperkt in tijd en in daadwerkelijke betrokkenheid. [medeverdachte] heeft zelf gezegd dat hij de bankrekeningen van verdachte heeft gebruikt. Verdachte is slechts een katvanger geweest.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van € 212.020 en het deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van witwassen. Witwassen is een ernstig feit dat in niet te onderschatten mate bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er immers toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarna de pleger van het misdrijf vrijelijk over het geld kan beschikken in de legale economie, zodat “misdaad loont”. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd. Verdachte heeft hiervan ook meegeprofiteerd door daar zelf iets aan te verdienen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 juni 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor witwassen. Verdachte liep ten tijde van de onderhavige feiten zelfs nog in de proeftijd van die veroordeling. Hoewel dit witwassen van een andere orde betrof, was verdachte hierdoor wel een gewaarschuwd mens.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 2 juli 2020. De reclassering adviseert om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld diverse bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, het meewerken aan een ambulante behandeling, een contactverbod met de medeverdachten in de onderhavige zaak (zijn moeder en zus uitgezonderd), een locatiegebod met elektronische controle, het meewerken aan een dagbesteding en het geven van inzicht in zijn financiën.
Blijkens straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd, is een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf acht geslagen op de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daaruit volgt dat ten aanzien van fraude in algemene zin voor een benadelingsbedrag van € 125.000,- tot €250.000,- een gevangenisstraf tussen de 9 en 12 maanden als oriëntatiepunt geldt. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst weer strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen om de kans op recidive te beperken, met uitzondering van de voorwaarden die zien op het contactverbod en het locatiegebod. De rechtbank ziet geen aanleiding om laatstgenoemde voorwaarden op te leggen. De rechtbank zal daarbij een proeftijd van 3 jaar bepalen, nu de rechtbank het belangrijk vindt dat verdachte langdurig onder toezicht van de reclassering staat. Dat kan niet worden bereikt als de rechtbank de voorwaarden zou verbinden aan een verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke straf waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling, zoals hierna onder 8. zal worden besproken, in zijn geheel zal worden toegewezen. Verdachte zal de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden dus moeten uitzitten. De rechtbank acht het van belang dat verdachte uitzicht heeft om binnen een niet al te lange tijd zijn leven weer op te pakken en daarbij het juiste pad op te gaan.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaar, met de hiervoor vermelde bijzondere voorwaarden.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 1 juli 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 21/006438-16, betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 19 november 2018 van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken zit een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven 6 maanden van de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen en ten aanzien van de overige 3 maanden van de voorwaardelijke straf de proeftijd te verlengen en daaraan de voorwaarden te verbinden zoals die zijn geadviseerd in het reclasseringsrapport van 2 juli 2020.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de voorwaardelijke straf niet geheel ten uitvoer te leggen en van een gedeelte van de voorwaardelijke straf de proeftijd te verlengen en daaraan de voorwaarden te verbinden zoals die zijn geadviseerd in het reclasseringsrapport van 2 juli 2020.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten. De rechtbank ziet geen aanleiding om het voorstel van de officier van justitie en de raadsman te volgen en zal zoals hiervoor onder 7.3 is overwogen de bijzondere voorwaarden verbinden aan de straf die in de onderhavige zaak wordt opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 140, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
Gewoontewitwassen
ten aanzien van feit 2:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Stationsstraat 20, 7811 GH te Emmen (088 804 11 01). Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door een nader te bepalen instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Dagbesteding en financiën
Veroordeelde dient een actieve inspanning te verrichten voor het verkrijgen en het behouden van een structurele en zinvolle, betaalde en legale dagbesteding. Daarnaast geeft veroordeelde inzage in zijn financiën.
Geeft aan Reclassering Nederland, gevestigd op het adres Stationsstraat 20 te Emmen de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd arrest van 19 november 2018 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. A.A. Fase en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2020.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.AMB-030-01
3.AMD-002-01, p. 21
4.AMB-080
5.V-02-05
6.V-02-03
7.V-02-05
8.AMB-055-01 en AMB-055-02
9.AMB-081-01, p. 3
10.V-01-07
11.ZD-001-01, p. 35 en AMB-005-01 t/m AMB-009-01
12.AMB-060-01, DOC-117 t/m DOC-121, DOC-137, DOC-138, DOC-143 en DOC-144
13.AMB-081-01, p. 2
14.V-01-07