ECLI:NL:RBAMS:2020:3657

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
13.094463.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewapende straatroof en verboden wapenbezit met geweld

Op 23 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van diefstal met geweld en verboden wapenbezit. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 4 april 2020 te Amsterdam, waar de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij een gewapende straatroof. Tijdens een ontmoeting met aangevers, die lachgastanks wilden verkopen, ontaardde de situatie in geweld. De verdachte en zijn medeverdachten waren gewapend met alarmpistolen en een taser, en hebben onder bedreiging goederen van de aangevers afgenomen, waaronder lachgastanks, een jas en een mobiele telefoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat het medeplegen van de feiten bewezen achtte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van veertien maanden op. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij voor immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.094463.20
Datum uitspraak: 23 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedatum] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2020. Verdachte en zijn raadsman, mr. C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam, waren daarbij aanwezig. Namens de benadeelde partij was aanwezig mr. C.P. Zwaanswijk, advocaat te Den Haag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, van de vordering van de benadeelde partij en van wat verdachte en zijn raadsman, en mr. Zwaanswijk naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van het volgende:
Feit 1:
medeplegen van diefstal met geweld op 4 april 2020 te Amsterdam en/of
medeplegen van afpersing op 4 april 2020 te Amsterdam;
Feit 2:
het voorhanden hebben van een ploertendoder en/of een taser en/of twee vuurwapens op 4 april 2020 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest het in de eerste regel van het onder 1 ten laste gelegde vermelde “4 april” als “4 april 2020”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.Inleiding

Het gaat in deze zaak om de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een beroving met geweld, afpersing en verboden wapenbezit.
Op 4 april 2020 vond te Amsterdam aan de [straatnaam] een ontmoeting plaats tussen twee groepen van drie personen namelijk verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] enerzijds en aangevers [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] anderzijds. Verdachten hadden een afspraak met [aangever 1] om lachgas van hem te kopen op 4 april 2020. Er zijn verschillende lezingen van wat er precies is gebeurd tijdens die ontmoeting. Niet ter discussie staat dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beiden een alarmpistool meegenomen hadden en dat [medeverdachte 1] op enig moment met zijn alarmpistool in de lucht heeft geschoten. Aangevers hebben hebben direct de politie gebeld om te melden dat zij waren beroofd van hun lachgastanks, jas en een mobiele telefoon. Verdachten zijn aangehouden in een busje, waarin naast de lachgastanks, de jas van [aangever 1] en de telefoon van [aangever 3] twee alarmpistolen, een taser en een wapenstok zijn aangetroffen.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de diefsal met geweld dan wel de afpersing van de lachgastanks, de jas en de telefoon (feit 1) en het wapenbezit (feit 2) kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Verdachte had geen opzet op diefstal met geweld en ook niet op afpersing. Hij is enkel door zijn medeverdachten mee gevraagd om te helpen met inladen. Niet gesteld kan worden dat dit enkele meegaan voor het kopen van lachgas voorwaardelijk opzet op diefstal met geweld of afpersing oplevert. Uit de verklaringen van aangevers blijkt dat verdachte geen geweldshandelingen heeft verricht. Bovendien bevestigen de medeverdachten dat zij het busje hebben gehuurd, afspraken hebben gemaakt, eerder zaken hebben gedaan met een van de aangevers en dat verdachte geen wapens in bezit had. Er is geen sprake van medeplegen, verdachte stond erbij en keek ernaar. Er was geen plan, geen feitelijke bijdrage van verdachte en geen beloning voor verdachte. Verdachte heeft tijdens de deal de lachgastanks geteld en werd opeens aangevallen door [aangever 2] die de lachgastanks weer wilde uitladen en een taser had. Verdachte had geen enkel aandeel in diefstal of afpersing. Voor zover er al sprake zou zijn van afpersing komt dit voor rekening van [medeverdachte 2] en diefstal komt voor rekening van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Ten aanzien van het wapenbezit (feit 2) moet vrijspraak volgen, omdat verdachte geen enkel wapen heeft gezien of voorhanden heeft gehad. De twee vuurwapens waren in het bezit van de medeverdachten. Er is geen enkele aanwijzing voor de conclusie dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de wapens. Ook is er geen ondersteunend bewijs voor de verdenking dat verdachte een taser of ploertendoder in zijn bezit zou hebben gehad. Dat deze wapens in het busje zijn aangetroffen betekent niet dat verdachte deze voorhanden heeft gehad of hier enige beschikkingsmacht over heeft gehad. Verdachte heeft zelf geen wapen meegenomen en heeft ook geen wapen in zijn handen gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en overweegt daartoe als volgt.
[aangever 1] heeft aangifte gedaan van een overval en heeft verklaard dat daarbij (onder meer) zijn jas en meerdere lachgastanks zijn weggenomen. Deze lachgastanks en de jas van aangever zijn aangetroffen in het busje waarin verdachte en zijn medeverdachten zijn aangehouden. [aangever 3] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij onder bedreiging met een wapen zijn telefoon heeft afgegeven. Ook deze telefoon is aangetroffen in het door verdachte en de medeverdachten die avond gebruikte busje. Alle drie de aangevers hebben verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] een zwart vuurwapen had en dat hij daarmee geschoten heeft en [medeverdachte 1] heeft bekend dat hij met dit vuurwapen in de lucht heeft geschoten. Ook verdachte heeft dit ter terechtzitting bevestigd. Aangever [aangever 2] heeft verklaard van ‘de andere Aziaat’ een stroomstoot te hebben gekregen met een taser. [aangever 1] heeft de taser gezien en [aangever 3] heeft het geluid van de taser gehoord. Daarnaast heeft de politie op de plaats delict het polskoord en het schakelaarknopje van de taser gevonden. De raadsman heeft aangevoerd dat niet duidelijk is of met ‘de andere Aziaat’ verdachte wordt bedoeld. Nu uit het dossier en uit wat ter terechtzitting is gezegd blijkt dat [medeverdachte 1] de Aziaat is die geschoten heeft kan het niet anders dan dat met ‘de andere Aziaat’ verdachte wordt bedoeld. In dit kader merkt de rechtbank op dat zij de lezing van verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat [aangever 2] hem aanviel en hem wilde taseren, niet geloofwaardig vindt. [aangever 3] heeft ook verklaard dat verdachte [medeverdachte 2] een wapenstok vasthield. De taser en de wapenstok zijn in het door medeverdachte [medeverdachte 1] gehuurde busje aangetroffen in de tas waarin ook de vuurwapens zaten.
De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat verdachten de lachgasflessen, de jas en de telefoon met gebruik van geweld hebben afgenomen met het oogmerk om die spullen wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank kan niet met voldoende zekerheid vaststellen of verdachte en zijn mededaders van meet af aan de intentie hadden om aangevers te beroven, wel dat die intentie op enig moment tijdens de ontmoeting is ontstaan. Uit de verklaring van aangever [aangever 2] volgt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ontevreden waren over de hoeveelheid lachgasflessen die de aangevers konden leveren en dat er discussie is ontstaan over de prijs die daarvoor moest worden betaald. Hierbij speelde mee dat een eerdere lading lachgasflessen die aangever [aangever 1] aan [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] had verkocht in beslag was genomen en dat was afgesproken dat (een deel van) de schade die zij daardoor hadden geleden bij deze opvolgende levering zou worden gecompenseerd. Tijdens de ontmoeting op 4 april 2020 is ruzie daarover ruzie ontstaan en verdachten hebben vervolgens de wapens die zij bij zich hadden gebruikt om deze ruzie in hun voordeel te beslissen. De rechtbank acht ook bewezen dat zij vooraf rekening hadden gehouden met dit scenario. Zoals gezegd is van een vooropgezet plan om aangevers te beroven niet gebleken, maar wel is voldoende komen vast te staan dat verdachte en zijn medeverdachten van te voren hadden afgestemd dat zij de aangevers zouden beroven als zij hun zin niet zouden krijgen. Bewijs daarvoor vindt de rechtbank in het feit dat [medeverdachte 1] het wapen dat hij bij zich had op weg naar de ontmoeting in de bus heeft getoond en dit heeft geladen met de losse flodders die hij later die avond heeft afgeschoten. Uit het bewijs blijkt niet eenduidig of [medeverdachte 1] als eerste met het alarmpistool heeft geschoten dan wel dat verdachte als eerste de taser heeft gebruikt. Wel is duidelijk dat direct na de een de anderen naar hun wapen hebben gegrepen en dit hebben gebruikt om de verkopers te beroven. Ook dit duidt erop dat zij alle drie wisten wat er te gebeuren stond als geen overeenstemming over de prijs zou worden bereikt. De rechtbank vindt het door verdachte ter terechtzitting geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk.
Opzet
De rechtbank leidt het opzet van verdachte onder meer af uit de omstandigheid dat verdachte is meegegaan naar de deal, flessen heeft geteld en op de hoogte was van een vuurwapen bij [medeverdachte 1] . Daarbij heeft [medeverdachte 1] uitdrukkelijk verklaard dat verdachte mee was om te tillen en voor de veiligheid.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte is samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar Amsterdam gereden. Alle verdachten hebben meegeholpen met het overladen van de gasflessen. Verdachte heeft de lachgastanks geteld en heeft gecontroleerd of de ballonnen en flessen compleet waren. [medeverdachte 1] heeft aan verdachte en aan [medeverdachte 2] laten weten dat hij een vuurwapen bij zich had. De vuurwapens zijn bewust door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] meegenomen naar de plaats delict. [medeverdachte 1] heeft in de lucht geschoten, terwijl [medeverdachte 2] aangever [aangever 3] heeft gedwongen zijn telefoon af te geven en de jas van aangever [aangever 1] heeft afgepakt. Verdachte is vervolgens samen met zijn medeverdachten met de buit en wapens weggereden in de richting van België.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen, zowel voor de gewapende overval als voor het wapenbezit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis. De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 4 april 2020 te Amsterdam op de openbare weg, te weten [straatnaam] te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen lachgastanks en een jas, merk Stone Island, die toebehoorden aan [aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 1] en [aangever 2] en [aangever 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- die [aangever 1] met een vuurwapen klappen op zijn hoofd te geven en
- met een vuurwapen op de grond en in de lucht te schieten en
- die [aangever 2] met een taser één stroomstoot toe te dienen
en
op 4 april 2020 te Amsterdam op de openbare weg, te weten [straatnaam] te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, merk Samsung, die aan die [aangever 3] toebehoorde, door:
- een vuurwapen op die [aangever 3] te richten en
- tegen die [aangever 3] te zeggen: ‘’Geef mij je GSM’’;
ten aanzien van feit 2:
op 4 april 2020 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten [straatnaam] te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie I, onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder voorhanden heeft gehad;
en
op 4 april 2020 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten [straatnaam] te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een taser, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
en
op 4 april 2020 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten [straatnaam] te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen wapens van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een zwartkleurig vuurwapen van het merk BBM en een zwartkleurig vuurwapen van het merk Bruni voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de straf moet worden beperkt tot de duur van het voorarrest, omdat het om een lichte overtreding van de Wet wapens en munitie gaat, het oppakken van een taser. Daarnaast heeft verdachte geen enkel aandeel gehad in de geweldsescalatie en had hij ook geen enkel aandeel in de diefstal. Hij is enkel in het busje gesprongen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met zijn twee medeverdachten schuldig gemaakt aan een gewapende straatroof waarbij lachgastanks van een grote waarde, een mobiele telefoon en jas zijn weggenomen. Er is een bedreigende sfeer gecreëerd door met een vuurwapen op de grond en in de lucht te schieten. Ook is met een vuurwapen op een van de slachtoffers gericht. Weliswaar waren de vuurwapens alarmpistolen, maar dit maakt de situatie voor de aangevers niet minder beangstigend. Er is ook daadwerkelijk met een taser fysiek geweld gebruikt tegen een van de slachtoffers.
Met dit geweld is een inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit en de gezondheid van de slachtoffers. Hierbij hebben de verdachten zich laten leiden door hun eigen behoeften en zich niet bekommerd om hun slachtoffers. Naast de materiële schade die slachtoffers hierdoor lijden, vanwege de goederen die zij kwijtraken, heeft dit incident diepe sporen nagelaten in het emotionele welzijn van slachtoffers. Naast de gevolgen voor de direct betrokkenen leidt dit soort delicten ook in de samenleving tot gevoelens van onrust en onveiligheid.
De rechtbank rekent het de verdachten zwaar aan dat zij kennelijk gemakkelijk met vuurwapens, een taser en een wapenstok op pad gaan. Hieraan doet niet af dat de wapenwetgeving in België ruimer is dan in Nederland.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende sanctie. De rechtbank heeft hierbij ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 10 april 2020.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte een minder grote rol in het geheel, wat reden is om aan hem een lagere straf op te leggen dan aan zijn medeverdachte [medeverdachte 1] .
De rechtbank ziet hierin aanleiding om een lagere straf op te leggen dan is geëist door de officier van justitie en zal aan verdachte een gevangenisstraf van veertien maanden opleggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever 1] vordert € 4.236,10 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is betwist.
9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor het materiele deel moet worden afgewezen, omdat dit deel onvoldoende is onderbouwd en de goederen inmiddels zijn geretourneerd of kunnen worden geretourneerd aan aangever. Daarom heeft aangever geen materiele schade. Ten aanzien van het immateriële deel vindt de officier van justitie dat de vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van 2.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering voor de materiële schade en dat de vordering voor de immateriële schade moet worden afgewezen, omdat verdachte geen aandeel heeft gehad in het geweld.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de posten ‘€ 1.200,- cash’, ‘rijbewijs’ en ‘paspoort’ zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat niet is bewezen dat deze goederen zijn gestolen. Ten aanzien van de posten ‘43 lachgastanks’ en ‘jas van Stone Island’ zal de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Deze goederen zijn in beslag genomen zodat voor de hand ligt dat deze aan de rechtmatige eigenaar zijn of zullen worden teruggegeven. De benadeelde partij heeft daarover geen duidelijkheid verschaft. De vordering is daarom voor die onderdelen niet toewijsbaar.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de immateriële schade deels toewijzen tot € 250,- voor het fysiek letsel en het ongemak dat de benadeelde partij daarvan heeft ervaren. Dat de benadeelde partij andersoortig psychisch letsel heeft opgelopen is niet gebleken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 250, - (tweehonderdvijftig euro).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht en 13, 26, 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken
en
medeplegen van afpersing
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
veertien maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijstde vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
toetot een bedrag van
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 1] aan de Staat
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
5 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en H.J. Fehmers rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2020.
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]

1.[(...)]