ECLI:NL:RBAMS:2020:3658

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
13.097459.20 13.161377.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met vuurwapen en verboden wapenbezit door adolescent

Op 23 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een adolescent, geboren in 2002, die werd beschuldigd van bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een gewijzigd gas- en alarmpistool. De zaak betreft twee incidenten: de eerste op 7 april 2020, waarbij de verdachte de aangever bedreigde met een gas- alarmpistool, en de tweede op 16 juni 2020, waarbij hij opnieuw de aangever bedreigde. Tijdens de zitting op 9 juli 2020 waren de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. de Wit, aanwezig. De officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, vorderde een veroordeling. De rechtbank heeft de bedreiging op 16 juni 2020 niet bewezen geacht en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank oordeelde dat de bedreiging op 7 april 2020 en het voorhanden hebben van het wapen wel bewezen waren. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de aangever en getuigen, alsook op het feit dat het wapen bij de verdachte werd aangetroffen. De rechtbank legde een jeugddetentie van drie maanden op, met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 180 uur, waarbij een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk werd opgelegd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van wapenbezit in de huidige maatschappij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13.097459.20 (A) en 13.161377.20 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 23 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2020. Verdachte en zijn raadsvrouw mr. T. de Wit, advocaat te Amsterdam, waren daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L. Wagenaar en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat hij op 7 april 2020 [slachtoffer] heeft bedreigd met een gas- alarmpistool bij een avondwinkel (zaak A) . Op 16 juni 2020 zou hij diezelfde persoon die inmiddels aangifte had gedaan weer zijn tegengekomen en hem hebben bedreigd omdat hij een verrader (snitch) zou zijn (zaak B).
Aan verdachte is in zaak A – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. bedreiging van [slachtoffer] op 7 april 2020 te Amsterdam;
2. het voorhanden hebben van een gewijzigd gas- en alarmpistool op 8 april 2020 te Amsterdam.
In zaak B is – kort gezegd – aan verdachte tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Medeplegen van bedreiging van [slachtoffer] op 16 juni 2020 te Amsterdam door te zeggen: “Jij bent een snitch en snitches moeten dood. Ik ben nog steeds geladen en kan je nu alsnog doodschieten.”
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Inleiding

De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van deze strafzaak.
Ten aanzien van zaak A:
Verdachte en aangever zijn elkaar in de nacht van 6 op 7 april 2020 bij de avondwinkel aan de [straatnaam] tegengekomen. Daar heeft tussen verdachte en aangever een woordenwisseling plaatsgevonden. Op 8 april 2020 heeft de politie bij verdachte een wapen, te weten een gewijzigd gas- en alarmpistool, aangetroffen dat verdachte in Duitsland had gekocht.
Ten aanzien van zaak B:
Op 16 juni 2020 troffen verdachte en aangever elkaar weer. Ook toen heeft verdachte aangever aangesproken.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat zowel de bedreiging op 7 april 2020 (zaak A, feit 1) en het wapenbezit op 8 april 2020 (zaak A, feit 2) als de bedreiging op 16 juni 2020 (zaak B) kunnen worden bewezen.
Er is ten aanzien van zaak B feitelijk sprake van een unis testis, namelijk de aangifte van [slachtoffer] , maar de omstandigheden waarover aangever heeft verklaard vinden voldoende steun in ander bewijsmateriaal. Verdachte heeft verklaard dat hij die avond ter plaatse was met anderen. De politie die ter plaatse kwam heeft waargenomen dat aangever erg emotioneel was en angstig keek. Volgens de politie zat de vriendin van aangever geëmotioneerd en rillend op haar stoel. Zij wilde niets verklaren uit angst voor verdachten. Verdachte is met drie andere jongens gecontroleerd in de buurt van het incident rond het tijdstip van het incident en de groepssamenstelling kwam overeen met de verklaring van aangever. Zowel aangever als getuige [getuige] hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] herkend. Het feit hangt samen met zaak A, feit 1 en tot slot zijn handhavers door omstanders gewenkt en op een groepje personen gewezen. Dat geeft aan dat er wel degelijk iets aan de hand was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat verdachte ten aanzien van zaak A, feit 1 moet worden vrijgesproken. Verdachte ontkent betrokkenheid bij de bedreiging. Naast de verklaring van aangever bevat het dossier ook camerabeelden. Uit de camerabeelden blijkt dat een scooter op dinsdag 7 april 2020 om 00:34 uur richting de avondwinkel reed en even later om 00:37 uur weer terug reed over het fietspad. Het is onwaarschijnlijk dat de door aangever en verdachte beschreven handelingen in drie minuten hebben kunnen plaatsvinden. Daarnaast heeft getuige [getuige] de woordenwisseling niet kunnen verstaan, omdat zij geen Nederlands spreekt. Bovendien is mogelijk sprake van beïnvloeding, want [getuige] is de vriendin van aangever. De enige objectieve getuige is de eigenaar van de avondwinkel. Hij heeft verklaard niets te hebben gezien of gehoord, alleen dat hij van aangever heeft gehoord wat er is gebeurd. Als er iets zou zijn gebeurd zou dat de eigenaar moeten zijn opgevallen, want de winkel is een kleine winkel met glazen pui. Nadat verdachte is opgepakt heeft hij contact opgenomen met de broer van aangever. Aangever wilde zijn verklaring intrekken of in ieder geval een aanvullende verklaring afleggen. Aangever zou contact opnemen met de officier van justitie en heeft een brief met zijn identiteitsbewijs naar de moeder van verdachte gestuurd. Het Openbaar Ministerie heeft geen nader onderzoek naar deze verklaring ingesteld. Ten aanzien van feit 2 refereert de raadsvrouw aan het oordeel van de rechtbank, omdat verdachte dit feit bekent. De raadsvrouw vindt dat verdachte ten aanzien van zaak B ook moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het ten laste gelegde in zaak B
De rechtbank vindt niet bewezen wat in zaak B aan verdachte is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte ontkent dat hij een bedreiging heeft geuit. Wel zegt hij dat hij met twee anderen op [slachtoffer] af is gestapt en heeft gevraagd waarom [slachtoffer] aangifte heeft gedaan tegen hem. Er zijn geen getuigen die gehoord hebben wat er letterlijk gezegd is. Daarom kan de bedreiging zoals die ten laste is gelegd niet bewezen worden. De omstandigheid dat verbalisanten zien dat aangever erg geschrokken is maakt dit niet anders. Ook als er een stevig gesprek heeft plaatsgevonden zonder bedreiging kan dit namelijk erg beangstigend zijn overgekomen nu [slachtoffer] daarvoor (op 7 april 2020) wél bedreigd is door verdachte met een wapen.
4.3.2
Bewijs voor de bedreiging van [slachtoffer] op 7 april 2020 en verboden wapenbezit (zaak A, feiten 1 en 2)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer] (feit 1) en aan verboden wapenbezit (feit 2) en overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van bedreiging. Hij heeft stellig verklaard dat verdachte een wapen uit zijn rechterzak haalde, twee keer de slede naar achteren trok, met het wapen in zijn richting wees en zei:
“Ik kan jou knallen. Ik kan jouw kop eraf knallen.”Ook heeft aangever concreet verklaard over wat verdachte voorafgaand aan de bedreiging zei en hoe opgewonden verdachte was. Getuige [getuige] heeft ook verklaard dat verdachte twee keer de slede van het pistool naar achter trok. Ook heeft [getuige] bevestigd dat verdachte zijn spieren aanspande en begon te trillen, waardoor zij het gevoel kreeg dat hij boos werd. Het bij verdachte aangetroffen wapen komt op meerdere details overeen met de beschrijving van het wapen door aangever en [getuige] . Het wapen is bovendien tijdens de veiligheidsfouillering van verdachte aangetroffen in zijn rechter jaszak, dezelfde plek als waar verdachte volgens aangever het wapen vandaan heeft gehaald. Tot slot heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij op 7 april 2020 bij de avondwinkel een woordenwisseling had met verdachte. De combinatie van al deze omstandigheden bieden voldoende steun voor de aangifte van [slachtoffer] .
Uit de aard van de gedraging en de strekking van de geuite woorden volgt het opzet van verdachte om bij [slachtoffer] de redelijke vrees op te wekken dat verdachte hem een kogel door zijn hoofd zou jagen. Dat deze redelijke vrees bij [slachtoffer] kon worden opgewekt en ook daadwerkelijk was opgewekt staat vast. Dit is mede af te leiden uit de verklaring van aangever dat hij op het moment van de bedreiging helemaal in shock was, dat hij weet dat er normaal een kogel uit een pistool moet komen als de slede al twee keer naar achteren is getrokken en uit de verklaring van [getuige] die zag dat [slachtoffer] schrok van het pistool.
De verdediging heeft bij de raadkamer een brief ingebracht die aangever aan de moeder van verdachte zou hebben gestuurd. De aangever zou de aangifte willen intrekken. Hoe deze brief tot stand is gekomen en of deze brief daadwerkelijk van aangever afkomstig is staat niet vast. Daar komt bij dat aangever zich niet bij de politie heeft gemeld om zijn aangifte in te trekken en dat de brief geen nieuwe gegevens bevat die reden geven om te twijfelen aan de juistheid van de aangifte. Daarom heeft deze brief geen invloed op de bewezenverklaring.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de ten laste gelegde bedreiging (feit 1) en verboden wapenbezit (feit 2) heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis. De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 7 april 2020 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een vuurwapen op die [slachtoffer] te richten en dat vuurwapen aan die [slachtoffer] te tonen en meermalen de slede naar achteren te trekken en de woorden toe te voegen: "Ik kan jou knallen. Ik kan jouw kop eraf knallen";
ten aanzien van feit 2:
op 8 april 2020 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1e van de Wet wapens en munitie, te weten een gewijzigd gas- en alarmpistool, van het merk Ekol, type Volga Grizzly, kaliber 9mm P.A.K., zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten volgens het jeugdstrafrecht zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur te vervangen door 90 dagen jeugddetentie en jeugddetentie van drie maanden met aftrek, waarvan zes weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie verbeurdverklaring gevorderd van het wapen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte al voldoende is bestraft door de zes weken die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte heeft een zeer beperkt strafblad. Er is geen aanleiding om van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht af te wijken, die voor het voorhanden hebben van een wapen jeugddetentie van zes weken voorschrijven. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit om bij bewezenverklaring van de bedreiging op 7 april 2020 naast het voorarrest een taakstraf van 120 uur op te leggen, waarvan een deel voorwaardelijk. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit om voor alle bewezen verklaarde feiten een taakstraf op te leggen. Het schorsingstoezicht door de reclassering verloopt positief. Verdachte heeft zich inmiddels ingeschreven voor een opleiding en is op zoek naar een bijbaan. Verdachte is gebaat bij hulpverlening en is gemotiveerd daaraan mee te werken. Het advies van de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen moet worden gevolgd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige bedreiging van [slachtoffer] en het voorhanden hebben van een omgebouwd gas- en alarmpistool. Hij heeft die bedreiging kracht bijgezet door dat vuurwapen aan aangever te tonen, het op hem te richten en de slede naar achter te trekken. Verdachte heeft het wapen gekocht uit meeloopgedrag, omdat hij dat ‘kicken’ vond. Bij het afvuren van de knalpatronen die verdachte had zou alleen een harde knal hoorbaar zijn en zou er géén projectiel worden verschoten dat kans geeft op (zwaar) lichamelijk of dodelijk letsel. Dit maakt echter de situatie voor het slachtoffer niet minder beangstigend. Daar komt bij dat het wapen wel voor het afschieten van scherpe patronen geschikt was gemaakt. De rechtbank vindt het gedrag en de motivatie tot aanschaf van het wapen van verdachte ernstig, vooral in deze tijd, waarin het bezit en het gebruik van vuurwapens in Amsterdam een toenemend probleem is en veel maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid oproepen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 3 juli 2020. De rechtbank is het met de officier van justitie en de raadsvrouw eens dat het advies van de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen moet worden gevolgd. Ook volgt de rechtbank het advies ten aanzien van de bijzondere voorwaarden. Het is van groot belang dat verdachte zijn opleiding afmaakt, behandeling krijgt van het Forensisch Jeugdteam van Inforsa en een zinvolle dagbesteding krijgt. Verdachte is gemotiveerd voor behandeling en begeleiding en dat kan de kans op herhaling verminderen.
Het strafblad van verdachte van 24 juni 2020 vermeldt geen veroordelingen voor soortgelijke strafbare feiten.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank de indruk gekregen dat verdachte de ernst van de strafbare feiten onvoldoende inziet. In elk geval heeft hij voor zijn gedragingen geen of nauwelijks verantwoordelijkheid genomen. Uit de omstandigheid dat verdachte op twee achtereenvolgende dagen het wapen bij zich droeg en dat hij het wapen heeft aangeschaft omdat hij het ‘kicken’ vond een wapen te hebben, volgt bovendien dat verdachte kennelijk lichtvaardig denkt over wapenbezit.
De proceshouding van verdachte en de ernst van de feiten maken dat de rechtbank, ondanks de vrijspraak in zaak B, de door de officier van justitie geëiste straf zal opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 285, van het Wetboek van Strafrecht en 26, 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Ten aanzien van zaak B:
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van zaak A:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van zaak A, feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
Veroordeelt verdachte tot
jeugddetentievan
drie maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
zes wekenvan deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Legt op de volgende
bijzondere voorwaarden:
  • verdachte meldt zich bij Reclassering Nederland, op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM te Amsterdam. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • verdachte werkt mee aan een intakegesprek bij het Forensisch Jeugd Team van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Indien hieruit een behandelaanbod voortkomt, dient betrokkene hieraan mee te werken. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • verdachte volgt de BOL-opleiding Handel of soortgelijke opleiding, zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de aangever in onderhavige zaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
  • verdachte wordt verplicht zijn medewerking te verlenen aan het realiseren van een passende dagbesteding (betaalde bijbaan).
Stelt daarbij een proeftijd vast van
twee jaren.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tevens tot een
taakstrafvoor de duur van
180 uur,met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van
90 dagen.
Verklaard verbeurd:
1. Wapen
Gelast de teruggaveaan verdachte van:
1. € 585,-
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en H.J. Fehmers rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2020.
[...]
[...]
[...]

4.[...]