ECLI:NL:RBAMS:2020:3656

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
13.094496.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewapende straatroof en verboden wapenbezit met geweld

Op 4 april 2020 vond te Amsterdam een ontmoeting plaats tussen verdachte en medeverdachten enerzijds en aangevers anderzijds, waarbij verdachte en medeverdachten lachgastanks, een jas en een mobiele telefoon hebben gestolen. Tijdens deze ontmoeting werd geweld gebruikt, waarbij verdachte met een alarmpistool in de lucht schoot en de aangevers onder bedreiging hun bezittingen moesten afgeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van diefstal met geweld en verboden wapenbezit. De rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij de feiten, ondanks zijn verweer dat hij geen intentie had om te beroven. De rechtbank legt een gevangenisstraf van 18 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en het recidiverisico van verdachte. Daarnaast wordt een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.094496.20
Datum uitspraak: 23 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedatum] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2020. Verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. Willekes, advocaat te Amsterdam, waren daarbij aanwezig. Namens de benadeelde partij was aanwezig mr. C.P. Zwaanswijk, advocaat te Den Haag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, van de vordering van de benadeelde partij en van wat verdachte, zijn raadsvrouw en mr. Zwaanswijk naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van het volgende.
Feit 1:
medeplegen van diefstal met geweld op 4 april 2020 te Amsterdam en/of
medeplegen van afpersing op 4 april 2020 te Amsterdam;
Feit 2:
het voorhanden hebben van een ploertendoder en/of een taser en/of twee vuurwapens op 4 april 2020 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd. In de tenlastelegging ontbreekt bij feit 1 het jaartal. Uit het dossier blijkt duidelijk dat het jaartal 2020 moet zijn. De rechtbank leest het in de eerste regel van het onder 1 ten laste gelegde vermelde “4 april” als “4 april 2020”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.Inleiding

Het gaat in deze zaak om de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een beroving met geweld, afpersing en verboden wapenbezit.
Op 4 april 2020 vond te Amsterdam aan de [straatnaam] een ontmoeting plaats tussen twee groepen van drie personen namelijk verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] enerzijds en aangevers [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] anderzijds. Verdachten hadden een afspraak met [aangever 1] om lachgas van hem te kopen op 4 april 2020. Er zijn verschillende lezingen van wat er precies is gebeurd tijdens die ontmoeting. Niet ter discussie staat dat verdachte en [medeverdachte 2] beide een alarmpistool hadden meegenomen en dat verdachte op enig moment met zijn alarmpistool in de lucht heeft geschoten. Aangevers hebben direct de politie gebeld om te melden dat ze waren beroofd van hun lachgastanks, jas en een mobiele telefoon. Verdachten zijn aangehouden in een busje, waarin naast de lachgastanks, de jas van [aangever 1] en de telefoon van [aangever 3] twee alarmpistolen, een taser en een wapenstok zijn aangetroffen.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de diefstal met geweld dan wel de afpersing van de lachgastanks, de jas en de telefoon (feit 1) en het wapenbezit (feit 2) kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de beroving dan wel afpersing (feit 1). Nadat de lachgasflessen waren ingeladen ontstond tussen aangevers en [medeverdachte 2] een discussie over een eerdere deal. Die discussie is uit de hand gelopen. In paniek heeft verdachte een aantal keren in lucht geschoten met een alarmpistool. Vervolgens is hij in de bus gestapt met de medeverdachten om de situatie te ontvluchten. Het aantreffen van de gasflessen in de bus roept weliswaar een vermoeden van diefstal op, maar die gasflessen waren al ingeladen, voordat de discussie ontstond. Verdachte is onmiddellijk weggereden, zonder erover na te denken dat de gasflessen nog in de bus lagen. Bovendien waren deze flessen al betaald. Ook de jas van aangever [aangever 1] is volgens [medeverdachte 2] in alle hectiek meegenomen. Verdachte had nooit de intentie om een overal te plegen. Verdachte wilde zaken doen en een eerlijke deal sluiten. Hij had het wapen meegenomen uit zelfbescherming, niet om een overval te plegen. De bevindingen in het dossier passen bij de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 2] . Aangever [aangever 1] ondersteunt de verklaring van verdachte in die zin dat er een afspraak tussen hem en verdachte was en dat zij al eerder zaken hadden gedaan. Daarnaast bevat het dossier meerdere contra-indicaties voor een overval. De bus was op naam van verdachte gehuurd, er was afgesproken op een plek waar camera’s hingen en de afspraak was gemaakt via Snapchat, waarbij [medeverdachte 2] zijn eigen voornaam heeft gebruikt. Onder deze omstandigheden is een overval niet aannemelijk.
Ten aanzien van het wapenbezit (feit 2) refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank over het alarmpistool dat verdachte bij zich had. De raadsvrouw vindt dat verdachte voor het overige moet worden vrijgesproken, omdat verdachte geen beschikkingsmacht had over het alarmpistool dat [medeverdachte 2] bij zich had. Over de taser heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat deze in het bezit was van een van de aangevers. Verdachte heeft verklaard dat hij niets wist van een taser en een wapenstok en dat hij ook niet wist hoe deze wapens in de bus terecht zijn gekomen. Er zijn geen sporen of andere bewijsmiddelen die erop duiden dat verdachte ook deze wapens voorhanden heeft gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en overweegt daartoe als volgt.
Medeplegen van de overval
[aangever 1] heeft aangifte gedaan van een overval en heeft verklaard dat daarbij (onder meer) zijn jas en meerdere lachgastanks zijn weggenomen. Deze lachgastanks en de jas van aangever zijn aangetroffen in het busje waarin verdachte en zijn medeverdachten zijn aangehouden. [aangever 3] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij onder bedreiging met een wapen zijn telefoon heeft afgegeven. Ook deze telefoon is aangetroffen in het door verdachte en de medeverdachten die avond gebruikte busje. Alle drie de aangevers hebben verklaard dat verdachte een zwart vuurwapen had en dat hij daarmee heeft geschoten. Verdachte heeft bekend dat hij met dit vuurwapen in de lucht heeft geschoten. Aangever [aangever 2] heeft verklaard van medeverdachte [medeverdachte 1] een stroomstoot te hebben gekregen met een taser. [aangever 1] heeft de taser gezien en [aangever 3] heeft het geluid van de taser gehoord. Daarnaast heeft de politie op de plaats delict het polskoord en het schakelaarknopje van de taser gevonden. [aangever 3] heeft ook verklaard dat [medeverdachte 2] een wapenstok vasthield. De taser en de wapenstok zijn bovendien in het door verdachte gehuurde busje aangetroffen in de tas waarin ook de vuurwapens zaten.
De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat verdachten de lachgasflessen, de jas en de telefoon met gebruik van geweld hebben afgenomen met het oogmerk om die spullen wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank kan niet met voldoende zekerheid vaststellen of verdachte en de medeverdachten van meet af aan de intentie hadden om aangevers te beroven, wel dat die intentie op enig moment tijdens de ontmoeting is ontstaan. Uit de verklaring van aangever [aangever 2] volgt dat verdachte en [medeverdachte 2] ontevreden waren over de hoeveelheid lachgasflessen die de aangevers konden leveren. Verdachte heeft zelf verklaard dat er tijdens de ontmoeting discussie is ontstaan over de prijs die daarvoor moest worden betaald. Hierbij speelde mee dat een eerdere lading lachgasflessen die aangever [aangever 1] aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] had verkocht in beslag was genomen en dat - volgens verdachte - was afgesproken dat (een deel van) de schade die zij daardoor hadden geleden bij deze opvolgende levering zou worden gecompenseerd. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hierover van te voren spanning was ontstaan en dat dit de reden was dat hij een wapen had meegenomen. Tijdens de ontmoeting op 4 april 2020 is tussen aangevers en verdachten ruzie ontstaan, zo heeft verdachte zelf verklaard. Verdachte en zijn medeverdachten hebben vervolgens de wapens die zij bij zich hadden gebruikt om het conflict in hun voordeel te beslissen. De rechtbank acht bewezen dat zij vooraf rekening hebben gehouden met een scenario waarbij geweld zou worden gebruikt tegen de verkopers. Zoals gezegd is van een vooropgezet plan om aangevers te beroven weliswaar niet gebleken, maar wel is voldoende komen vast te staan dat verdachte en zijn medeverdachten van te voren hadden afgestemd dat zij zo nodig geweld zouden gebruiken tegen de aangevers om hun zin te krijgen. Een eerste aanwijzing daarvoor vindt de rechtbank in het feit dat verdachte het wapen dat hij bij zich had op weg naar de ontmoeting in de bus heeft getoond en dit heeft geladen met de losse flodders die hij later die avond heeft afgeschoten. Hij wist ook dat [medeverdachte 2] een wapen bij zich had, zo heeft hij ter zitting verklaard. Uit het bewijs blijkt niet eenduidig of verdachte als eerste met het alarmpistool heeft geschoten dan wel dat medeverdachte [medeverdachte 1] als eerste de taser heeft gebruikt. Wel is duidelijk dat direct na de een de anderen naar hun wapen(s) hebben gegrepen en dit hebben gebruikt tegen de verkopers. Ook dit duidt erop dat zij alle drie wisten wat er te gebeuren stond als geen overeenstemming over de prijs zou worden bereikt.
Het door verdachte geschetste alternatieve scenario acht de rechtbank niet aannemelijk. Zijn verklaring dat er wel overeenstemming was over de prijs (en hij dus gerechtigd was de gasflessen mee te nemen) is niet onderbouwd en hij heeft daar zelf ook niet eenduidig over verklaard. Dat hij na het overladen van de flessen nog zou gaan pinnen om het (restant van) de koopsom te kunnen betalen, is niet alleen op zichzelf onwaarschijnlijk, het wordt ook door geen van de andere aanwezigen bevestigd. Het valt ook niet goed in te zien waarom verdachte zijn toevlucht moest nemen tot geweld als de deal rond was. Zijn verklaring dat hij het wapen heeft getrokken en geschoten omdat hij dacht dat een van de medeverdachten door een van de verkopers werd aangevallen vindt de rechtbank niet geloofwaardig. De omstandigheid dat de identiteit van verdachte bij de verkopers bekend was of makkelijk achterhaald kon worden, brengt daarin geen verandering. Mogelijk is verdachte ervan uitgegaan dat de verkopers gelet op de aard van de transactie geen aangifte zouden doen.
Vervolgens is de situatie geëscaleerd en hebben verdachte en zijn medeverdachten zich naast de gasflessen ook andere bezittingen van de aangevers toegeëigend. Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat verdachte het pistool op hem richtte en tegen hem zei dat hij alles wat hij had af moest geven. Hoewel het uiteindelijk de medeverdachte [medeverdachte 2] is geweest die de jas van [aangever 1] en de telefoon van [aangever 3] heeft afgenomen, heeft verdachte ook daar een actieve bijdrage aan geleverd door met het alarmpistool te dreigen. Ook aan de geweldshandelingen heeft verdachte actief deelgenomen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Medeplegen van het wapenbezit
Uit zijn ter zitting afgelegde verklaring volgt dat verdachte wist dat [medeverdachte 2] ook een alarmpistool bij zich had. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat de medeverdachte [medeverdachte 1] de taser bij zich had. Gelet op het scenario van geweldsescalatie waar verdachten vooraf rekening mee hielden ligt het zonder meer in de rede dat verdachte ook van deze taser afwist. Hetzelfde geldt voor de ploertendoder die medeverdachte [medeverdachte 2] bij zich had. In ieder geval geldt dat hij deze wapens na de overval in de bus voorhanden heeft gehad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis. De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 4 april 2020 te Amsterdam op de openbare weg, te weten [straatnaam] te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen lachgastanks en een jas, merk Stone Island, die toebehoorden aan [aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 1] en [aangever 2] en [aangever 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- die [aangever 1] met een vuurwapen klappen op zijn hoofd te geven en
- met een vuurwapen op de grond en in de lucht te schieten en
- die [aangever 2] met een taser één stroomstoot toe te dienen
en
op 4 april 2020 te Amsterdam op de openbare weg, te weten [straatnaam] te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, merk Samsung, die aan die [aangever 3] toebehoorde, door:
- een vuurwapen op die [aangever 3] te richten en
- tegen die [aangever 3] te zeggen: ‘’Geef mij je GSM’’;
ten aanzien van feit 2:
op 4 april 2020 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten [straatnaam] te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie I, onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder voorhanden heeft gehad;
en
op 4 april 2020 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten [straatnaam] te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een taser, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
en
op 4 april 2020 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten [straatnaam] te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen wapens van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een zwartkleurig vuurwapen van het merk BBM en een zwartkleurig vuurwapen van het merk Bruni voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de strafeis te hoog is, zeker vergeleken met de strafeis tegen [medeverdachte 2] . Ondanks dat [medeverdachte 2] minderjarig is, zouden de straffen gelet op de rol die [medeverdachte 2] in het geheel heeft gehad veel dichter bij elkaar moeten liggen.
Een voorwaardelijk strafdeel kan ook gedeeltelijk in België worden tenuitvoergelegd. Dat zou betekenen dat verdachte snel terug kan naar zijn gezin in België.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met zijn twee medeverdachten schuldig gemaakt aan een gewapende straatroof waarbij lachgastanks met een grote waarde, een jas en een telefoon zijn weggenomen. Er is een bedreigende sfeer gecreëerd door met een vuurwapen op de grond en in de lucht te schieten en een vuurwapen op een van de slachtoffers te richten. Weliswaar bleken de vuurwapens alarmpistolen, maar dit maakt de situatie voor aangevers niet minder beangstigend. Er is ook daadwerkelijk met een taser fysiek geweld gebruikt tegen een van de slachtoffers.
Met dit geweld is een inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit en de gezondheid van de slachtoffers. Hierbij hebben verdachten zich laten leiden door hun eigen behoeften en zich niet bekommerd om hun slachtoffers. Naast de materiële schade die de slachtoffers lijden vanwege de goederen die zij kwijt raakten, heeft dit incident diepe sporen nagelaten in het emotionele welzijn van de slachtoffers. Daarnaast leidt dit soort delicten in de samenleving tot gevoelens van onrust en onveiligheid.
De rechtbank rekent het verdachte en zijn medeverdachten zwaar aan dat zij kennelijk gemakkelijk met vuurwapens, een taser en een wapenstok op pad gaan. Hieraan doet niet af dat de wapenwetgeving in België ruimer is dan in Nederland.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte een leidersrol in het geheel, wat reden is om aan hem een hogere straf op te leggen dan aan zijn medeverdachte. De rechtbank heeft hierbij ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 10 april 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder in België tot forse gevangenisstraffen is veroordeeld voor soortgelijke geweldsdelicten.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat niet vaststaat dat verdachte van meet af aan de intentie had om aangevers te beroven. De rechtbank gaat ervan uit dat ruzie is ontstaan over de prijs en een verrekening van de vorige deal en dat de situatie daardoor uit de hand is gelopen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 23 juni 2020 over verdachte. Hierin wordt geconcludeerd dat ten aanzien van verdachte een hoog recidiverisico en een hoog risico op letselschade bestaat. De reclassering heeft geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. De rechtbank neemt dit advies over.
Gelet op al het voorgaande vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende sanctie. De rechtbank ziet in de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd reden om van de eis van de officier van justitie af te wijken. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden opleggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever 1] vordert € 4.236,10 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is betwist.
9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor het materiele deel moet worden afgewezen omdat dit deel onvoldoende is onderbouwd en de goederen inmiddels zijn geretourneerd of kunnen worden geretourneerd aan aangever. Ten aanzien van het immateriële deel vindt de officier van justitie dat de vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat zij vindt dat verdachte van de beroving moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen. De goederen van aangever kunnen worden geretourneerd. De vordering van immateriële schade is veel te hoog en moet flink worden gematigd. De vordering bevat geen onderbouwing voor psychische schade. Hoewel bij geweldsdelicten geen onderbouwing is vereist is in de jurisprudentie in vergelijkbare zaken wel een onderbouwing van de psychische schade te zien. Daarom kunnen die zaken niet als onderbouwing dienen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de posten € 1.200,- cash, het rijbewijs en het paspoort zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat niet is bewezen dat deze goederen zijn gestolen. Ten aanzien van de posten ‘43 lachgastanks’ en ‘jas van Stone Island’ zal de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Deze goederen zijn in beslag genomen zodat voor de hand ligt dat deze aan de rechtmatige eigenaar zijn of zullen worden teruggegeven. De benadeelde partij heeft daarover geen duidelijkheid verschaft. De vordering is daarom voor die onderdelen niet toewijsbaar.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de immateriële schade deels toewijzen tot € 250,- voor het fysiek letsel en het ongemak dat de benadeelde partij daarvan heeft ervaren. Dat de benadeelde partij andersoortig psychisch letsel heeft opgelopen is niet gebleken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 250, - (tweehonderdvijftig euro).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht en 13, 26, 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken
en
medeplegen van afpersing
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
achttien maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijstde vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
toetot een bedrag van
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 1] aan de Staat
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
5 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en H.J. Fehmers rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2020.
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]

2.[(...)]