4.3.1Feit 1, gedeeltelijke vrijspraak witwassen
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen van € 25.000,- (het bedrag dat volgens verdachte is geleend van een vriend van hem). Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Ook zal verdachte worden vrijgesproken van witwassen van € 1.800,- (het geldbedrag aangetroffen in de kamer van de stiefdochter van verdachte). Wel vindt de rechtbank bewezen dat verdachte een bedrag heeft witgewassen van € 8.000,- (geld dat is aangetroffen in een zwarte rugzak in de woning van de vriendin van de verdachte, verdachte zegt dat dit geld is verdiend met klusopdrachten).
De rechtbank zal eerst uitleggen welke toets aangelegd moet worden bij de beoordeling of sprake is van witwassen. Vervolgens zal de rechtbank uitleggen waarom deze toets in deze zaak leidt tot een gedeeltelijke vrijspraak van het witwassen van de aangetroffen contante geldbedragen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis/420quater, eerste lid, onder b, Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "
afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Dat een voorwerp
"afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond (dat het niet anders kan zijn dan) dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring van de verdachte is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De herkomst van de contante geldbedragen
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
In de kledingkast in de woning van de vriendin van verdachte is achter een stapel kleding een zwarte rugzak aangetroffen met daarin een geldbedrag van € 33.000,-. Ook zijn in die kledingkast diverse kledingstukken van dure merken aangetroffen en zijn elders in de woning goederen aangetroffen die duiden op drugshandel. Verdachte heeft erkend dat dit geld van hem is. Ten aanzien van verdachte en het aangetroffen geld zijn meerdere witwasindicatoren van toepassing. In zijn algemeenheid geldt dat geldbedragen van behoorlijke omvang in contante coupures, die niet terug zijn te voeren op een aantoonbare bron van inkomsten vermoedens oproepen van witwassen. Hetzelfde geldt voor het voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld, zonder noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep. Het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door privé personen is hoogst ongebruikelijk vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd. Diverse vormen van criminaliteit, waaronder het bezit van harddrugs, gaan gepaard met de aanwezigheid van grote hoeveelheden contant geld. Crimineel geld maakt het kennelijk de moeite waard het risico van het voorhanden hebben van grote hoeveelheden chartaal geld te lopen. Hieruit volgt dat dat de omstandigheden waaronder het geldbedrag onder verdachte werd aangetroffen zonder een plausibele verklaring een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Van verdachte mocht dan ook worden verlangd dat hij een verklaring zou geven over de herkomst van voornoemd geldbedrag, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Verdachte heeft in zijn eerste verhoor door de politie verklaard dat hij het geld had geleend voor zijn bedrijf. In zijn tweede verhoor heeft hij dit nader toegelicht door te verklaren dat hij ongeveer twee maanden geleden € 25.000,- had geleend van een vriend uit Servië, dat hij dit geld nodig had voor zijn bedrijf en dat hij het geleende bedrag over één jaar moest terugbetalen zonder rente. Dit waren zij mondeling overeengekomen, verdachte kon daar desgevraagd geen stukken van overleggen. Weliswaar heeft verdachte bij de politie niet de naam van de geldlener genoemd, maar hier is door de politie ook niet naar gevraagd. Er is überhaupt niet doorgevraagd over de geldlening en er is tijdens de opsporingsfase ook geen ander onderzoek gedaan naar deze verklaring. Toch heeft verdachte uit eigen beweging een dag voor de terechtzitting stukken overgelegd om zijn verklaring te onderbouwen. Het betreft een verklaring van 16 juni 2020 van [persoon 1] uit Servië, die bevestigt dat hij op 19 december 2019 € 25.000,- aan verdachte heeft uitgeleend en dat het een renteloze lening met de looptijd van een jaar betreft. Ter zitting heeft verdachte nader toegelicht wat zijn plannen waren met dit geld, waarom die nog niet waren uitgevoerd en hoe [persoon 1] aan dit geld zou zijn gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hiermee een voldoende concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk verklaring over de herkomst van dit geldbedrag gegeven. Van de kant van het Openbaar Ministerie is daar onvoldoende tegenover gesteld. Dit had wel op haar weg gelegen nu de politie tijdens de verhoren niet of nauwelijks heeft doorgevraagd en aan verdachte geen termijn is gesteld voor het alsnog onderbouwen van zijn verklaring. De keuze van het Openbaar Ministerie om de door verdachte daags voor de zitting overgelegde onderbouwing van zijn verklaring over de herkomst van het geld terzijde te schuiven en er dus van af te zien daarnaar – na een daartoe strekkend verzoek tot aanhouding – nader onderzoek te verrichten dient onder deze omstandigheden voor risico van het Openbaar Ministerie te komen. Nu dit nader onderzoek achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 25.000,- uit enig misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft in tegenstelling tot over het geldbedrag van € 25.000,- geen verklaring afgelegd bij de politie over de resterende € 8.000,- euro. Pas ter terechtzitting heeft verdachte aangevoerd dat dit geld afkomstig is van klusopdrachten. Hiervoor heeft hij echter geen enkele concretisering of onderbouwing verschaft. Van een verklaring in de hiervoor bedoelde zin is in zoverre dus geen sprake. Verdachte heeft het gerechtvaardigd vermoeden van witwassen ten aanzien van voornoemd geldbedrag niet voldoende weerlegd. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte (minst genomen) redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geld van misdrijf afkomstig was.
Ten aanzien van de € 1.800,- heeft verdachte niet erkend dat dit zijn geld is. Hij heeft daarentegen juist verklaard dat het geld van zijn stiefdochter is. Nu dit geldbedrag bovendien in de kamer van zijn stiefdochter is aangetroffen vindt de rechtbank niet bewezen dat verdachte dit geldbedrag voorhanden heeft gehad. Van dit bedrag kan dus ook niet bewezen worden dat verdachte dat heeft witgewassen.
4.3.2Het oordeel over het overige tenlastegelegde
Ten aanzien van feiten 2, 3, 4 en 5:
Verdachte heeft alle vier de feiten bekend. Daarnaast bevat het dossier processen-verbaal, waarin door de politie is beschreven waar de cocaïne, de wapens, de munitie en de pepperspray zijn aangetroffen. Uit het wapenrapport, het munitierapport en het rapport van Laboratorium Forensische Opsporing blijkt dat het om verboden wapens en verdovende middelen gaat.