ECLI:NL:RBAMS:2020:3628

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
13.048790.20 13.282495.19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstallen met vrijspraak voor twee diefstallen en beoordeling van bewijs en herkenning

Op 11 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13.048790.20 en 13.282495.19 zijn gevoegd, behandeld. De verdachte werd beschuldigd van vijf diefstallen gepleegd tussen september 2019 en januari 2020. De rechtbank heeft de tenlasteleggingen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte voor drie van de vijf diefstallen schuldig was, terwijl hij voor twee diefstallen werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte op basis van camerabeelden voldoende betrouwbaar was, ondanks de bezwaren van de verdediging over de kwaliteit van de beelden. De rechtbank achtte de diefstal van een rugtas en de diefstal van tandenborstels bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de diefstal van een jas en een laptoptas, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij voor de rugtas niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vordering voor de gestolen fiets werd toegewezen. De rechtbank besloot ook tot de tenuitvoerlegging van een gedeelte van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13.048790.20 (A) en 13.282495.19 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummers vorderingen tenuitvoerlegging: 13.698535.17 en 13.160127.15
Datum uitspraak: 11 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaken tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende op het adres [adres]
gedetineerd in de penitentiaire inrichting te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 mei 2020. Verdachte en zijn raadsman waren daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Geurts, en van wat verdachte en de raadsman van verdachte, mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan verdacht vijf diefstallen te hebben gepleegd in de periode van september 2019 tot en met januari 2020.
Aan verdachte is in zaak A – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
diefstal van een jas van [persoon 1] op 6 januari 2020 te Amsterdam-Duivendrecht;
diefstal met braak van een rugtas (met inhoud) van [persoon 2] op 16 januari 2020 te Amsterdam-Duivendrecht;
diefstal van een laptoptas (met inhoud, o.a. een laptop) van [persoon 3] en/of [persoon 4] op 16 december 2019 te Amsterdam-Duivendrecht.
In zaak B is – kort gezegd – aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
diefstal van tandenborstels van Etos op 4 september 2019 te Amsterdam;
diefstal van een fiets van [persoon 5] op 23 september 2019 te Amsterdam.
De volledige tekst van tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van zaak A:
De officier van justitie vindt alle drie de feiten bewezen. Van feit 1 (de diefstal van een jas) is aangifte gedaan door [persoon 1] . Op de camerabeelden is niet te zien dat verdachte de jas in de tas stopt, maar dat is ook niet nodig, want er is voldoende steunbewijs. Verdachte heeft bevestigd dat hij de persoon op de camerabeelden is. Op de camerabeelden is niemand anders te zien die de jas van aangever uit de herenkleedkamer kan hebben meegenomen. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte de kleedkamer met een volle tas verliet, terwijl hij in de kleedkamer een lege tas had. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat die tas was gevuld met zijn eigen kleding die hij onder zijn werkkleding droeg, omdat zijn werkkleding te groot was. Dit alternatieve scenario dat verdachte ter terechtzitting naar voren heeft gebracht moet terzijde worden geschoven, aangezien hij bij de politie hierover iets geheel anders heeft verklaard, namelijk dat hij alleen een tas met eten bij zich had.
Ook de auto-inbraak van 16 januari 2020 (feit 2) kan worden bewezen. Naast de aangifte en de camerabeelden van de diefstal blijkt dat verdachte huurder was van de auto die op de camerabeelden van de diefstal is te zien bij de dader.
Voor de diefstal van de laptoptas uit een auto op 16 december 2019 (feit 3) is ook voldoende bewijs. Hoewel de diefstal niet op de camerabeelden is te zien, is verdachte herkend op de camerabeelden met een soortgelijke laptoptas op zijn rug. Daarbij is van belang dat door de politie op camerabeelden van de [naam bedrijf] is waargenomen dat verdachte aan portieren van andere auto’s voelde en deze vastpakte. Dit is een aanwijzing dat verdachte voornemens was in auto’s in te breken. De combinatie van deze omstandigheden leveren voldoende bewijs op.
Ten aanzien van zaak B:
De officier van justitie acht beide feiten bewezen. Door Etos en [persoon 5] is aangifte gedaan en verdachte is door de politie op camerabeelden herkend. Het is voldoende duidelijk dat verdachte zowel de tandenborstels bij Etos heeft gestolen als de fiets van de dochter van [persoon 5] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A:
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en 3 wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van zaak B:
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 1 heeft raadsman bepleit dat de beeldkwaliteit van de stills van de camerabeelden onvoldoende is om tot een betrouwbare herkenning te komen. Voor het overige is er naast de aangifte geen bewijs en daarom moet verdachte worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van zaak A, feiten 1 en 3:diefstal van de jas en de diefstal van de laptoptas met inhoud
De rechtbank is van oordeel dat de diefstal van de jas (feit 1) en de diefstal van de laptoptas met inhoud (feit 3) niet kunnen worden bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de diefstal van de jas (feit 1) overweegt de rechtbank dat het scenario van verdachte dat hij zijn eigen kleren in de tas heeft gedaan en niet de jas van verdachte goed mogelijk is. Daarom kan niet bewezen worden dat verdachte de jas heeft gestolen. Ten aanzien van de diefstal met de laptoptas met inhoud (feit 3) merkt de rechtbank op dat op de camerabeelden niet valt te zien dat verdachte bij de auto van aangever is geweest. Het enkele feit dat hij met een vergelijkbare laptoptas is te zien in de parkeergarage van de [naam bedrijf] is onvoldoende om vast te stellen dat hij de tas van aangever heeft gestolen.
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de diefstal van een rugtas uit een auto (feit 2) heeft gepleegd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. [1]
[persoon 2] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn rugtas met inhoud uit zijn auto op 16 januari 2020. [2] Van de diefstal zijn camerabeelden beschikbaar. Verdachte is door twee verbalisanten herkend als de persoon die een voorwerp uit de auto pakt. Op de camerabeelden is ook te zien dat de dader aan komt rijden in een auto met kenteken [kenteken] . [3] Tijdens de huiszoeking op 17 februari 2020 is bij verdachte een autosleutel van het merk Volkswagen aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat deze sleutel hoorde bij een personenauto met de kleur rood en kenteken [kenteken] . De personenauto was ten naam gesteld op een bedrijf genaamd [naam autobverhuur bedrijf] / [naam autoverhuur bedrijf] . [4] Bovendien was verdachte op het moment van de diefstal huurder van voornoemde [naam autoverhuur bedrijf] auto. [5] Daarbij stond deze auto geparkeerd vlakbij het adres van verdachte. [6] De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij ten tijde van de diefstal aan het werk was ongeloofwaardig, nu uit het opgevraagde werkrooster van verdachte niet blijkt dat hij aan het werk was op 16 januari 2020. [7]
Ten aanzien van zaak B, feit 1:
Het bewijs
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de diefstal van tandenborstels bij Etos (feit 1) heeft begaan op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Etos heeft aangifte gedaan van diefstal van tandenborstels op 4 september 2019. [8] Een medewerker van Etos verklaart dat haar collega op beelden van de bewakingscamera zag hoe iemand twee elektrische tandenborstels van achter de kassa pakte. Vervolgens zagen zij een man richting de uitgang rennen. De camerabeelden zijn ook bekeken door een verbalisant. Die verbalisant heeft in een proces-verbaal beschreven dat daarop te zien is dat de dader naar de kassa loopt, vanachter de toonbank twee blauwe dozen pakt en vervolgens de winkel uitrent. [9] Verdachte is door meerdere verbalisanten herkend als de persoon op de camerabeelden.
Betrouwbaarheid van de herkenning vanaf de stills van de camerabeelden
De raadsman heeft betoogd dat de kwaliteit van de stills zo slecht is dat op basis hiervan verdachte niet herkend had kunnen worden. De rechtbank stelt voorop dat met herkenningen als enig bewijs dat verdachte de dader is, voorzichtig moet worden omgegaan, zeker gelet op de ontkennende verklaring van verdachte. Het komt bij de beoordeling van het bewijs erop aan dat kan worden getoetst of de aan de hand van beelden door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Voor de betrouwbaarheid van een herkenning zijn onder meer de kwaliteit van foto’s en/of camerabeelden en de zichtbaarheid van de dader op deze beelden van groot belang. Verder is relevant of en zo ja hoe de waarnemer de verdachte kent. Ten slotte speelt het aantal herkenningen een rol bij de beoordeling.
In het dossier zitten stills van de camerabeelden van de diefstal bij Etos. Drie verbalisanten hebben de stills onafhankelijk van elkaar bekeken en hebben verdachte hierop herkend, zodat sprake is van drie afzonderlijke herkenningen. [10] De drie verbalisanten waren vanuit hun werkzaamheden als opsporingsambtenaar voorafgaand aan de herkenningen al bekend met verdachte. Verbalisant [verbalisant 1] heeft verdachte meerdere keren in levende lijve gezien en tijdens een langdurig onderzoek meerdere keren geobserveerd en uitgebreid meerdere keren verhoord. [11] Verbalisant [verbalisant 2] kent verdachte al sinds 2012, toen hij wijkagent werd in het gebied waar het woonadres van verdachte is gelegen. Beroepsmatig is hij diverse malen met verdachte in aanraking geweest wegens strafbare feiten. [12] Verbalisant [verbalisant 3] heeft verdachte ook meerdere keren via een aandachtsvestiging en meerdere keren in levende lijve gezien, in verband met een aanhouding, betrokkenheid bij een incident en een gesprek. [13]
Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de herkenningen van de verbalisanten op basis van de stills en verwerpt het verweer van de raadsman.
Ten aanzien van zaak B, feit 2, de diefstal van een fiets
De rechtbank acht bewezen dat verdachte een fiets heeft gestolen (feit 2) en overweegt daartoe als volgt.
[persoon 5] heeft namens haar dochter aangifte gedaan van diefstal met verbreking van een fiets uit het fietsenrek voor het [naam school] Amsterdam op 23 september 2019. [14] Verdachte is door drie verschillende verbalisanten afzonderlijk herkend op stills van camerabeelden van de diefstal van de fiets. [15] Bovendien is verdachte herkend door verbalisant [verbalisant 4] , die de bewegende bewakingsbeelden heeft bekeken [16] Hij zag dat verdachte een voorwerp uit zijn rechter jaszak pakte, dat verdachte met het voorwerp in zijn linker hand rommelde aan de linkerzijde van de fiets, dat hij met zijn rechterhand iets deed aan de rechterzijde van de fiets en omhoog en omlaag ging met zijn rechterarm, terwijl hij aan het rommelen was bij de fiets. Verbalisant [verbalisant 4] zag dat verdachte daarbij af en toe op keek en naar rechts keek en hij zag dat verdachte een zwarte opoefiets met aan de voorzijde en roze kratje tussen de geparkeerde fietsen uithaalde. Hij zag dat [verdachte] naar achter liep met de fiets van de camera vandaan, de opoefiets keerde en daarbij het voorwiel in de lucht stak, vervolgens op de fiets stapte en wegfietste van de camera vandaan. De verklaring van verdachte tijdens de zitting dat niet hij de persoon op de beelden is, maar een persoon die toevallig als een tweelingbroer op hem lijkt, acht de rechtbank niet geloofwaardig.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in het dossier bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A, feit 2:
op 16 januari 2020 te Amsterdam-Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, een rugtas met inhoud die toebehoorde aan [persoon 2] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen rugtas met inhoud onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
ten aanzien van zaak B, feit 1:
op 4 september 2019 te Amsterdam tandenborstels die toebehoorden aan de Etos heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B, feit 2:
op 23 september 2019 te Amsterdam een fiets die toebehoorde aan [persoon 5] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
5. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden uit de bewijsmiddelen die zijn aangehaald in de voetnoten.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte al lang genoeg in detentie heeft gezeten en heeft verzocht aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering. Verdachte heeft die steun nodig, is bereid aan alle voorwaarden te voldoen, zoals opgenomen in de rapportage van de reclassering, en verdachte wil die kans echt grijpen. Verdachte is weliswaar eerder voor vermogensdelicten veroordeeld, maar dat waren feiten van een andere gradatie dan de winkeldiefstal en fietsendiefstal waarvan hij nu wordt verdacht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan eenvoudige diefstal. Daarnaast heeft hij zich meermaals schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstal. De diefstallen betreffen goederen met een meer dan geringe waarde. Verdachte heeft slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en heeft zich niet bekommerd om de financiële schade en overlast die hij door zijn handelen heeft veroorzaakt.
Verdachte is al meermaals veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Uit het strafblad van verdachte van 26 mei 2020 en het reclasseringsrapport van 22 mei 2020 blijkt dat duidelijk sprake is van een patroon van vermogensdelicten. Ondanks de toezeggingen van verdachte en de positieve insteek van de raadsman en verdachte op de zitting, heeft de rechtbank geen vertrouwen in een goed verloop van een nieuw reclasseringstoezicht. De rechtbank vindt het niet wenselijk om een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, gelet op met name het houdingsprobleem van verdachte, het gebrek aan gedeeld probleeminzicht met de hulpverleners en reclassering en het ontbreken van voldoende responsiviteit bij verdachte. De rechtbank wil met de strafoplegging benadrukken dat verdachte voldoende kansen heeft gehad. Immers, verdachte liep in een proeftijd en heeft opnieuw meerdere strafbare feiten gepleegd. Daarom zal de rechtbank volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de vrijspraak voor feit 1 en 3 in zaak A en op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal een gevangenisstraf van vier maanden opleggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 1.034,96 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is betwist.
9.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ondanks het ontbreken van bonnen heeft de officier van justitie de overtuiging dat materiële schade is geleden ten gevolge van het strafbare feit. Bij de aangifte noemde aangever deze kosten al. De rechtbank kan eventueel gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid wegens ontbreken van bonnen.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, nu deze niet dan wel onvoldoende is onderbouwd. Door het ontbreken van bonnen van de gestelde posten kan de waarde van de goederen niet worden vastgesteld. Het strafproces leent zich niet voor uitzoekwerk via internet ter vaststelling van de waarde.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
9.5
Ten aanzien van zaak B, feit 2:
De benadeelde partij [persoon 5] vordert € 289,- aan vergoeding van materiële schade (aanschafkosten van de fiets), te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.6
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.7
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen over de vordering van de benadeelde partij en acht deze voldoende onderbouwd.
9.8
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak B, feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De post ‘aanschafkosten fiets’ is voldoende onderbouwd en zal worden toegewezen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken bevinden zich de op 27 mei 2020 per e-mail van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-698535-17 en de op 26 november 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-160127-15. Deze vorderingen betreffen respectievelijk het onherroepelijk geworden vonnis van 12 december 2017 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 10 maanden niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en het onherroepelijk geworden vonnis van 20 april 2017 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf ter hoogte van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post zijn toegezonden.
10.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft primair gevorderd de vordering tenuitvoerlegging van tien maanden gevangenisstraf met parketnummer 13-698535-17 en de vordering tenuitvoerlegging van twee weken gevangenisstraf met parketnummer 13-160127-15 toe te wijzen. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd de vorderingen tenuitvoerlegging partieel toe te wijzen en de proeftijd te verlengen met oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de tenuitvoerlegging van twee weken gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf en de tenuitvoerlegging van tien maanden gevangenisstraf toe te wijzen tot vier maanden en af te wijzen voor het overige dan wel de proeftijd te verlengen met oplegging van de bijzondere voorwaarden die de reclassering adviseert.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 13-698535-17:
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding van een gedeelte, groot zes maanden, van de hiervoor genoemde voorwaardelijk opgelegde straf de tenuitvoerlegging te gelasten.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 13-160127-15:
De rechtbank acht het gelet op de tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13-698535-17 en de strafoplegging in de onderhavige strafzaak niet opportuun om de tweede vordering tenuitvoerlegging van de officier van justitie met parketnummer 13-160127-15 ook toe te wijzen en zal deze afwijzen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Ten aanzien van zaak A:
Verklaart het onder feit 1 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
diefstal, terwijl de dader het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
ten aanzien van zaak B:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal
ten aanzien van feit 2:
diefstal, terwijl de dader het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
vier maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partij, [persoon 2] , niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [persoon 5] van
€ 289,- (tweehonderdnegenentachtig euro)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 5] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 5] aan de Staat
€ 289,- (tweehonderdnegenentachtig euro)aan vergoeding van materiële schade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
5 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Gelast de tenuitvoerleggingvan een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
zes maanden, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 12 december 2017 onder parketnummer 13-698535-17.
Wijst afde vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13-160127-15.
De rechtbank beveelt opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juni 2020.
De jongste rechter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2020017809-1, pag. 82-87.
3.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020017809-7, nagezonden proces-verbaal pag. 277.
4.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020010657-41, nagezonden proces-verbaal pag. 228
5.Vordering verstrekking identificerende gegevens met nummer PL1300-2020017809-5, pag. 224 en proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020017809-6, pag. 100-101.
6.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020010657-46, nagezonden proces-verbaal pag. 236-237.
7.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020010657-44, nagezonden proces-verbaal pag. 231 en proces-verbaal van bevindingen met nummer L1300-2020010657-45, nagezonden proces-verbaal pag. 234-235.
8.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2019187311-1, pag. 3-8.
9.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019204167-10, pag. 34-35.
10.Proces-verbaal met nummer 2019187311, pag. 20-22, proces-verbaal met nummer 2019187311, pag. 23-25 en proces-verbaal met nummer 2019187311, pag. 26-30.
11.Proces-verbaal met nummer 2019187311, pag. 20-22.
12.Proces-verbaal met nummer 2019187311, pag. 23-25.
13.Proces-verbaal met nummer 2019187311, pag. 26-30.
14.Geschrift; afschrift van aangifte met nummer PL1300-2019204167, pag. 9-10.
15.Proces-verbaal met nummer 2019204167, pag. 11-13, proces-verbaal met nummer 2019204167, pag. 14-15 en proces-verbaal met nummer 2019204167, pag. 16-18.
16.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019204167-9, pag. 36-37.