ECLI:NL:RBAMS:2020:3625

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
13-042456-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 april 2020 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie mr. J.H. van der Meij. De vordering betrof een bedrag van € 1.250,- dat de officier van justitie wilde vaststellen als het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor diefstal. De rechtbank heeft de vordering behandeld tijdens een openbare terechtzitting, waarbij ook de raadsman van de veroordeelde, mr. E. El Assrouti, aanwezig was.

De officier van justitie had in haar vordering van 19 februari 2020 verzocht om het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de verplichting tot betaling aan de Staat. Tijdens de zitting heeft de officier haar vordering gewijzigd, met de voorwaarde dat deze alleen zou worden toegewezen indien de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet zou toewijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde bij eerdere vonnissen was veroordeeld voor meerdere diefstallen, waarbij hij wederrechtelijk voordeel had verkregen.

Na beraadslaging heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.250,-. De rechtbank heeft echter ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.300,-, wat betekent dat dit bedrag in mindering wordt gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Hierdoor heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat de vordering niet meer toewijsbaar was. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. P.P.C.M. Waarts, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.042456.20 (ontneming)
Datum uitspraak: 30 april 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13.042456.20, tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende op het adres [adres],
gedetineerd te: Justitieel Complex [te plaats],
hierna te noemen
veroordeelde.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij, en van wat de raadsman van veroordeelde, mr. E. El Assrouti, advocaat te Amsterdam, (telefonisch) naar voren heeft gebracht tijdens het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2020.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 19 februari 2020 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 1.250,-.
Op de terechtzitting van 30 april 2020 heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd in die zin dat zij heeft verzocht deze slechts dan toe te wijzen indien de rechtbank in de strafzaak de vordering van de benadeelde partij niet toewijst.

3.Grondslag van de vordering

[veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 april 2020 ter zake van de volgende strafbare feiten veroordeeld:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
en
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De weggenomen bedragen van 500, euro en 1.500,- euro leveren in totaal 2.000,- euro wederrechtelijk verkregen voordeel op. Aannemelijk is dat veroordeelde de eerste diefstal alleen heeft gepleegd en daar 500,- euro wederrechtelijk verkregen voordeel uit heeft. De tweede diefstal is door veroordeelde samen met de mededader gepleegd. De opbrengst van deze diefstal moet door beide daders worden gedeeld, waardoor veroordeelde uit dit feit een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft van 750,- euro. Dit brengt het totale wederrechtelijk verkregen voordeel op
1.250,- euro.
4.2.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van 1.250,- euro. De rechtbank heeft in de strafzaak de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk, tot een bedrag van 2.300,- euro toegewezen. Deze schadevergoeding ziet onder meer op de weggenomen bedragen van 500,- euro en 1.500,- euro. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarom moet de vordering van de officier van justitie worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds, J.M.R. Vastenburg rechters
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2020.