ECLI:NL:RBAMS:2020:3632

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
13.081445.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door inrijden op snorfiets met busje

Op 1 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 maart 2020 met een busje op een snorfiets is ingereden, waarbij twee slachtoffers betrokken waren. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling en bedreiging. Tijdens de zitting op 17 juni 2020 waren de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk met zijn busje snelheid heeft vermeerderd en in de richting van de snorfiets heeft gestuurd, wat leidde tot een aanrijding. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers, gezien de kwetsbaarheid van snorfietsers en de omstandigheden van de aanrijding. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen van mishandeling en bedreiging, maar achtte de poging tot doodslag bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden. Daarnaast werden eerdere voorwaardelijke straffen ten uitvoer gelegd, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.081445.20
Parketnummers vorderingen tenuitvoerlegging : 23.003535.17 en 23.000027.18
Datum uitspraak: 1 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
postadres [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2020. Verdachte en zijn raadsvrouw waren daarbij aanwezig.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 22 maart 2020 met een busje is ingereden op een snorfiets, waarop [aangever 1] en [aangever 2] reden (feit 1). Dit is – kort gezegd – aan hem ten laste gelegd als:
poging tot doodslag,
subsidiair: poging tot zware mishandeling.
Daarnaast is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op 25 maart 2020 [aangever 2] een kopstoot heeft gegeven (feit 2) en [aangever 1] met de dood heeft bedreigd (feit 3).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Inleiding

De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van deze strafzaak.
Op 22 maart 2020 is verdachte als bestuurder van een Hyundai busje ingereden op de snorfiets waarop [aangever 1] en [aangever 2] reden. Op 25 maart 2020 troffen verdachte en [aangever 1] en [aangever 2] elkaar op straat. Tijdens het daaropvolgende gesprek vond onder meer duw- en trekwerk plaats.
Het gaat in deze zaak om de vraag of verdachte opzet had op de dood van aangevers. Daarnaast gaat het om de vraag of verdachte zich enkele dagen na de aanrijding heeft schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging van aangevers.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de poging tot doodslag van aangevers (feit 1 primair) kan worden bewezen. Ook de mishandeling van [aangever 2] (feit 2) en de bedreiging van [aangever 1] (feit 3) kunnen volgens de officier van justitie worden bewezen. Er is volgens haar geen verschil tussen een kopstoot en kop-tegen-kop staan. Bovendien heeft een onafhankelijke getuige, FEBO-medewerker [getuige 1] , een kopstoot waargenomen. Zowel [aangever 1] als [aangever 2] hebben over de bedreiging verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle feiten. Uit het dossier kan geen opzet op poging tot doodslag of zware mishandeling worden afgeleid en ook geen opzet op de voltooiing van die delicten. De intentie van verdachte was inrijden op de snorfiets, niet op personen. Hij heeft de snorfiets van achteren benaderd en heeft met zijn busje slechts een tik gegeven tegen de snorfiets. Verdachte had geen rekening kunnen houden met de omstandigheid dat de snorfiets zou remmen net op het moment dat die tik werd gegeven. Niet blijkt dat het busje wegreed met piepende banden. Uit het dossier blijkt slechts dat het geluid van piepende banden – waarvan sprake is bij het gelijktijdig indrukken van de koppeling en het gaspedaal – hoorbaar was, maar niet dat dit tijdens het rijden gebeurde. Met het betreffende busje uit het jaar 2004 dat heel langzaam optrekt is een snelheid van 40 kilometer per uur onmogelijk.
De verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] kunnen niet als twee onafhankelijke verklaringen worden beschouwd. Getuige [getuige 1] heeft niet precies kunnen aangeven wie de kopstoot zou hebben gekregen. Het is onmogelijk dat [aangever 2] de bedreiging die telefonisch aan [aangever 1] zou zijn geuit heeft gehoord.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van feit 2 en feit 3
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 2 en feit 3 is ten laste gelegd en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de stukken in het dossier en wat op de terechtzitting is besproken stelt de rechtbank vast dat er op 25 maart 2020 tussen aangevers en verdachte een verhit gesprek heeft plaatsgevonden met schermutselingen, zoals duw- en trekwerk en kop-tegen-kop staan. Uit de bewijsmiddelen kan echter geen concrete gedraging worden afgeleid die als een kopstoot aan [aangever 2] is aan te merken.
Hoewel zowel [aangever 2] als [aangever 1] over de bedreiging van [aangever 1] hebben verklaard is de rechtbank er niet van overtuigd dat verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt.
Verdachte zal van feit 2 en feit 3 worden vrijgesproken.
4.3.2
Het oordeel over het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag (primair) en overweegt daartoe als volgt.
[aangever 1] en [aangever 2] hebben aangifte gedaan van de aanrijding en verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij met een auto op aangevers is ingereden en dat hij zich realiseerde dat hij tegen de snorfiets aan kon botsen. Bovendien is de aanrijding te zien op camerabeelden, die door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn beschreven. Ook heeft de getuige [getuige 2] de aanrijding waargenomen.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [aangever 1] en [aangever 2] – aanwezig is als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is.
Naar het oordeel van de rechtbank is de kans op de dood van snorfietsers bij een aanrijding door een busje aanmerkelijk gelet op de kwetsbaarheid van deze weggebruikers en alle mogelijke manieren waarop zij na de aanrijding ten val kunnen komen. Daar komt bij dat in deze zaak uit de bewijsmiddelen blijkt dat het busje snelheid heeft vermeerderd, door drie personen is in dit kader melding gemaakt van ‘piepende banden’, en daarna de snorfiets heeft geraakt als gevolg waarvan aangevers op de grond zijn beland. Dat niet precies is vastgesteld hoe hoog de snelheid van het busje exact was maakt dit oordeel niet anders.
Verdachte is bewust van richting veranderd en heeft bewust gestuurd in de richting van de snorfiets, waarop de aangevers reden, terwijl hij zich realiseerde dat hij tegen de snorfiets aan kon botsen. Verdachte heeft weliswaar ter terechtzitting verklaard dat hij hier ten tijde van het feit niet echt bij stilstond, maar hij heeft ook verklaard dat hij aangevers wilde opjagen en wilde laten schrikken. Daarmee heeft hij het risico van een botsing met de dood tot gevolg voor lief genomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van [aangever 1] en [aangever 2] te zijn gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis. De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1 primair:
op 22 maart 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] en [aangever 2] opzettelijk van het leven te beroven, als bestuurder rijdende in een busje van het merk Hyundai, de snelheid van dat voertuig heeft vermeerderd en van richting is veranderd en heeft gestuurd in de richting van voornoemde [aangever 1] en [aangever 2] , beide rijdende op deze snorfiets envervolgens deze [aangever 1] en [aangever 2] , rijdende op deze snorfiets, van achteren heeft aangereden, waardoor deze [aangever 1] en [aangever 2] ten val zijn gekomen,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht voldoende recht doet aan wat er is gebeurd. Er dient namelijk ook rekening te worden gehouden met het gedrag van aangevers, waarover verdachte en getuige [getuige 3] hebben verklaard. De verdediging is van mening dat het reclasseringsadvies gedeeltelijk kan worden gevolgd. Blijkbaar ziet de reclassering potentie in verdachte. Verdachte kan en wil zich houden aan de voorwaarden, maar vindt het mogelijk met verslaafden samenwonen problematisch. Verdachte heeft nooit drugs gebruikt en drinkt geen alcohol.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door met zwaar voertuig op aangevers in te rijden, terwijl die op een snorfiets reden. Dat de slachtoffers nauwelijks lichamelijk letsel hebben opgelopen is een gelukkige omstandigheid, die in het geheel niet aan verdachte is te danken. Dit soort feiten brengen angst en leed toe aan slachtoffers. Doordat dit geweld plaatsvond op de openbare weg heeft verdachte ook een ernstige inbreuk gemaakt op de rechtsorde en gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving.
De rechtbank houdt er rekening mee dat aangevers ook negatief gedrag hebben laten zien op 22 maart 2020. De rechtbank gaat ervan uit dat zij verdachte hebben bedreigd en getrapt en een getuige heeft tegenover de politie verklaard dat zij irritant rijgedrag vertoonden.
Verdachte, een jonge man, is blijkens zijn strafblad van 9 juni 2020 niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 10 juni 2020. De reclassering heeft een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden geadviseerd met de kanttekening dat verdachte op de zitting commitment zou uitspreken. De rechtbank heeft na de verdachte hierover ter terechtzitting te hebben ondervraagd, niet de indruk dat verdachte een dergelijke commitment heeft. Mede gelet op de proceshouding van verdachte heeft de rechtbank dan ook geen vertrouwen in een succesvol verloop van reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden. Daarom zal de rechtbank volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de vrijspraak voor feit 2 en feit 3 en op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal een gevangenisstraf van negen maanden opleggen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken bevinden zich de op 13 mei 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaken met parketnummers 23-000027-18 en 23-003535-17. Deze vorderingen betreffen respectievelijk:
  • het onherroepelijk geworden arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 20 juni 2018, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 72 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en
  • het onherroepelijk geworden arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 25 september 2018, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post zijn toegezonden.
9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd beide vorderingen tenuitvoerlegging toe te wijzen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht beide vorderingen tenuitvoerlegging af te wijzen. Verdachte heeft weliswaar de algemene voorwaarde geschonden, maar het nieuwe feit en de feiten van de vorige veroordelingen zijn niet soortgelijk. De aard van de feiten ligt dusdanig uit elkaar dat de vorderingen niet kunnen worden toegewezen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke strafdelen te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
negen maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de gevangenisstraf, groot
72 dagenvoor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd arrest van 20 juni 2018 onder parketnummer 23-000027-18.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de gevangenisstraf, groot
30 dagenvoor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd arrest van 25 september 2018 onder parketnummer 23-003535-17.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[(...)]