ECLI:NL:RBAMS:2020:3659

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
13.092694.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vrijspraak van witwassen en veroordeling voor drugshandel en wapenbezit

Op 23 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen, drugshandel en wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 april 2020 een auto met een verborgen ruimte bezat, waarin een aanzienlijk geldbedrag en verboden middelen werden aangetroffen. Tijdens de zitting op 9 juli 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij het geld had geleend van een vriend uit Servië, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring onvoldoende concreet en verifieerbaar was. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van het witwassen van € 25.000,- en € 1.800,-, maar het witwassen van € 8.000,- werd wel bewezen verklaard. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van 101,52 gram cocaïne en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de in beslag genomen goederen verbeurd verklaard werden. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten, waaronder het bezit van harddrugs en wapens, een gevangenisstraf rechtvaardigde, maar hield rekening met het blanco strafblad van de verdachte en de lage kans op herhaling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.092694.20
Datum uitspraak: 23 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1975,
wonende op het adres [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] , Huis van Bewaring.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2020. Verdachte en zijn raadsman, mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, waren daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L. Wagenaar en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt kortgezegd ervan beschuldigd dat hij zich op 4 april 2020 heeft schuldig gemaakt aan:
witwassen van 33.000,- en 1.800,- euro;
opzettelijk aanwezig hebben van 101,52 gram cocaïne;
voorhanden hebben van twee vuurwapens;
voorhanden hebben van munitie;
voorhanden hebben van twee busjes pepperspray.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Inleiding

De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van deze strafzaak.
Op 4 april 2020 is een auto op naam van verdachte aangetroffen die was voorzien van een verborgen ruimte. In de woning van de vriendin van verdachte, waar hij regelmatig verblijft, lagen op 4 april 2020 verdovende middelen, vuurwapens, munitie en verschillende bedragen contant geld. Ook werden daar dure merkkleding en materialen die duiden op handel in verdovende middelen aangetroffen. In de woning van verdachte werden twee busjes pepperspray gevonden.
Het gaat in deze zaak om de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen van geld, drugsbezit en verboden wapenbezit.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld voor alle tenlastegelegde feiten. Verdachte heeft feiten 2, 3, 4 en 5 bekend en er is voldoende bewijs voor deze feiten. Feit 1 kan ook worden bewezen. Verdachte had de tenlastegelegde geldbedragen voorhanden. Het geld lag in het huis waar hij het merendeel van de tijd verbleef, verdachte heeft erkend dat het zijn geld is en zijn vriendin heeft dit bevestigd. Er is sprake van een vermoeden van witwassen op basis van verschillende witwas typologieën en ervaringsfeiten. Daar komt bij dat naast het geld bij verdachte andere goederen zijn aangetroffen die duiden op drugshandel, te weten 110 gram cocaïne, versnijdingsmiddelen, stempels, sealapparaten, aceton en wapens. Verdachte heeft verklaard dat hij € 25.000,- heeft geleend voor één jaar zonder rente van een vriend uit Servië, waarvan hij geen naam heeft genoemd. Er ligt geen documentatie ten grondslag aan deze mondelinge afspraak. Deze verklaring van verdachte is weinig concreet en niet verifieerbaar, nu verdachte geen enkele verdere informatie heeft kunnen verschaffen op basis waarvan het Openbaar Ministerie nader onderzoek zou kunnen instellen. Pas een dag voor de terechtzitting heeft de verdediging stukken overgelegd, waaruit zou moeten blijken dat verdachte het geld heeft geleend van [persoon 1] . De naam van de geldlener is niet eerder genoemd door verdachte. De stukken bestaan uit niet meer dan een verklaring van een persoon over een lening met een stempel erop van de notaris dat de handtekening inderdaad van die persoon is, meer niet. Verdachte heeft met deze verklaring niet tijdig het Openbaar Ministerie in de gelegenheid gesteld om zijn verklaring te verifiëren. Het Openbaar Ministerie heeft deze verklaring naast zich neer gelegd en heeft geen reden gezien tot verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak. Dit omdat verdachte zijn kansen heeft gehad om het Openbaar Ministerie tijdig informatie te verschaffen op basis waarvan het Openbaar Ministerie nader onderzoek had kunnen instellen. Verdachte heeft een onverklaarbaar uitgavenpatroon. Opvallend is dat het legale inkomen van verdachte niet bepaald hoog is, terwijl hij een eigen bedrijf heeft in de bouw, een branche die in deze tijd floreert. Verdachte en zijn vriendin hebben veel dure kleding in bezit en verdachte had een hoeveelheid cocaïne in bezit met een straatwaarde van € 4.400,-.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feiten 2, 3, 4 en 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, nu verdachte direct een aannemelijke verklaring bij de politie heeft afgelegd over een geldlening van € 25.000,-. De resterende € 8.000,- kan zeer wel afkomstig zijn van lopende opdrachten, dat is niet onaannemelijk. De
€ 1.800,- kan van [persoon 2] zijn en is ook op een andere kamer in de woning aangetroffen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feit 1, gedeeltelijke vrijspraak witwassen
Conclusie
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen van € 25.000,- (het bedrag dat volgens verdachte is geleend van een vriend van hem). Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Ook zal verdachte worden vrijgesproken van witwassen van € 1.800,- (het geldbedrag aangetroffen in de kamer van de stiefdochter van verdachte). Wel vindt de rechtbank bewezen dat verdachte een bedrag heeft witgewassen van € 8.000,- (geld dat is aangetroffen in een zwarte rugzak in de woning van de vriendin van de verdachte, verdachte zegt dat dit geld is verdiend met klusopdrachten).
De rechtbank zal eerst uitleggen welke toets aangelegd moet worden bij de beoordeling of sprake is van witwassen. Vervolgens zal de rechtbank uitleggen waarom deze toets in deze zaak leidt tot een gedeeltelijke vrijspraak van het witwassen van de aangetroffen contante geldbedragen.
Wettelijk kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis/420quater, eerste lid, onder b, Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "
afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Dat een voorwerp
"afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond (dat het niet anders kan zijn dan) dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring van de verdachte is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De herkomst van de contante geldbedragen
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
In de kledingkast in de woning van de vriendin van verdachte is achter een stapel kleding een zwarte rugzak aangetroffen met daarin een geldbedrag van € 33.000,-. Ook zijn in die kledingkast diverse kledingstukken van dure merken aangetroffen en zijn elders in de woning goederen aangetroffen die duiden op drugshandel. Verdachte heeft erkend dat dit geld van hem is. Ten aanzien van verdachte en het aangetroffen geld zijn meerdere witwasindicatoren van toepassing. In zijn algemeenheid geldt dat geldbedragen van behoorlijke omvang in contante coupures, die niet terug zijn te voeren op een aantoonbare bron van inkomsten vermoedens oproepen van witwassen. Hetzelfde geldt voor het voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld, zonder noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep. Het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door privé personen is hoogst ongebruikelijk vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd. Diverse vormen van criminaliteit, waaronder het bezit van harddrugs, gaan gepaard met de aanwezigheid van grote hoeveelheden contant geld. Crimineel geld maakt het kennelijk de moeite waard het risico van het voorhanden hebben van grote hoeveelheden chartaal geld te lopen. Hieruit volgt dat dat de omstandigheden waaronder het geldbedrag onder verdachte werd aangetroffen zonder een plausibele verklaring een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Van verdachte mocht dan ook worden verlangd dat hij een verklaring zou geven over de herkomst van voornoemd geldbedrag, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Verdachte heeft in zijn eerste verhoor door de politie verklaard dat hij het geld had geleend voor zijn bedrijf. In zijn tweede verhoor heeft hij dit nader toegelicht door te verklaren dat hij ongeveer twee maanden geleden € 25.000,- had geleend van een vriend uit Servië, dat hij dit geld nodig had voor zijn bedrijf en dat hij het geleende bedrag over één jaar moest terugbetalen zonder rente. Dit waren zij mondeling overeengekomen, verdachte kon daar desgevraagd geen stukken van overleggen. Weliswaar heeft verdachte bij de politie niet de naam van de geldlener genoemd, maar hier is door de politie ook niet naar gevraagd. Er is überhaupt niet doorgevraagd over de geldlening en er is tijdens de opsporingsfase ook geen ander onderzoek gedaan naar deze verklaring. Toch heeft verdachte uit eigen beweging een dag voor de terechtzitting stukken overgelegd om zijn verklaring te onderbouwen. Het betreft een verklaring van 16 juni 2020 van [persoon 1] uit Servië, die bevestigt dat hij op 19 december 2019 € 25.000,- aan verdachte heeft uitgeleend en dat het een renteloze lening met de looptijd van een jaar betreft. Ter zitting heeft verdachte nader toegelicht wat zijn plannen waren met dit geld, waarom die nog niet waren uitgevoerd en hoe [persoon 1] aan dit geld zou zijn gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hiermee een voldoende concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk verklaring over de herkomst van dit geldbedrag gegeven. Van de kant van het Openbaar Ministerie is daar onvoldoende tegenover gesteld. Dit had wel op haar weg gelegen nu de politie tijdens de verhoren niet of nauwelijks heeft doorgevraagd en aan verdachte geen termijn is gesteld voor het alsnog onderbouwen van zijn verklaring. De keuze van het Openbaar Ministerie om de door verdachte daags voor de zitting overgelegde onderbouwing van zijn verklaring over de herkomst van het geld terzijde te schuiven en er dus van af te zien daarnaar – na een daartoe strekkend verzoek tot aanhouding – nader onderzoek te verrichten dient onder deze omstandigheden voor risico van het Openbaar Ministerie te komen. Nu dit nader onderzoek achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 25.000,- uit enig misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft in tegenstelling tot over het geldbedrag van € 25.000,- geen verklaring afgelegd bij de politie over de resterende € 8.000,- euro. Pas ter terechtzitting heeft verdachte aangevoerd dat dit geld afkomstig is van klusopdrachten. Hiervoor heeft hij echter geen enkele concretisering of onderbouwing verschaft. Van een verklaring in de hiervoor bedoelde zin is in zoverre dus geen sprake. Verdachte heeft het gerechtvaardigd vermoeden van witwassen ten aanzien van voornoemd geldbedrag niet voldoende weerlegd. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte (minst genomen) redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geld van misdrijf afkomstig was.
Ten aanzien van de € 1.800,- heeft verdachte niet erkend dat dit zijn geld is. Hij heeft daarentegen juist verklaard dat het geld van zijn stiefdochter is. Nu dit geldbedrag bovendien in de kamer van zijn stiefdochter is aangetroffen vindt de rechtbank niet bewezen dat verdachte dit geldbedrag voorhanden heeft gehad. Van dit bedrag kan dus ook niet bewezen worden dat verdachte dat heeft witgewassen.
4.3.2
Het oordeel over het overige tenlastegelegde
Ten aanzien van feiten 2, 3, 4 en 5:
Verdachte heeft alle vier de feiten bekend. Daarnaast bevat het dossier processen-verbaal, waarin door de politie is beschreven waar de cocaïne, de wapens, de munitie en de pepperspray zijn aangetroffen. Uit het wapenrapport, het munitierapport en het rapport van Laboratorium Forensische Opsporing blijkt dat het om verboden wapens en verdovende middelen gaat.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het ten laste gelegde schuldwitwassen (feit 1), drugbezit (feit 2) en verboden wapenbezit (feiten 3, 4 en 5) heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis. De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
omstreeks 4 april 2020 te Amsterdam een geldbedrag, te weten € 8.000,- heeft voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
ten aanzien van feit 2:
omstreeks 4 april 2020 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 101,52 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van feit 3:
omstreeks 4 april 2020 te Amsterdam meerdere wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een pistool, van het merk Beretta, type 100, kaliber 7,65 mm en
- een pistool, van het merk Crvena Zastava, type 70, kaliber 7,65 mm zijnde vuurwapens in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 4:
omstreeks 4 april 2020 te Amsterdam munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:
- 7 volmantel patronen van het kaliber 7,65 mm br en
- 2 volmantel patronen van het kaliber 7,65 mm br en
- 52 loden patronen van het kaliber .22 lr en
- 50 volmantel patronen van het kaliber 6,35 mm en
- 68 volmantel patronen van het kaliber 7,65 mm br en
- 10 volmantel patronen van het kaliber 9x17 mm en
- 10 volmantel patronen van het kaliber 9x19 mm

voorhanden heeft gehad;

ten aanzien van feit 5:
omstreeks 4 april 2020 te Amsterdam twee wapens van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten twee busjes pepperspray, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloos makende, traan verwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat het inbeslaggenomen geld wordt verbeurdverklaard en dat de inbeslaggenomen wapens en de auto worden onttrokken aan het verkeer.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat een combinatie van een werkstraf met een gevangenisstraf passend is. Zij heeft verzocht verdachte een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk en een taakstraf van 240 uur op te leggen. Verdachte is in staat en bereid om een taakstraf uit te voeren. In deze zaak is geen sprake van drugshandel en geen sprake van vuurwapens die in de handel dienstig zouden zijn of zouden zijn geweest. Onderzoek wees uit dat de wapens niet zijn gebruikt. Het opzet van verdachte was niet gericht op dergelijke gevaar zettende aspecten in de samenleving. De reclassering schat de kans op herhaling in als laag.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft ruim honderd gram cocaïne voorhanden gehad. Deze hoeveelheid is te groot voor eigen gebruik en is een zogenaamde “dealerhoeveelheid”. Harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de ermee gepaard gaande vormen van criminaliteit. Het bezit van harddrugs moet dan ook worden bestreden. Verdachte heeft bovendien verschillende wapens en munitie voorhanden gehad. Ook dit zijn ernstige feiten, nu ongecontroleerd wapenbezit onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich brengt. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geld. De ernst van de feiten maakt dat de rechtbank een gevangenisstraf oplegt en een werkstraf niet passend vindt.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met het blanco strafblad van verdachte. Er zijn verder drie redenen waarom de rechtbank een lagere straf zal opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. Ten eerste bewijst de rechtbank een substantieel lager bedrag dat is witgewassen dan de officier van justitie. Ten tweede houdt de rechtbank er rekening mee dat de wapens niet zijn gebruikt. Ten derde is van belang dat de reclassering het herhalingsgevaar inschat als laag. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om niet de geëiste twintig maanden gevangenisstraf op te leggen, maar een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Een voorwaardelijk deel vindt de rechtbank zinvol, omdat verdachte nog geen strafblad heeft en dit kan werken als stok achter deur om niet weer de fout in te gaan.
8.3.1
Beslissingen ten aanzien van het beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. Pistool beretta
2. 1 Pistool cs
3. 1 Patroonhouder
4. 1 Patroonhouder
5. € 1.800,-
6. € 33.000,-
7. 1 Schoenen Philip Plein
8. 1 Broek Dsquared
9. 1 Jurk Burberry
10. 1 Jas Philipp Plein
11. 1 Blouse Salvatore Ferragamo
12. 1 Blouse Kenso
13. 1 Blouse Salvatore Ferragamo
14. 1 Blouse Kenzo
15. 1 Broek Stone Island
16. 1 Broek Stone Island
17. 1 Broek Dsquared
18. 1 Shirt Stone lsland
19. 1 Shirt Burberry
20. 1 Schoenen Dolce & Gabbana
21. 1 Schoenen Zanotti
22. 1 Personenautob [kenteken] Renault Kangoo, chassisnr: [chassisnummer] , bouwjaar 2014)
8.3.1.1 Verbeurdverklaring en teruggave
Van het geldbedrag bij nummer 6 zal de rechtbank teruggave gelasten van € 25.000,- aan verdachte. Nu met betrekking tot de overige € 8.000,- het onder 1 bewezen geachte is begaan, wordt dit geldbedrag verbeurdverklaard.
De rechtbank zal teruggave gelasten aan [persoon 3] van het geldbedrag bij nummer 5.
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de voorwerpen bij nummers 7 tot en met 21.
8.3.1.2 Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de voorwerpen bij nummers 1 tot en met 4 het onder 3 en 4 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de gevorderde onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen Renault Kangoo met verborgen ruimte overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan het Openbaar Ministerie heeft bepleit, is onttrekking aan het verkeer op de voet van artikel 36c, aanhef en onder 5, Sr niet mogelijk. Onder de term “het feit” moet worden verstaan het feit waarvoor de verdachte in deze zaak wordt veroordeeld en kan dus niet mede worden begrepen enig in de toekomst te plegen feit. Onttrekking aan het verkeer van de auto op de voet van artikel 36d is wel gerechtvaardigd, nu de Renault Kangoo kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven als die waarvoor verdachte is veroordeeld en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36d, 57, 420quater van het Wetboek van Strafrecht, 2, 10 van de Opiumwet en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
schuldwitwassen
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van feiten 3, 4 en 5::
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
zes maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
twee jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
6. € 8.000,-
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. Pistool beretta
2. 1 Pistool cs
3. 1 Patroonhouder
4. 1 Patroonhouder
22. 1 Personenautob [kenteken] Renault Kangoo, chassisnr: [chassisnummer] , bouwjaar 2014)
Gelast de teruggaveaan [persoon 3] van:
5. € 1.800,-
Gelast de teruggaveaan verdachte van:
7. 1 Schoenen Philip Plein
8. 1 Broek Dsquared
9. 1 Jurk Burberry
10. 1 Jas Philipp Plein
11. 1 Blouse Salvatore Ferragamo
12. 1 Blouse Kenso
13. 1 Blouse Salvatore Ferragamo
14. 1 Blouse Kenzo
15. 1 Broek Stone Island
16. 1 Broek Stone Island
17. 1 Broek Dsquared
18. 1 Shirt Stone lsland
19. 1 Shirt Burberry
20. 1 Schoenen Dolce & Gabbana
21. 1 Schoenen Zanotti
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en H.J. Fehmers rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2020.
[...]

[...]