Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.Inhoud van het klaagschrift
3.Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
niet-ontvankelijkin zijn beklag ten aanzien van:
ongegrondten aanzien van:
Rechtbank Amsterdam
Op 25 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door een klager die in beslag genomen goederen terugvorderde. Het klaagschrift werd op 6 februari 2020 ingediend, maar de zitting op 4 juni 2020 kon niet doorgaan vanwege de coronacrisis. De rechtbank heeft op 25 juni 2020, buiten de raadkamer, besloten na een korte schriftelijke ronde. De klager, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. P. Figge, betwistte de rechtmatigheid van de inbeslagneming van verschillende voorwerpen, waaronder een horloge, een telefoon, een geldbedrag, kentekenplaten, huissleutels en een drukpers. De inbeslagname vond plaats op 9 december 2019 in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de klager, die verdacht werd van overtredingen van de Opiumwet.
De rechtbank oordeelde dat de huissleutels en de telefoon inmiddels aan de klager waren teruggegeven, waardoor het beslag op deze goederen was geëindigd. Voor de overige goederen, zoals het horloge, het geldbedrag en het vuilnispasje, werd de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, omdat deze goederen niet in beslag waren genomen. De rechtbank concludeerde dat het biljet van € 20,- nooit in beslag was genomen, aangezien het tijdens de doorzoeking was verdwenen. Ten aanzien van de kentekenplaten en de drukpers oordeelde de rechtbank dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave, omdat deze goederen mogelijk betrokken waren bij strafbare feiten. De rechtbank verklaarde het beklag van de klager ongegrond en niet-ontvankelijk voor de overige goederen.